Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij een aandelenovername is overeengekomen dat kopers aan verkoopster maandelijks een bedrag betalen ter aanvulling van haar inkomen. Er bestaat verschil van mening op wie deze verplichting rust, op de kopers in privé of op één van hun vennootschappen. In de vrijwaringsprocedure vorderen kopers vergoeding van de belastingconsulent/accountant wegens onjuiste adviezen. (Opmerking rb: in r.o. 3.14 is de tekst van artikel 11 lid 1 doorgestreept en heeft lid 2 van dat artikel een grijze achtergrond ).

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 11 mei 2011

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 304693 / HA ZA 08-917 van

[eiseres]

wonende te Rotterdam,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. W.G.M.J. Witte te Utrecht,

tegen

1. [persoon 1],

wonende te Nieuwerkerk aan den IJssel,

2. [persoon 2],

wonende te Rotterdam,

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

advocaat mr. R.C. Steenhoek te Rotterdam,

en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 316661 / HA ZA 08-2488 van

1. [persoon 1],

wonende te Nieuwerkerk aan den IJssel,

2. [persoon 2],

wonende te Rotterdam,

eisers,

advocaat mr. R.C. Steenhoek te Rotterdam,

tegen

1. de naamloze vennootschap

PRICEWATERHOUSECOOPERS BELASTINGADVISEURS N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. de naamloze vennootschap

PRICEWATERHOUSECOOPERS ACCOUNTANTS N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagden,

advocaat mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiseres], [persoon 1], [persoon 2] en PWC genoemd worden. [persoon 1] en [persoon 2] zullen gezamenlijk [persoon 1] c.s. genoemd worden.

1. De procedure in de hoofdzaak

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het vonnis in het vrijwaringsincident van 17 september 2008 en de daarin genoemde processtukken;

- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [persoon 1] c.s., met producties;

- het vonnis van 12 november 2008 waarbij een comparitie is gelast;

- het proces-verbaal van comparitie van 23 februari 2009 en de daarin genoemde processtukken;

- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van [eiseres], met producties;

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [persoon 1] c.s., met producties;

- de conclusie van dupliek in reconventie van [eiseres];

- de akte van [persoon 1] c.s.;

- de akte van [eiseres].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De procedure in de vrijwaringszaak

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding d.d. 6 oktober 2008, met producties;

- de akte houdende vermeerdering van eis, met producties;

- de conclusie van antwoord, met producties;

- de conclusie van repliek, met producties;

- de conclusie van dupliek;

- de akte van [persoon 1] c.s., met productie;

- de antwoordakte van PWC.

2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

3. De feiten in de hoofdzaak

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:

3.1. Tot de hierna te noemen overname hield [eiseres] all[persoon 3] [bedrijf 1] (hi[persoon 3]rijf 1]) en via deze vennootschap in Capelse Taxicentrale B.V. (hierna: CTC). De zoon van [eiseres], [persoon 3] (hierna: [persoon 3]), was destijds statutair bestuurde[persoon 3]rijf 1]. CTC exploiteerde een taxibedrijf.

3.2. [persoon 1] c.s. bezitten meerdere werk-B.V.'s, waaronder IJsselsteden Taxi Combinatie B.V. (hierna: IJTC). Deze vennootschappen exploiteren taxibedrijven en daarmee samen¬hangende onder¬nemingen.

3.3. Tot de overname ontving [eiseres[persoon 3]rijf 1] maandelijks onder de ver¬melding "nabestaandenpensioen" een bedrag van € 2.268,90 bruto. Daarnaast ontving zij een salaris van € 1.972,18 bruto.

3.4. Namens [eiseres] hebben [persoon 3] en [persoon 4] (de manage[persoon 3]rijf 1] en CTC) met [persoon 1] c.s. onderhandelingen gevoerd over de verkoop van de aandel[persoon 3]rijf 1] aan aanvankelijk [persoon 1]/IJTC en later [persoon 1] c.s.

3.5. Op 1 mei 2006 heeft IJTC in een brief een voorstel gedaan tot (vergaande) samen¬werking tussen IJsselsteden Zorgvervoer B.V. en CTC. In dat kader is voorgesteld de schuldpositie van [persoon 3] aan CTC door middel van een goodwillverrekening op € 0,00 te zetten. Ook is voorgesteld dat [eiseres] haar huidige salaris zou behouden en dat de onroerende zaak in handen zou blijven van de huidige eigenaren ([eiseres]) mits de schuldpositie van CTC niet van dermate extreme aard was dat de onroerende zaak in de verdeling opgenomen diende te worden.

3.6. Op 11 mei 2006 h[persoon 3]rijf 1], CTC, IJTC, [persoon 3], [eiseres] en [persoon 1] met PWC een overeenkomst gesloten voor het verrichten van specifieke werkzaamheden in verband met de voorgenomen verkoo[persoon 3]rijf 1] en CTC aan IJTC en daarmee samenhangende en financiële herstructurering. Deze overeenkomst is namens PWC door [pers[persoon 5] (hierna: [persoon 5]) en [per[persoon 6] (hierna: [persoon 6]) ondertekend. Op grond van deze overeenkomst heeft [persoon 5] [eis[persoon 3]rijf 1] bijgestaan en [persoon 6] IJTC/[persoon 1] c.s. De overeenkomst is n[persoon 3]rijf 1] en CTC getekend door [persoon 3] en [eiseres] en namens IJTC door [persoon 1] en daarnaast door [persoon 2]. [eiseres], [persoon 3] en [persoon 1] hebben ook in privé getekend.

3.7. Op 24 mei 2006 heeft PWC [persoon 1] c.s. een kopie van een aan [persoon 3] gerichte e-mail d.d. 23 mei 2006 gestuurd met als bijlagen de conceptbalans per 31 december 2005 en de concept winst- en verliesrekening over 2005 van zowel CT[persoon 3]rijf 1], alsmede een aangepast overzicht van schulden en bezittingen per 30 april 2006 van deze vennootschappen.

3.8. Op 24 mei 2006 heeft PWC in een aan [eiseres], [persoon 3] en [persoon 1] c.s. gericht memo - met als onderwerp "herstructurering en bedrijfsopvolging" - meegedeeld dat op de balans per 31 december 200[persoon 3]rijf 1] een bedrag van € 35.150,00 is vermeld als voorziening voor nog niet ingegaan ouderdomspensioen van [eiseres] en een bedrag van € 29.030,00 als lijfrenteverplichting. Verder is in het memo onder meer het volgende vermeld:

"[…] hebben wij beoordeeld op welke wijze de herstructurering en bedrijfsopvolging het beste vorm gegeven kan worden en wat de invloed van de door u geformuleerde uitgangspunten is op de hoogte van de koopsom van de aandelen door de heer [persoon 1].

[…]

4. Ingegaan pensioen mevrouw [[eiseres]] Het door de fiscus niet als zodanig geaccepteerde nabestaanden¬pensioen[persoon 3]rijf 1]] uitkeert aan [[eiseres]] bedraagt € 27.227 bruto per jaar. U hebt als uitgangspunt vermeld dat dit bedrag dient te worden doorbetaald na de verkoop van de aandelen. […] Indien genoemd bedrag als (verhoging van het) salaris van [[eiseres]] wordt aangemerkt, w[persoon 3]rijf 1]] inhoudingsplichtig voor de loonheffing en werknemersverzekeringen.

[…]

8. Benadering koopsom Wij hebben begrepen dat het bedrijfspand een werkelijke waarde heeft van € 585.000. Geredeneerd vanuit de concept-cijfers 2005 komen wij tot de volgende waardeberekening van de aandelen Beheer (in €):

Eigen vermogen Beheer ultimo 2005

(376.680)

Vrijval achtergestelde lening 136.134

Meerwaarde pand ( 585.000 minus € 467.897) 117.103

Waarde compensabele verliezen (€ 271.000 tegen stel 20%) 54.200

Waarde latente Vpb over meerwaarde pand ( € 117.103 tegen stel 15%) (17.565)

Gecorrigeerd eigen vermogen ultimo 2005 (86.808)

In deze opstelling is reeds rekening gehouden met een mogelijk hogere schuldpositie ad € 234.839 ter zake van de volgende posten:

[…]

• Zilveren Kruis € 61.943

• […]

• Pensioen PVF € 61.534

[…]

Uit deze opstelling volgt een koopsom voor de aandelen Beheer van € 1.

Indien deze koopsom verhoogd dient te worden met een bedrag ter zake van compensatie van de rekening-courant-vordering op de directie […] bedraagt de koopsom ca € 12.000. […]".

In de begeleidende e-mail heeft PWC meegedeeld dat de Rabobank Rotterdam (hierna: de Rabobank) graag kennis wil nemen van de inhoud van het memo.

3.9. Op 26 mei 2006 heeft Achmea namens de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg een aanmaning verzonden aan aansluitidentificatie 868-146.725.94-01-01, waarin is verzocht om betaling van € 86.820,00.

3.10. Bij brief van 7 juni 2006 heeft de Rabobank aan CTC meegedeeld dat zij de aan CTC verstrekte financiering opzegt, met de sommatie om binnen drie maanden na dagteke¬ning van de brief de vordering van de Rabobank te voldoen. Daarbij is meegedeeld dat de liquiditeit en rentabiliteit onder druk staan onder meer wegens onttrekkingen van liquide middelen.

3.11. De door partijen en/of PWC ingeschakelde notaris [persoon 7] (hierna: de notaris) heeft een conceptkoopovereenkomst aandelen opgesteld die diverse malen is gewijzigd. Aanvankelijk was IJTC als koper vermeld en in die versie is in bijlage II bij de overeenkomst waarin de garanties van [eiseres] aan de koper zijn opgenomen, onder artikel 17 het volgende vermeld:

"Artikel 17: Pensioenvoorziening

Het door de fiscus niet als zodanig geaccepteerde nabestaandenpensioen ten behoeve van Verkoper zal door Koper of een van haar vennootschappen worden doorbetaald tot het overlijden van Verkoper. Indien genoemd bedrag als salaris van verkoper wordt aangemerkt wordt de Vennootschap inhoudingsplichtig voor de loonheffing en werknemersverzekeringen.".

3.12. Op 7 juni 2006 heeft PWC een e-mail verzonden aan de notaris. Deze e-mail is in kopie verzonden aan onder meer info@ijsselstedent[e-mail 1]] Daarin is vermeld dat PWC overleg heeft gehad met [eiseres] en [persoon 1] c.s. over de opgestelde conceptkoopovereenkomst en wordt aandacht gevraagd voor onder meer het volgende:

"11. Koper garandeert verkoper de uitbetaling van de bedragen die de vennootschap onder de noemer pensioen aan haar uitbetaalt, zolang zij leeft.

12. De pensioenopbouw (ouderdomspensioen) ten behoeve van verkoper wordt beëindigd. Samen met de op de balans van de vennootschap voorkomende lijfrenteverplichting wordt hiervoor een direct ingaande uitkering aangekocht. Deze uitkering verlaagt echter het onder punt 11 genoemde "pensioen".".

3.13. Op 19 juni 2006 om 21.15 uur heeft PWC een e-mail gezonden aan de notaris met als onderwerp "Commentaar conceptovereenkomst aandelen". In deze e-mail is onder meer het volgende vermeld:

"Hierbij zend ik u uw concept retour, voorzien van ons commentaar in geel.".

Van dit e-mailbericht is een kopie verzonden aan onder meer info@ijsselstedentaxi.nl en [e-mail 2]

3.14. In de hiervoor vermelde retour gezonden versie van de conceptkoopovereenkomst zijn [persoon 1] c.s. als koper vermeld. In die versie is in bijlage II niet langer de hiervoor onder 3.11 geciteerde pensioen¬voorziening opgenomen en is in artikel 11 van de overeenkomst het volgende vermeld:

"Artikel 11: Inkomensgarantie verkoper

1. Het door de fiscus niet als zodanig geaccepteerde nabestaandenpensioen ten behoeve van Verkoper zal door de Vennootschap worden doorbetaald tot het overlijden van Verkoper. Indien genoemd bedrag als salaris van verkoper wordt aangemerkt wordt de Vennootschap inhoudingsplichtig voor de loonheffing en werknemers¬verzekeringen.

2. Koper betaalt aan Verkoper zolang zij leeft het inkomen dat Verkoper tot de overnamedatum op jaarbasis heeft genoten onder inhouding van wettelijke premies en belastingen.

De opbouw van het ouderdomspensioen ten behoeve van Verkoper wordt beëindigd met ingang van de overnamedatum. Van de hiervoor op de balans voorkomende pensioenvoorziening en de op de balans voorkomende lijfrenteverplichting ten behoeve van Verkoper zal door de Vennootschap een direct ingaande levenslange uitkering worden betaald aan Verkoper. Deze uitkering verhoogt het inkomen dat de Verkoper tot de overnamedatum op jaarbasis heeft genoten echter niet.".

Bijlage II bij de hiervoor bedoelde conceptovereenkomst bepaalt:

“Artikel 4: Werknemers

[…]

4.3 Behoudens voor zover uit de Overnamebalans blijkt, zijn er geen werknemers-, uitkerings-, tantième- of winstdelingsregelingen en pensioenregelingen waaraan de Vennootschap en/of de Dochtervennootschap bijdragen of waaraan door hen wordt deelgenomen of waaraan zij verplicht is deel te nemen. De pensioenpremies die zien op 2005 en voorafgaande jaren zijn alle betaald. Zij zijn zodanig berekend dat de werknemers een pensioen zullen ontvangen waarop zij krachtens de met hen gemaakte afspraken recht hebben. Er zijn geen backservice verplichtingen en geen financieringsverplichtingen.

[…]

Artikel 5: Balansgaranties

5.1 De Overnamebalans zal zijn opgesteld volgens bestendige waarderingsgrondslagen. Zij zal zijn opgesteld in overeenstemming met het toepasselijke jaarrekeningenrecht en volgens algemeen in het maatschappelijk verkeer aanvaarde grondslagen van waardering en winstbepaling. De Overnamebalans geeft in alle opzichten een juist, getrouw en volledig beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen, de activa en passiva en het resultaat van de Vennootschap per de Balansdatum.

5.2 Er bestaan per de Balansdatum geen onvoorwaardelijke of voorwaardelijke aansprakelijkheden of (latente) verplichtingen van de Vennootschap om te betalen, te doen of na te laten, anders dan weergegeven of voorzien in de Overnamebalans, welke een belangrijke invloed hebben op het vermogen en/of het resultaat van de Vennootschap. De in de Overnamebalans opgenomen voorzieningen zijn in alle opzichten toereikend.

[…]

5.4 Er zijn Verkoper geen feiten of omstandigheden bekend op grond waarvan het resultaat van de Vennootschap per het boekjaar 2006 beduidend lager zal zijn dan het resultaat zoals dat blijkt uit de Overnamebalans.

[…]

Artikel 6: Fiscale garanties

6.1 De Vennootschap en de Dochtervennootschap hebben aan alle verplichtingen ter zake van Belastingen, voortvloeiende uit de fiscale en sociale wetgeving met betrekking tot het doen van aangifte en het verrichten van afdracht, voldaan. Onder deze verplichtingen dienen in ieder geval doch niet uitsluitend te worden verstaan administratieve verplichtingen, alsmede verplichtingen die voortvloeien uit verrichte werkzaamheden of geleverde diensten, arbeidsovereenkomsten, managementovereenkomsten en alle overige handelingen op grond waarvan verplichtingen ter zake van Belastingen voortvloeien.

6.2 Er bestaat met de fiscale autoriteiten of de autoriteiten belast met de toepassing van de sociale wetgeving geen geschil, terwijl een zodanig geschil ook niet is te verwachten.

[…]

Artikel 14: Ontwikkelingen sinds de Balansdatum

14.1 Sinds [31 december 2005] heeft de Vennootschap haar bedrijf en zaken nauwkeurig en consequent gevoerd. Er hebben zich geen wezenlijke negatieve veranderingen voorgedaan in de vermogenspositie van de Vennootschap, waaronder de activa, baten, lasten, verkoopcijfers, het inkomen of de onderneming van de Vennootschap ten opzichte van de situatie zoals die uit de Overnamebalans blijkt.

14.2 Er zijn geen dreigende situaties voor de Vennootschap, die zouden kunnen resulteren in enige wezenlijke negatieve verandering (financieel of anderszins) in de marktpositie, vermogensrechten of eigendommen van de Vennootschap of die haar winstkans nadelig kan beïnvloeden.

[…]

Artikel 16: Informatie

Naar zijn beste weten heeft Verkoper aan Koper en zijn adviseurs alle informatie verschaft die voor Koper van belang was of kon zijn om de onderhavige transactie aan te gaan en de Overeenkomst onder de daarin vervatte voorwaarden en bepalingen te sluiten. De door Verkoper aan Koper en haar adviseurs verstrekte informatie is juist, volledig en in geen enkel opzicht misleidend.".

3.15. Bij koopovereenkomst d.d. 21 juni 2006 (hierna: de koopovereenkomst) heeft [eiseres] alle aandel[persoon 3]rijf 1] aan [persoon 1] c.s. verkocht voor een bedrag van € 40.001,00. [persoon 1] c.s. heeft deze koopprijs voldaan door overname van een rekening-courantschuld van € 40.000,00 en contante betaling van € 1,00. In de koopovereenkomst is verder onder meer bepaald:

"Artikel 1: De finities

Tenzij in deze overeenkomst anders wordt aangegeven, hebben de volgende begrippen en uitdrukkingen die met een hoofdletter zijn weergegeven de betekenis die hieronder is vermeld:

[…]

Dochtervennootschap: De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [CTC];

[…]

Koper: [[persoon 1] c.s.];

[…]

Overnamebalans: De geconsolideerde balans per 31 december 2005;

Overnamedatum: 1 juli of zoveel eerder of later als [[eiseres]] en [[persoon 1] c.s.] overeenkomen;

[…]

Vennootschap: De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijk[persoon 3]rijf 1]];

Verkoper: [[eiseres]].

[…]

Artikel 6: Garanties Verkoper

1. Verkoper garandeert aan Koper dat de Garanties die worden vermeld op het overzicht dat als Bijlage II aan deze Overeenkomst is gehecht, juist, volledig en in geen enkel opzicht misleidend zijn. De Garanties worden afgegeven per [21 juni 2006], tenzij uit de tekst van de betreffende garantie anderszins blijkt.

[…]

Artikel 11: Pensioenvoorziening

Koper betaalt aan Verkoper zolang zij leeft het inkomen dat Verkoper tot de overnamedatum op jaarbasis heeft genoten onder inhouding van wettelijke premies en belastingen.

De opbouw van het ouderdomspensioen ten behoeve van Verkoper wordt beëindigd met ingang van de overnamedatum. Van de hiervoor op de balans voorkomende pensioenvoorziening en de op de balans voorkomende lijfrenteverplichting ten behoeve van Verkoper zal door de Vennootschap een direct ingaande levenslange uitkering worden betaald aan Verkoper. Deze uitkering verhoogt het inkomen dat Verkoper tot de overnamedatum op jaarbasis heeft genoten echter niet.

Artikel 12: Opschortende voorwaarde

Deze Overeenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat Koper voor 1 juli 2006 van haar bankier de benodigde financiering voor deze transactie verkrijgt tegen voor haar acceptabele voorwaarden.".

3.16. Bij de overeenkomst hoort een bijlage II met daarin de garanties.

3.17. De aandel[persoon 3]rijf 1] zijn op 21 juni 2006 bij notariële akte aan [persoon 1] c.s. geleverd. In de akte is onder C. sub 5 vermeld dat tussen partijen van kracht blijft hetgeen ter zake van de koop en overigens schriftelijk is overeengekomen voor zover daaraan in die akte geen uitvoering is gegeven.

3.18. In de maanden juni tot en met december 2006 heeft [eiseres[persoon 3]rijf 1] onder vermelding van "nabestaandenpensioen" steeds € 2.268,90 bruto ontvangen. Daarnaast ontving zij in die maanden een salaris van € 1.210,59 bruto.

3.19. Bij brief van 27 november 2006 heeft de belastingdienst CTC bericht dat zij over de periode 1 januari tot en met 30 juni 2006 niet aan haar verplichtingen uit loonheffing heeft voldaan door de aangiftes van in totaal € 184.276,00 geheel onbetaald te laten. Van dit bedrag maakt een bedrag van € 25.362,00 over de maand januari deel uit.

3.20. Per 1 januari 2007 zijn de activiteiten van CTC overgenomen door de Capelse Taxi Combinatie B.V., één van de vennootschappen van [persoon 1] c.s. (hierna: CTC nieuw).

3.21. In 2007 heeft [eiseres] van CTC nieuw maandelijks een salarisspecificatie ontvangen waarop is vermeld dat haar brutosalaris € 1.219,67 bedroeg. Haar dienstverband eindigde op 16 december 2007 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

3.22. Zowel op 30 januari 2007 als op 6 maart 2007 heeft [eiseres] € 2.404,50 ontvangen van, blijkens de bankafschriften, de Capelse Taxicentrale.

3.23. Op 17 juli 2007 is CTC in staat van faillissement verklaard.

3.24. Bij aan [persoon 1] c.s. gerichte aangetekende brieven van 17 oktober 2007 is namens [eiseres] meegedeeld dat zij sinds 1 maart 2007 niet langer maandelijks een bedrag van € 2.268,00 ter zake "nabestaandenpensioen" ontvangt en zijn [persoon 1] c.s. gesommeerd per omgaande het achterstallige bedrag van (toen) € 15.882,30, vermeerderd met wettelijke rente, te voldoen.

3.25. Bij aan [eiseres] gerichte brief van 27 oktober 2008 heeft de echtgenote van [persoon 1] te kennen gegeven dat de koopovereenkomst ertoe strekt dat [persoon 1] zich als borg dan wel hoofdelijk medeschuldenaa[persoon 3]rijf 1] jegens [eiseres] heeft verbonden, dan wel zekerheid heeft gesteld voor die schuld. Daaraan is toegevoegd dat [persoon 1] deze verplichting niet is aangegaan in de normale uitoefening van zijn bedrijf zodat hij haar toestemming behoefde, die zij echter niet heeft gegeven. Zij heeft meegedeeld dat zij de koopovereen¬komst daarom op grond van artikel 1:88 BW buitengerechtelijk vernietigt.

3.26. In een brief van DRV accountants en belastingadviseurs, gedateerd 7 september 2009, is vermeld dat CTC ten tijde van de overname technisch failliet was omdat sprake was van een negatieve aandelenwaarde van € 183.000,00 door een aantal jaren van geaccumuleerde verliezen en dat de overnamesom van € 1,00 moet worden gezien als een symbolisch bedrag.

4. De feiten in de vrijwaringszaak

Naast de in de hoofdzaak in 3.1, 3.2, 3.4, 3.8, 3.9, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 3.17, 3.19, 3.23 en 3.26 vermelde vaststaande feiten staan in de vrijwaringszaak de volgende feiten vast.

4.1. PWC heeft sinds ongeveer[persoon 3]rijf 1], CTC, [eiseres] en [persoon 3] bijgestaan door onder meer de accountantsrapporte[persoon 3]rijf 1] en CTC op te stellen en de belastingaangiftes van [eiseres] en [persoon 3] te verzorgen.

4.2. In de onder 3.6 genoemde brief d.d. 11 mei 2006 waarin de overeenkoms[persoon 3]rijf 1], CTC, IJTC, [persoon 3], [eiseres], en [persoon 1] met PWC is bevestigd, is naast hetgeen daar is weergegeven, onder meer ook het volgende vermeld:

“In verband met de voorgenomen verkoop[persoon 3]rijf 1] en CTC aan IJTC] en daarmee samenhangende fiscale en financiële herstructurering heeft u ons verzocht specifieke werkzaamheden uit te voeren, met als doel voor zover mogelijk financiële optimalisatie te bereiken voor koper, verkoper en aandeelhouders van de vennootschappen. […] Als basis voor onze werkzaamheden gelden de uitgangspunten zoals opgenomen in de bijlage.

[…]

De aard van de beschreven uit te voeren werkzaamheden houdt in dat op het genoemde cijfermateriaal geen accountantscontrole zal worden toegepast, terwijl tevens geen beoordelingsopdracht zal worden uitgevoerd. Eén en ander impliceert dat aan onze rapportage geen zekerheid met betrekking tot de getrouwheid van dit cijfermateriaal kan worden ontleend, anders dan terzake van de aspecten zoals door ons onderzocht en waarover dienovereenkomstig door ons in deze rapportage feitelijk wordt gerapporteerd.

[…]

De uitkomsten van onze werkzaamheden zullen wij rapporteren in de vorm van een Rapport van feitelijke bevindingen.

[…]

Wij zouden elektronisch met u willen communiceren. Zoals u echter weet, is het elektronisch verzenden van gegevens niet gegarandeerd veilig of foutloos en dergelijke gegevens kunnen verloren gaan of worden onderschept, gecorrumpeerd of vernietigd, te laat of onvolledig aankomen of anderszins negatief beïnvloed worden of onveilig zijn voor gebruik. […].".

4.3. De in de brief van 11 mei 2006 genoemde bijlage is de brief d.d. 1 mei 2006 van IJTC die is genoemd onder 3.5. Naast hetgeen daar is weergegeven is onder meer het volgende vermeld:

"Aan garanties, borgstelling en zekerheden dient nadere invulling te worden gegeven.".

4.4. Op de in de brief van 11 mei 2006 bevestigde overeenkomst zijn de algemene voor¬waarden van PWC van toepassing. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

"13 AANSPRAKELIJKHEID

13.1 Opdrachtnemer zal haar werkzaamheden naar beste kunnen verrichten en daarbij de zorgvuldigheid in acht nemen die van Opdrachtnemer kan worden verwacht. Indien een fout wordt gemaakt doordat Opdrachtgever aan Opdrachtnemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt is Opdrachtnemer voor de daardoor ontstane schade niet aansprakelijk. Indien Opdrachtgever aantoont dat zij schade heeft geleden door een fout van Opdrachtnemer die bij zorgvuldig handelen zou zijn vermeden, is Opdrachtnemer voor die schade aansprakelijk tot maximaal één van de bedragen zoals sub a, sub b, sub c en sub d van dit artikel is vastgelegd, tenzij er aan de zijde van Opdrachtnemer sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen grove nalatigheid en tenzij enige dwingende (inter)nationale wet of regelgeving een dergelijke beperking niet toestaat:

sub a In het geval van een adviesopdracht is Opdrachtnemer aansprakelijk tot maximaal het bedrag van het honorarium dat Opdrachtnemer in het kader van de desbetreffende Opdracht heeft ontvangen. Bij een adviesopdracht met een langere doorlooptijd dan een half jaar geldt een beperking van de hier bedoelde aansprakelijkheid tot maximaal het honorarium dat Opdrachtnemer in het kader van de desbetreffende Opdracht over de laatste 6 maanden heeft ontvangen.

sub b In het geval van een belastingadviesopdracht is Opdrachtnemer aansprakelijk tot maximaal driemaal het bedrag van het honorarium voor de desbetreffende Opdracht.

[…]

16. INTERNETGEBRUIK

Tijdens de uitvoering van de Opdracht zullen Opdrachtgever en Opdrachtnemer op verzoek van één van hen door middel van elektronische mail met elkaar kunnen communiceren. Zowel Opdrachtnemer als Opdrachtgever erkennen dat aan het gebruik van elektronische mail risico’s kleven zoals - maar niet beperkt tot - vervorming, vertraging en virus. Opdrachtgever en Opdrachtnemer stellen hierbij vast jegens elkaar niet aansprakelijk te zullen zijn voor schade die eventueel voortvloeit bij één of bij ieder van hen tengevolge van het gebruik van elektronische mail. Zowel Opdrachtgever als Opdrachtnemer zullen al hetgeen redelijkerwijs van ieder van hen verwacht mag worden doen of nalaten ter voorkoming van het optreden van dergelijke risico’s. […]".

4.5. In de onder 3.7. genoemde e-mail van 23 mei 2006 heeft PWC onder meer het volgende aan [persoon 3] meegedeeld:

" […] Concept overzicht van bezittingen en schulden per 30 april 2006. Het concept overzicht van bezittingen en schulden per 30 april 2006 is gebaseerd op het door [persoon 4] [de manage[persoon 3]rijf 1], rb] opgestelde overzicht […]. Wij hebben dit overzicht aangepast aan de hand van onze bevindingen inzake het opstellen van de voorlopige balans en winst-en-verliesrekening van [C[persoon 3]rijf 1]] per 31 december 2005. Aangezien de processen binnen uw organisatie [van [persoon 3], rb] niet van dien aard zijn dat de volledigheid van de schulden voldoende gewaarborgd is, kunnen wij geen uitspraak doen omtrent de juistheid en volledigheid van de schulden per 30 april 2006. Op basis van de werkzaamheden inzake de concept balans en V&W constateren wij echter dat tenminste omtrent een vijftal posten onzekerheid bestaat. Uw administratie en het door [persoon 4] opgestelde schuldenoverzicht wijken af op de volgende punten:

[…]

- PVF Pensioenfonds ad EUR 61.534. (Uit uw administratie blijkt een schuld van EUR 96.835 per 31 december 2005, in het overzicht zoals van u ontvangen is een bedrag opgenomen ad EUR 35.301)

[…]".

4.6. In de hiervoor onder 3.12 genoemde e-mail heeft PWC aan de notaris - in aanvulling op hetgeen aldaar is geciteerd - het volgende bericht:

"3. Art. 3: Als koopprijs van de aandelen dient een bedrag genoemd te worden dat bestaat aan een prijs gelijk aan EUR 1 verhoogd met de stand van de vordering in rekening-courant van Beheer op de heer [persoon 3]. Effectief betaalt koper echter EUR 1 aangezien de restant koopsom wordt verrekend met genoemde vordering.

[…]

5. Art. 6: Hier dient vermeld te worden dat de garanties van de verkoper niet verder reiken dan de koopsom van artikel 3.".

4.7. Op 9 juni 2006 om 16.05 uur is namens de notaris een e-mail verzonden aan PWC, info@ijsselstedentaxi.nl en CTC met als onderwerp "koo[persoon 3] [bedrijf 1]". Als bijlage is een conceptkoopovereenkomst gevoegd waarin IJTC als koper van de aandel[persoon 3]rijf 1] is vermeld. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

" Artikel 6: Garanties Verkoper

[…]

3. Alle door Verkoper verstrekte garanties in het kader van deze koopovereenkomst worden verstrekt tot een bedrag van @. Eventuele aanspraken van koper of derden boven dit bedrag behoeven dus niet door Verkoper te worden gehonoreerd.

[…]

Artikel 11: Pensioenvoorziening

1. Het door de fiscus niet als zodanig geaccepteerde nabestaandenpensioen ten behoeve van Verkoper zal door Koper of een van haar vennootschappen worden doorbetaald tot het overlijden van Verkoper. Indien genoemd bedrag als salaris van verkoper wordt aangemerkt wordt de Vennootschap inhoudingsplichtig voor de loonheffing en werknemers¬verzekeringen.

2. De opbouw van het ouderdomspensioen ten behoeve van Verkoper wordt beëindigd. Van de hiervoor op de balans voorkomende voorziening en de op de balans voorkomende lijfrenteverplichting ten behoeve van Verkoper zal door de Vennootschap een direct ingaande uitkering worden aangekocht. Deze uitkering komt in mindering op de in 11.1 gemelde uitkering.“.

4.8. Dit e-mailbericht is op 9 juni 2006 om 16.58 uur aan de notaris, PWC en CTC geforward waarbij als afzender info@ijsselstedentaxi.nl is vermeld en het onderwerp is gewijzigd in "Aanvullende wijziging koo[persoon 3] [bedrijf 1]". In de volgens PWC bij dit e-mailbericht gevoegde conceptkoopovereenkomst is niet langer IJTC als koper vermeld, maar [persoon 1] c.s. In deze versie van het concept luiden artikel 6 en 11 als volgt:

" Artikel 6: Garanties Verkoper

[…]

3. Alle door Verkoper verstrekte garanties in het kader van deze koopovereenkomst worden verstrekt tot een bedrag van de hoogte van de koopsom. Eventuele aanspraken van koper of derden boven dit bedrag behoeven dus niet door Verkoper te worden gehonoreerd.

Artikel 11: Pensioenvoorziening

1. Het door de fiscus niet als zodanig geaccepteerde nabestaandenpensioen ten behoeve van Verkoper zal door de Koper verkregen Vennootschap worden doorbetaald tot het overlijden van Verkoper. Indien genoemd bedrag als salaris van verkoper wordt aangemerkt wordt de Vennootschap inhoudingsplichtig voor de loonheffing en werknemers¬verzekeringen.

2. De opbouw van het ouderdomspensioen ten behoeve van Verkoper wordt beëindigd. Van de hiervoor op de balans voorkomende voorziening en de op de balans voorkomende lijfrenteverplichting ten behoeve van Verkoper zal door de Vennootschap een direct ingaande uitkering worden aangekocht. Deze uitkering komt in mindering op de in 11.1 gemelde uitkering.“.

4.9. Het e-mailbericht is om 17.03 uur ook geforward naar een ander e-mailadres van PWC. Ook daarbij is als afzender info@ijsselstedentaxi.nl vermeld.

4.10. In de in 3.15 genoemde op 21 juni 2006 tussen [eiseres] en [persoon 1] c.s. tot stand gekomen koopovereenkomst is naast hetgeen onder 3.15 is weergegeven onder meer ook het volgende opgenomen:

"Artikel 3: Koopprijs en betaling

[…]

3. De Koopprijs is mede gebaseerd op het Memorandum […] opgemaakt door [PWC] en gebaseerd op de conceptcijfers 2005 met toelichting.

[…]

Artikel 6: Garanties Verkoper

[…]

3. Alle door Verkoper verstrekte garanties in het kader van deze koopovereenkomst worden verstrekt tot een bedrag van ten hoogste het bedrag van de koopsom. Eventuele aanspraken van koper of derden boven dit bedrag behoeven dus niet door Verkoper te worden gehonoreerd.”.

4.11. De bij de koopovereenkomst gevoegde bijlage II is - voor zover relevant - nagenoeg gelijkluidend aan de in 3.14. vermelde bepalingen.

4.12. Op 10 oktober 2008 heeft [perso[persoon 8] van Zandboer Valuations aan [persoon 1] c.s. meegedeeld dat hij op basis van een quick scan een aanmerkelijk verschil constateert tussen de uiteindelijke overnamevoorwaarden en de indicatie van de waarde zoals blijkt uit de concept balansen en de daarop in een brief van PWC d.d. 24 mei 2006 aangebrachte correcties. Hij is van mening dat sprake is van voor de verkoper zeer gunstige overnamevoorwaarden die niet kunnen worden onderbouwd op basis van de toenmalige rentabiliteit en overnamebalans.

5. Het geschil in de hoofdzaak

5.1. [eiseres] vordert in conventie dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. [persoon 1] c.s. veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 34.033,50 bruto over de periode van 1 januari 2007 tot en met maart 2008, onder de verplichting de daarover verschuldigde inkomstenbelasting en premieheffing af te dragen en onder aftrek van de in januari en maart 2007 betaalde bedragen van in totaal € 4.808,50 netto;

b. [persoon 1] c.s. veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het onder a. genoemde bedrag vanaf de datum van verschuldigd zijn tot aan de dag der algehele voldoening;

c. bepaalt dat de uit a. en b. voortvloeiende bedragen dienen te worden betaald binnen tien dagen na dagtekening van het vonnis;

d. [persoon 1] c.s. veroordeelt tot betaling, met ingang van april 2008 maandelijks, uiterlijk op de laatste dag van elke maand, van een bedrag van € 2.2068,90 bruto [de rechtbank begrijpt: € 2.268,90] onder bijlevering van een bruto/netto specificatie, zulks conform de overeenkomst voor zolang [eiseres] leeft;

met veroordeling van [persoon 1] c.s. in de kosten van deze procedure.

5.2. Het verweer van [persoon 1] c.s. strekt tot afwijzing van de vorderingen en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.

5.3. [persoon 1] c.s. vorderen in reconventie dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de koopovereenkomst tussen [persoon 1] c.s. enerzijds en [eiseres] anderzijds vernietigt door aanvaarding van het beroep van [persoon 1] c.s. op bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW), althans dwaling (artikel 6:228 lid 1 BW);

subsidiair voor recht verklaart dat de echtgenote van [persoon 1] de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd;

in alle gevallen in dier voege dat de vernietiging wordt beperkt tot de betalings¬verplichting, althans de gevolgen van de koopovereenkomst zodanig wijzigt dat de betalings¬verplichting vervalt, onder toekenning van betaling van een schade¬vergoeding,

althans tot opheffing van het door [persoon 1] c.s. geleden nadeel, als hierna gevorderd;

II. [eiseres] veroordeelt tot vergoeding aan [persoon 1] c.s. van de door hen geleden en nog te lijden schade door het aangaan van de koopovereenkomst;

althans [eiseres] veroordeelt tot opheffing van het door [persoon 1] c.s. geleden nadeel, nader op te maken bij staat;

met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.

5.4. Het verweer van [eiseres] strekt tot afwijzing van de vorderingen en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [persoon 1] c.s. in de kosten van het geding.

5.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6. Het geschil in de vrijwaringszaak

6.1. [persoon 1] c.s. vorderen dat de rechtbank gelijktijdig met het in de procedure onder zaak-/rolnummer 304693 / HA ZA 08-917 uit te spreken vonnis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad PWC Belastingadviseurs N.V. en PWC Accountants N.V. hoofdelijk in vrijwaring veroordeelt:

a. om aan [persoon 1] c.s. te betalen al datgene waartoe [persoon 1] c.s. als gedaagden in de hoofdzaak veroordeeld mochten worden ten gunste van [eiseres], eiseres in de hoofdzaak, met hoofdelijke veroordeling van PWC in de kosten van de procedure, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak;

6.2. [persoon 1] c.s. hebben bij akte hun eis vermeerderd voordat PWC haar conclusie van antwoord had genomen. Tegen de wijziging van eis is geen bezwaar gemaakt door PWC. De rechtbank ziet geen reden de eisvermeerdering ambtshalve buiten beschouwing te laten omdat PWC in dit stadium van de procedure door die eisvermeerdering niet onredelijk is bemoeilijkt in het voeren van verweer en de procedure daardoor niet onredelijk wordt vertraagd. Na wijziging van eis is aan de vordering van [persoon 1] c.s. het volgende toegevoegd:

b. om aan [persoon 1] c.s. te betalen de schade die [persoon 1] c.s. hebben geleden en/of nog zullen lijden als gevolg van de tekortkomingen in de nakoming door PWC jegens [persoon 1] c.s. met betrekking tot de koo[persoon 3]rijf 1] en CTC en het onrechtmatig handelen van PWC jegens [persoon 1] c.s. met betrekking tot de koo[persoon 3]rijf 1] en CTC.

6.3. Ook aan de vereisten voor het toestaan van vrijwaring blijft na de aldus vermeerderde eis voldaan. Het onder b. gevorderde is eveneens gebaseerd op de rechtsverhouding tussen [persoon 1] c.s. en PWC die tot toewijzing van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring heeft geleid. Daarnaast verzetten de belangen van [eiseres] zich niet tegen voortzetting van de gevoegde behandeling en is deze in het belang van een doelmatige procesvoering nu ook na de eisvermeerdering de onderwerpen in geschil in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak niet in relevante mate verschillen. Indien op enig moment sprake mocht zijn van onredelijke of onnodige vertraging dan kunnen de hoofdzaak en de vrijwaring alsnog gesplitst worden (artikel 215 tweede volzin Rv ).

6.4. Het verweer van PWC strekt tot afwijzing van de vorderingen en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [persoon 1] c.s. in de kosten van het geding.

6.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

7. Inleidende opmerking bij de beoordeling

Voorafgaand aan de beoordeling van de geschilpunten in beide zaken wordt opgemerkt dat de door partijen ingenomen standpunten en overgelegde producties alleen zullen worden betrokken bij de oordeelsvorming in de zaak waarin het standpunt naar voren is gebracht en de productie is overgelegd. Hoewel de beide zaken van rechtswege gevoegd zijn, zijn en blijven het afzonderlijke procedures. Dit laat onverlet dat het partijen vrij staat bij de verdere procesgang, inclusief de bewijsvoering, een beroep te doen op feiten en omstandig¬heden zoals die naar voren komen in dit vonnis.

8. De beoordeling in de hoofdzaak

in conventie en reconventie

A. Inleiding

8.1. De kern van de hoofdzaak is als volgt. [eiseres] vordert betaling door [persoon 1] c.s. van de in artikel 11 van de koopovereenkomst opgenomen vergoeding. [persoon 1] c.s. betwisten dat zij daar aanspraak op kan maken. Zij voeren primair aan dat [eiseres] hen heeft bedrogen dan wel dat zij hebben gedwaald bij het aangaan van de koopovereenkomst. Subsidiair voeren [persoon 1] c.s. aan dat de betalingsverplichting uit artikel [persoon 3]rijf 1] rust en niet op hen in privé. Mocht het wel een verplichting in privé betreffen, dan doen [persoon 1] c.s. een beroep op artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dat voor bepaalde rechts¬handelingen toestemming van de echtgenoot/echtgenote vereist, terwijl zij bovendien aanvoeren dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat [eiseres] een beroep doet op artikel 11 van de koopovereenkomst. Tenslotte doen [persoon 1] c.s. een beroep op verrekening met een door hen gestelde vordering tot schadevergoeding omdat [eiseres] jegens hen tekortgeschoten is in de nakoming van de koopovereenkomst althans onrechtmatig heeft gehandeld. [persoon 1] c.s. hebben op deze gronden de hiervoor onder 5.3 bedoelde vorderingen ingesteld.

8.2. Hierna wordt in § B ingegaan op de vraag of de betalingsverplichting van artikel [persoon 3]rijf 1] rust of op [persoon 1] c.s. in privé. Daarna wordt het beroep van [persoon 1] c.s. op bedrog en dwaling behandeld in § C, het beroep op artikel 1:88 BW in § D, de gestelde strijd met de redelijkheid en billijkheid in § E en de door [persoon 1] c.s. gevorderde schade¬vergoeding in § F.

B. Uitleg koopovereenkomst

8.3. De te beantwoorden vraag is welke zin [eiseres] en [persoon 1] c.s. in de gegeven omstandig¬heden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan het bepaalde in artikel 11 van de koopovereenkomst en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs over en weer van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder de omstandigheid dat de overeenkomst is aangegaan tussen twee gelijkwaardige partijen die beiden waren voorzien van professionele bijstand. De uitleg dient niet alleen plaats te vinden op grond van de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de overeenkomst, hoewel de betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van het geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, vaak wel van groot belang is.

8.4. Artikel 11 van de koopovereenkomst bepaalt in de eerste alinea dat ‘Koper’ aan ‘Ver¬koper’ zolang zij leeft het inkomen betaalt dat ‘Verkoper’ tot aan de overnamedatum op jaarbasis heeft genoten onder inhouding van wettelijke premies en belastingen. In de tweede alinea van artikel 11 is bepaald dat van de op de balans voorkomende pensioenvoorziening en lijfrenteverplichting door ‘de Vennootschap’ een direct ingaande levenslange uitkering zal worden gedaan, welke uitkering het inkomen dat ‘Verkoper’ tot de overnamedatum heeft genoten, echter niet verhoogt. Artikel 1 de finieert [persoon 1] c.s. als Koper, [eiseres] als Verkop[persoon 3]rijf 1] als de Vennootschap. De tekst van artikel 11 is dan ook duidelijk: [persoon 1] c.s. dienen het inkomen aan [eiseres] te betalen dat zij tot de overname genoot, zolang zij leeft, onder inhouding van wettelijke premies en belastingen en verminderd met het bedrag van de uitkeringe[persoon 3]rijf 1] zal doen uit de op de balans voorkomende pensioenvoorziening en lijfrenteverplichting. Naar de tekst van de overeenkomst rust de betalingsverplichting uit de eerste alinea van artikel 11 dus op [persoon 1] c.s. persoonlijk.

8.5. [persoon 1] c.s. hebben aangevoerd dat het niettegenstaande de tekst van artikel 11 van de koopovereenkomst juist de bedoeling was dat de betalingsverplichting een verplichtin [persoon 3]rijf 1] (dan wel CTC) bleef omdat de financiële situatie van het door CTC gedreven taxibedrijf slecht was. [persoon 1] c.s. waren alleen bereid genoemde verplichting na te komen voor zover die kon worden voldaan uit de[persoon 3]rijf 1] en CTC gegenereerde inkomsten. In de visie van [persoon 1] c.s. kon het door de combinatie van een wijziging van de identiteit van de koper en een wijziging in de formulering van artikel 11 in strijd met de bedoeling van partijen gebeuren dat zij - op papier - hoofdelijk medeschul ¬denaar zijn geworden voor deze verplichting. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben [persoon 1] c.s. gewezen op de door hen overgelegde versies van de conceptkoopovereenkomst. In de onder 3.11. vermelde versie (hierna: het eerste concept) trad IJTC nog op als koper, in de onder 3.14. vermelde versie (hierna: het concept d.d. 19 juni 2006) waren dat [persoon 1] c.s. Tegelijk is volgens [persoon 1] c.s. in het concept d.d. 19 juni 2006 de formulering van de verplichting tot doorbetaling van het inkomen van [eiseres] in voor hen nadelige zin gewijzigd.

8.6. Dit betoog van [persoon 1] c.s. slaagt niet. In het eerste concept was IJTC koper en legde artikel 17 van bijlage II op IJTC de thans in geschil zijnde verplichting. In het concept d.d. 19 juni 2006 waren [persoon 1] c.s. aangeduid als koper, was artikel 17 van bijlage II vervallen en was in artikel 11 opgenomen een doorgehaalde tekst waarin de betalings ¬verplichting op de vennootschap lag (lid 1) en een gemarkeerde tekst waarin de betalings¬verplichting op de koper lag (lid 2). Alleen de tekst van artikel 11 lid 1 bevestigt het stand ¬punt van [persoon 1] c.s., maar omdat deze is doorgehaald, konden zij hieraan niet de verwachting ontlenen dat [eiseres] aan artikel 11 de betekenis zou toekennen dat de betalings ¬verplichti[persoon 3]rijf 1] dan wel CTC zou rusten. De gemarkeerde tekst van lid 2 prevaleert boven de doorgehaalde tekst van lid 1. Gelet hierop wordt het er vooralsnog voor gehouden dat toen PWC op 19 juni 2006 om 21.15 uur de onder 3.13 bedoelde e-mail verzond, de stand van zaken aldus was dat [persoon 1] c.s. niet mochten verwachten dat [eiseres] begreep dat de betalingsverplichti[persoon 3]rijf 1] / CTC rustte.

8.7. Dat het desalniettemin niet de bedoeling van partijen bij de overeenkomst was dat [persoon 1] c.s. in privé de betalingsverplichting op zich namen, blijkt volgens [persoon 1] c.s. uit een door hen overgelegde e-mail van PWC waarin is vermeld dat deze op 19 juni 2006 om 22.10 uur is verzonden naar de notaris en in kopie is gestuurd naar onder meer info@ijsselstedentaxi.nl en [e-mail 1]. In de overgelegde tekst is vermeld dat de redactie van artikel 11 bijzondere aandacht vereiste omdat niet meer IJTC als koper optrad maar [persoon 1] c.s. en dat de betalingsverplichting niet moest overgaan op [persoon 1] c.s[persoon 3]rijf 1] en/of CTC niet meer in staat zouden zijn aan die verplichting te voldoen. In de e-mail is ook vermeld dat hierover is gesproken met [persoon 1] en dat deze heeft meegedeeld dat [eiseres] daarmee akkoord was.

8.8. De tekst van de e-mail suggereert dat er na ontvangst van het concept op 19 juni 2006 om 21.15 uur overleg is geweest over de tekst van artikel 11 en dat deze in de door [persoon 1] c.s. bedoelde zin moest worden aangepast. [eiseres] heeft echter bestreden dat zij de e-mail van PWC d.d. 19 juni 2006 om 22.10 uur heeft ontvangen. Volgens haar heeft er na de totstandkoming van het concept d.d. 19 juni 2006 geen overleg meer plaats gevonden over een mogelijke wijziging van artikel 1 1.

8.9. Gelet op het voorgaande is ter verkrijging van duidelijkheid over de over en weer kenbare bedoeling van partijen bewijslevering nodig. Nu [persoon 1] c.s. zich beroepen op een uitleg die afwijkt van de duidelijke tekst van de overeenkomst zullen zij tot het tegenbewijs worden toegelaten van het voorshands bewezen geachte feit dat de verplichting als bedoeld in artikel 11, eerste alinea, van de koopovereenkomst op hen en ni [persoon 3]rijf 1] en/of CTC rust. Naast de hiervoor genoemde e-mail en het door [persoon 1] c.s. gestelde overleg, kan bij de bewijsvoering aan de orde komen onder welke omstandigheden (van financiële aard) de niet erg gebruikelijke bepaling over de betalingsverplichting tot stand is gekomen.

8.10. In afwachting van deze bewijslevering wordt uit efficiencyoverwegingen thans reeds het volgende overwogen omtrent de overige door [persoon 1] c.s. gevoerde verweren.

C. Bedrog althans dwaling

8.11. [persoon 1] c.s. hebben zich ter afwering van de vordering van [eiseres] erop beroepen dat [eiseres] opzettelijk informatie die voor hen van belang was heeft achtergehouden dan wel opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Zij hebben daarom in reconventie gedeeltelijke vernietiging van de koopovereenkomst gevorderd. Zij hebben echter geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan volgen dat [eiseres] hen opzettelijk, dus willens en wetens, heeft misleid. Nu het - anders dan zij menen - aan [persoon 1] c.s. is een dergelijk beroep te staven en zij dit hebben nagelaten, zullen zij niet worden toegelaten tot bewijslevering. In conventie slaagt het verweer daarom niet en in reconventie zal het onder I. gevorderde in zoverre worden afgewezen.

8.12. Ter afwering van de vordering van [eiseres] hebben [persoon 1] c.s. zich er vervolgens op beroepen dat zij hebben gedwaald omtrent onderwerpen waarover [eiseres] hen volledig en correct had behoren in te lichten. Het betreft volgens hen:

- de bij brief van 7 juni 2006 door de Rabobank gedane opzegging van he[persoon 3]rijf 1] en CTC verstrekte krediet waarover zij niet zijn geïnformeerd en de reden die aan die opzegging ten grondslag lag;

- de vordering van de fiscus die ongeveer € 184.276,00 hoger was dan is vermeld in het onder 3.7 genoemde aangepaste overzicht van schulden en bezittingen per 30 april 2006 (hierna: het overzicht);

- de vordering van het pensioenfonds op CTC die € 131.000,00 meer bedroeg dan is meegedeeld en de onder 3.9. vermelde aanmaning van Achmea namens de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds;

- de hoogte van de overige schulde[persoon 3]rijf 1] en CTC;

- de waarde van de getaxeerde taxi's die ongeveer € 55.000,00 lager was dan de in het overzicht vermelde waarde.

8.13. Blijkens de toelichting van [persoon 1] c.s. in de con¬clusie van antwoord/eis gaat het hen er niet om dat de overeenkomst als geheel wordt vernietigd, maar wensen zij dat de rechtbank de gevolgen van de vernietiging beperkt tot het laten vervallen van de betalings¬ver¬plichting uit artikel 11 van de overeenkomst. Artikel 3:53 lid 2 BW en /of artikel 6:230 lid 2 BW biedt de rechter hiertoe een zekere ruimte. De rechtbank ziet echter onvoldoende aanleiding om van die ruimte gebruik te maken. De vorderingen van [persoon 1] c.s. in reconventie zouden, bij toewijzing, tot gevolg hebben dat de in artikel 11 bedoelde betalingsverplichting vervalt en [eiseres] schadevergoeding moet betalen aan [persoon 1] c.s., terwijl [persoon 1] c.s. de gekochte onderneming - die inmiddels is overgedragen aan hun vennootschap CTC (nieuw) - behouden. Dit gaat veel verder dan een opheffing van het nadeel als bedoeld in artikel 6:230 lid 2 BW. Het netto effect van de vorderingen van [persoon 1] c.s. is dat zij, behoudens de betaalde koopprijs van € 40.001,00, niet de lasten maar wel de lusten van de overeen¬komst zouden verkrijgen. In conventie slaagt het verweer op dit punt daarom niet en in reconventie zal het onder I. gevorderde in zoverre worden afgewezen.

D. Vernietiging koopovereenkomst door de echtgenote van [persoon 1]

8.14. [persoon 1] c.s. hebben zich verder verweerd door aan te voeren dat de echtgenote van [persoon 1] de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd op de grond dat zij toestemming had moeten geven voor het door [persoon 1] aangaan van de betalingsverplichting.

8.15. Dit verweer en de daarop gebaseerde vordering in reconventie slagen niet. Indien vast komt te staan dat [persoon 1] c.s. zich in artikel 11 hebben verbonden tot het doen van de aldaar bedoelde betalingen, dan is dat een eigen verplichting van hen beiden en geen zekerheid¬stelling voor de schuld van een derde als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c BW. In dat verband is van belang dat dit artikel restrictief moet worden uitgelegd omdat het niet strookt met de rechtszekerheid het toestemmingsvereiste uit te breiden tot niet in het artikellid genoemde rechtshandelingen. Indien niet vast komt te staan dat [persoon 1] c.s. zich in artikel 11 hebben verbonden tot het doen van de aldaar bedoelde betalingen, dan mist artikel 1:88 lid 1 sub c BW eveneens toepassing.

E. Redelijkheid en billijkheid

8.16. [persoon 1] c.s. hebben vervolgens aangevoerd dat artikel 11 van de koopovereenkomst niet van toepassing is omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij hebben daartoe gesteld dat [eiseres] essentiële informatie heeft achtergehouden, zoals de opzegging van het krediet door de Rabobank, het gebruik van bedrijfsgelden voor privédoeleinden door [persoon 3] en de fiscale en pensioenvorderingen. In de visie van [persoon 1] c.s. wordt [eiseres] eigenlijk beloond voor deze misleiding indien [persoon 1] c.s. gehouden zouden zijn aan de betalings¬verplichting te voldoen.

8.17. Voorop wordt gesteld dat op grond van artikel 6:248 lid 2 BW de nodige terug ¬houdendheid is geboden bij het oordeel dat een tussen partijen op grond van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is. Dat leidt ertoe dat - in het geval [persoon 1] c.s. niet slagen in de hen opgedragen bewijslevering - daarvoor enkel ruimte is indien het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn [persoon 1] c.s. persoonlijk te houden aan de in de overeenkomst opgenomen betalingsverplichting. Dat is niet het geval. Voor de onderbouwing van dit verweer beroepen [persoon 1] c.s. zich op de gestelde door hen geleden schade als gevolg van de volgens hen door [eiseres] gegeven onjuiste voorstelling van zaken. Van deze schade vorderen zij in reconventie vergoeding. Indien zij schade hebben geleden als gevolg van aan [eiseres] toe te rekenen handelen, wordt dit gecompenseerd door een veroordeling tot vergoeding van die schade zodat er geen reden is voor het tevens buiten toepassing laten van de betalingsverplichting. Daarvoor is evenmin reden indien - zoals [eiseres] heeft betoogd - zou worden geoordeeld dat [persoon 1] c.s. geen schade hebben gelden als gevolg van aan [eiseres] toe te rekenen handelen.

F. Vordering wegens schadevergoeding uit onrechtmatig handelen of toerekenbare tekortkoming

8.18. Het meest subsidiaire verweer van [persoon 1] c.s. in conventie is een beroep op verrekening met de door hen gestelde tegenvordering tot schadevergoeding. In reconventie vorderen zij deze schadevergoeding (zie hiervoor onder 5.3.II). De grondslag van de tegenvordering is enerzijds hun stelling dat [eiseres] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, anderzijds hun stelling dat [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen. In de kern genomen bestaat hun betoog er uit dat zij zonder het gestelde onrechtmatig handelen dan wel de tekortkoming de aandel[persoon 3]rijf 1] niet hadden gekocht. Hun schade bestaat volgens hen daarom uit het verschil tussen de huidige situatie en de situatie die zou hebben bestaan, indien de koop geen doorgang had gevonden. Concreet bestaat de schade volgens [persoon 1] c.s. uit een te hoge koopprijs, door [persoon 1] c.s. gemaakte kosten voor het op zeer korte termijn moeten saneren van CTC doordat de Rabobank het krediet had opgezet en juridische kosten voor behoud van de onderneming. [eiseres] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld of tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst.

8.19. Het beroep op verrekening in conventie slaagt niet. Artikel 6:136 BW bepaalt dat de rechter een vordering ondanks een verzoek op verrekening kan toewijzen indien de gegrondheid van de tegenvordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Deze situatie doet zich voor, alleen al omdat [persoon 1] c.s. zelf hebben aangegeven dat voor de vaststelling van hun schade een deskundige benoemd moet worden en zij hebben gevraagd om verwijzing naar de schadestaatprocedure.

8.20. Over de vordering tot schadevergoeding in reconventie wordt als volgt overwogen. Beoordeeld dient allereerst te worden of [eiseres] bij het aangaan van de koopovereenkomst onrechtmatig heeft gehandeld en/of toerekenbaar tekortgeschoten is en of [persoon 1] c.s. als gevolg daarvan schade hebben geleden en nog lijden. [persoon 1] c.s. stellen dat dit het geval is. Zij hebben daartoe verwezen naar de onder 8.12 genoemde onderwerpen waarover zij niet of onjuist zijn voorgelicht. Deze onderwerpen zijn:

- de door de Rabobank gedane opzegging van he[persoon 3]rijf 1] en CTC verstrekte krediet;

- de hoogte van de vordering van de fiscus;

- de hoogte van de vordering van het pensioenfonds op CTC;

- de hoogte van de overige schulde[persoon 3]rijf 1] en CTC;

- de waarde van de getaxeerde taxi's.

8.21. De rechtbank gaat er - bij gebrek aan een duidelijk toelichting van [persoon 1] c.s. - vanuit dat de gestelde onrechtmatigheid er met name op ziet dat [eiseres] hen over de hiervoor genoemde omstandigheden heeft bedrogen. Zoals hiervoor in § C is overwogen, hebben [persoon 1] c.s. onvoldoende feiten gesteld waaruit kan volgen dat [eiseres] opzettelijk heeft gezwegen over de hiervoor bedoelde omstandigheden. Daarmee is de stelling dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld, onvoldoende onderbouwd.

8.22. De vervolgvraag is of [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten is. Daarvan is sprake indien zij in strijd met artikel 16 van bijlage II onjuiste en /of onvol¬ledige inlichtingen heeft verstrekt dan wel inbreuk heeft gemaakt op een van de andere garantie¬bepalingen. Hierbij geldt wel dat [persoon 1] c.s. geen beroep kunnen doen op eventuele schen¬ding van garanties indien zij ten tijde van het aangaan van de over¬eenkomst met de werkelijke situatie bekend waren of - rekeninghoudend met alle omstandigheden van het geval, waaronder een eventuele schending van een mededelingsplicht door [eiseres] - hiermee behoorden te zijn. Anders dan [eiseres] heeft aangevoerd is bij de beoordeling van de vraag of zij inbreuk heeft gemaakt op de garanties, niet van belang dat de onder¬handelingen niet door haar maar - met bijstand van PWC - door [persoon 3] en de manager van CTC werden gevoerd. [eiseres] is in de koopovereenkomst aangeduid als verkoper en zij heeft niet bestreden dat er namens haar is gehandeld.

8.23. Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank uit van de versie van de garantiebijlage (bijlage II), zoals hiervoor geciteerd onder 3.14, nu [persoon 1] c.s. zich op de bepalingen hieruit beroepen en [eiseres] niet betwist dat deze versie gelijkluidend is aan de definitieve versie.

de opzegging van het krediet door de Rabobank

8.24. Volgens [persoon 1] c.s. had [eiseres] hen behoren mee te delen dat de Rabobank op 7 juni 2006 de aan CTC verstrekte financiering schriftelijk had opgezegd en dat dit mede is veroorzaakt door het slechte functioneren van [persoon 3] die zich voor privédoeleinden bedrijfsgelden had toegeëigend. Zij hebben aangevoerd dat zij pas geruime tijd na de overdracht van de aandelen op de hoogte zijn geraakt van de opzegging door de Rabo¬bank.

8.25. [eiseres] heeft zich verweerd door aan te voeren dat [persoon 3] [persoon 1] al in de maand april of mei 2006 had meegedeeld dat de Rabobank dreigde de financiering te beëindigen. Dat is volgens haar ook de reden dat de Rabobank - zoals in de e-mail van PWC d.d. 24 mei 2006 is vermeld - graag in kennis wilde worden gesteld van de inhoud van het memo van die datum. Daarnaast heeft [persoon 3] de opzeggingsbrief van de Rabobank volgens [eiseres] onmiddellijk aan [persoon 1] c.s. laten lezen. Om die reden is het financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst opgenomen, aldus [eiseres].

8.26. Hierover wordt als volgt geoordeeld. Nu [persoon 1] c.s. stellen dat de opzegging door de Rabobank hen niet is meegedeeld voor de overname en dit, indien dit is gebeurd, in strijd is met artikel 16 van bijlage II, zullen [persoon 1] c.s. tot het bewijs hiervan worden toegelaten. Het beroep van [persoon 1] c.s. op de overige garantiebepalingen, met name artikel 14 van bijlage II, behoeft verder geen behandeling. [persoon 1] c.s. heeft die overige garantie¬bepalingen slechts genoemd zonder daarop concreet in te gaan en het processuele debat is beperkt geweest tot de vraag of de opzegging wel of niet is meegedeeld.

8.27. Bij de verdere beoordeling kan in het midden blijven of [persoon 1] c.s. bekend waren met de redenen waarom de Rabobank de financiering heeft opgezegd, te weten het functioneren van [persoon 3] en het feit dat hij geld had onttrokke[persoon 3]rijf 1]. Weliswaar stellen [persoon 1] c.s. dat zij [persoon 3] nooit als bestuurder hadden laten aanblijven, indien zij hiermee bekend waren, maar gesteld noch gebleken is dat [persoon 1] c.s. door het aanblijven van [persoon 3] schade hebben geleden. Wat betreft de onttrekkingen geldt voorts dat gesteld noch gebleken is dat het een hoger bedrag betrof dan de rekening-courantschuld die bij de overname is afgerekend.

de hoogte van de vordering van de fiscus

8.28. [persoon 1] c.s. stellen dat de uitstaande vordering van de fiscus ongeveer € 184.276,00 hoger bleek te zijn dan is opgenomen in het overzicht. Dit is volgens hen in strijd met de in artikel 6.1 en 6.2 van bijlage II gegeven fiscale garanties. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij verwezen naar een door hen overgelegde brief van de Belastingdienst d.d. 27 november 2006 waarin een overzicht is opgenomen van de nog niet ontvangen belasting over de eerste helft van 2006 met een totaalbedrag van € 184.276,00. [eiseres] betwist de stellingen van [persoon 1] c.s.

8.29. Hierover wordt als volgt geoordeeld. Gegarandeerd is onder meer - kort gezegd - dat aan alle belastingverplich¬tin¬gen was voldaan. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vas[persoon 3]rijf 1] over de eerste zes maanden van 2006 een belastingschuld had van € 184.276,00, met dien verstande dat [eiseres] terecht aanvoert dat de maand juni 2006 deels niet onder haar verantwoordelijkheid valt, maar onder die van [persoon 1] c.s. [persoon 1] c.s. zullen daarom worden toegelaten tot het bewijs dat c.q. in hoeverre de loonbelasting over de maand juni 2006 betaalbaar was op 21 juni 2006, de leveringsdatum.

Voor de onbetaald gebleven loonbelasting die op 21 juni 2006 betaalbaar was, geldt dat [eiseres] inbreuk heeft gemaakt op de garanties. [persoon 1] c.s. kunnen daarop een beroep doen, behoudens indien en voor zover zij met de belastingschulden bekend waren of behoor¬den te zijn. Duidelijk is dat [persoon 1] c.s. bekend waren met het feit dat de loonbelasting over de maanden februari - april 2006 niet betaald was. Dit staat immers in het aan [persoon 1] c.s. verstrekte overzicht en de bedragen voor die maanden in het overzicht en in voornoemde brief van de belastingdienst zijn vrijwel gelijk. Voor de belasting over de overige maanden van het eerste helft van 2006 geldt dat uit het overzicht niet blijkt dat deze onbetaald waren. [eiseres] wordt daarom toegelaten tot het bewijs dat [persoon 1] c.s. er mee bekend waren dat de belasting over de maanden januari, mei en (voor het geval [persoon 1] c.s. slagen in het bewijs aangaande de betaalbaarheid:) juni 2006 niet was voldaan.

De rechtbank gaat bij de huidige stand van het processuele debat voorbij aan het verweer van [eiseres] dat [persoon 1] c.s., ook zonder daarop nadrukkelijk te zijn gewezen, hadden kunnen weten dat de belastingen over de maanden mei en juni 2006 niet waren betaald nu de belasting over de voorgaande maanden ook niet was betaald en [persoon 1] c.s. dit wisten. Indien inbreuk is gemaakt op de garantie dat alle belasting¬schulden waren vol¬daan, dan weegt de garantie van [eiseres] zwaarder dan de omstandigheid dat [persoon 1] c.s. bij doorvragen hadden kunnen vaststellen dat de loonbelasting over deze maanden niet was betaald. [persoon 1] c.s. stellen onbetwis[persoon 3]rijf 1] in de maanden voor de over¬name inkomsten uit haar onderneming genereerde. Het had dan ook op de weg van [eiseres] gelegen om [persoon 1] c.s. te laten weten dat de aan [persoon 1] c.s. bekend gemaakte belasting¬schuld (de maanden februari - april 2006) niet was toegenomen.

de hoogte van de vordering van het pensioenfonds

8.30. [persoon 1] c.s. hebben aangevoerd dat de verschuldigde premies € 131.000,00 meer bedroegen dan is opgenomen in het overzicht. Volgens hen zijn werknemers met wie een arbeidsovereenkomst met uitgestelde arbeidsplicht was gesloten, niet aangemeld bij het pensioenfonds en is daarom geen pensioenpremie afgedragen. Hierover heeft het pensioen¬[persoon 3]rijf 1] volgens [persoon 1] c.s. op 26 mei 2006 geïnformeerd door het sturen van een aanvullende nota voor € 86.820,00. In de visie van [persoon 1] c.s. heeft [eiseres] daarom in strijd met artikel 4.3 van bijlage II er niet voor gezorgd dat de pensioenpremies voor 2005 en voorgaande jaren waren betaald. Ook zijn zij er niet van op de hoogte gesteld dat de pensioenpremies over de maanden mei en juni 2006 niet waren betaald. [eiseres] heeft hieromtrent aangevoerd dat in het overzicht is vermeld dat een schuld aan de pensioenfondsen openstond van bijna € 70.000,00. Daarom moesten [persoon 1] c.s. er in haar visie van uitgaan dat deze schuld in mei en juni verder zou oplopen. Zij heeft ontkend dat werknemers niet werden aangemeld bij het pensioenfonds.

8.31. Hierover wordt als volgt geoordeeld. [persoon 1] c.s. stellen weliswaar dat de schulden aan het pensioenfonds € 131.000,00 hoger waren dan de bedragen genoemd in het overzicht, maar dit standpunt is - ook na betwisting - op geen enkele wijze onderbouwd, anders dan door de overlegging van de hiervoor genoemde brief van 26 mei 2006 en daarin staat een bedrag van € 86.820,00. [eiseres] heeft ook dit bedrag gemotiveerd betwist en heeft gevraagd om stukken waaruit blijkt dat deze pensioenverplichting inderdaad bestond en dat voor¬noemd bedrag is betaald. [persoon 1] c.s. hebben in reactie hierop aangevoerd dat de pen¬sioen¬verzekeraar hen geen stukken heeft verschaft ter onderbouwing van de exacte vor¬dering. Dit doet de vraag rijzen of, als er al een pensioenschuld was, deze is voldaan of dat deze wellicht terecht is gekomen in het faillissement van CTC, zodat maar de vraag is welke schade [persoon 1] c.s. hierdoor hebben geleden. Wat daar verder ook van zij, in het overzicht is een totale pensioenschuld van € 68.969,49 vermeld en in het memo d.d. 24 mei 2006 van PWC is vermeld dat rekening moest worden gehouden met een mogelijk hogere pensioenschuld van € 61.534,00. Deze weten¬schap staat er aan in de weg dat [persoon 1] c.s. met een beroep op de garanties schadevergoeding vorderen.

de hoogte van de overige schulde[persoon 3]rijf 1] en CTC

8.32. Volgens [persoon 1] c.s. bleken de overige schulden van CTC € 149.500,00 hoger dan in het overzicht is vermeld. Deze stelling is echter niet onderbouwd, ook niet na betwisting door [eiseres]. Daarom is niet duidelijk hoe deze schuld is samengesteld, noch waaruit de onvolledige en/of onjuiste inlichtingen zouden bestaan. Het had op de weg van [persoon 1] c.s. gelegen zich hierover concreet uit te laten. Minst genomen en ook zonder een kostbaar eigen onderzoek in de administratie van CTC had van [persoon 1] c.s. verwacht mogen worden dat zij hadden aangegeven hoe het door hen gestelde bedrag van € 149.500,00 opgebouwd was. Nu zij dit hebben nagelaten, zullen zij niet worden toegelaten tot bewijslevering en zal dit deel van de vordering worden afgewezen.

de waarde van de getaxeerde taxi's

8.33. [persoon 1] c.s. hebben aangevoerd dat de waarde van de getaxeerde taxi's ongeveer € 55.000,00 lager was dan de in het overzicht opgenomen waarde; een aanzienlijk aantal was ten onrechte voor 25% van de nieuwwaarde in de boekhouding opgenomen omdat de taxi's daarvoor te oud waren en/of in slechte staat verkeerden. Ter onderbouwing hiervan hebben zij een afschrijvingslijst van de taxi's overgelegd. [eiseres] betwist dat de waarde lager was dan is vermeld. Zij voert verder aan dat [persoon 1] c.s. bekend waren met de taxi’s van CTC.

8.34. De rechtbank oordeelt als volgt. [persoon 1] c.s. waren ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst ten minste enkele jaren werkzaam geweest als taxichauffeur en zij hadden een eigen taxibedrijf. Vaststaat dat [persoon 1] c.s. en CTC in hetzelfde pand gevestigd waren en [eiseres] stelt onbetwist dat [persoon 3] en [persoon 1] c.s. gezamenlijk een onderhouds-B.V. hadden voor het onderhoud aan de taxi’s van CTC. Bij gebrek aan onvoldoende gemotiveerde betwisting door [persoon 1] c.s. moet het er dan ook voor worden gehouden dat [persoon 1] c.s. bekend waren met de taxi’s van CTC en een goede inschatting konden maken van de waarde daarvan. De tegenvordering van [persoon 1] c.s. ten aanzien van de staat van de taxi’s slaagt daarom niet.

omvang van de schade

8.35. Over de omvang van de geleden schade wordt als volgt overwogen. De schade die [persoon 1] c.s. hebben geleden indien enige informatie is verzwegen, bestaat uit het verschil tussen de situatie waarin zij thans verkeren en de situatie waarin zij zonder de (nog vast te stellen) inbreuken op de garanties zouden hebben verkeerd. [persoon 1] c.s. benaderen dit uitsluitend als een vergelijking tussen de situatie waarin zij de aandelen niet zouden hebben gekocht en de situatie waarin zij zich thans verkeren. Een dergelijke benadering past bij de situatie dat [persoon 1] c.s. als gevolg van onrechtmatig handelen van [eiseres] de overeenkomst hebben gesloten. Bij een inbreuk op de garanties past deze schadeberekening niet zonder meer. Uitgangspunt bij een inbreuk op een garantie is dat de verkoper de koper in de positie moet brengen als ware de koopovereenkomst gesloten en de garantie nagekomen. Nu [persoon 1] c.s. schadevergoeding nader op te maken bij staat vorderen, en [eiseres] tegen die verwijzing als zodanig geen bezwaar heeft gemaakt, behoeft dit in deze procedure verder geen behan¬deling. Wel zal een eventuele veroordeling in het te wijzen eindvonnis zo worden gefor¬muleerd dat duidelijk is wat de schadeveroorzakende omstandig¬heid is waarvoor de schade bij staat moet worden opgemaakt. Wat de daaruit voortvloeiende schade is, zal in de schade¬staat¬procedure moeten worden vastgesteld.

8.36. Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden in afwachting van de uitkom¬sten van de bewijsopdrachten.

9. De beoordeling in de vrijwaringszaak

G. Inleiding

9.1. De vorderingen van [persoon 1] c.s. op PWC zijn tweeledig. Enerzijds vorderen zij dat PWC wordt veroordeeld om aan hen datgene te betalen waartoe zij in de hoofdzaak jegens [eiseres] mochten worden veroordeeld. Zij leggen hieraan ten grondslag dat PWC hen onjuist heeft geadviseerd bij de totstandkoming van de koopovereenkomst. [persoon 1] c.s. verwijten PWC met name dat zonder overleg met hen en zonder hun instemming in de koopovereen¬komst een betalingsverplichting jegens [eiseres] is opgenomen die mogelijk inhoudt dat zij in privé hoofdelijk medeschuldenaar zijn voor die verplichting. In de visie van [persoon 1] c.s. diende dit een verplichtin[persoon 3]rijf 1] of CTC te blijven; [persoon 3]rijf 1] en CTC in financiële moeilijkheden verkeerden had PWC hen dit moeten adviseren, althans hen op de risico's van de concepttekst moeten wijzen. Daarnaast betogen [persoon 1] c.s. dat de conceptbalans en winst- en verliesrekening per 31 december 2005, het overzicht en de schulden vermeld in het onder 3.6 bedoelde memo (hierna: het memo) zodanig afweken van de werkelijkheid, wat PWC wist of behoorde te weten, dat de overeenkomst onevenwichtig was en dat PWC hen hiervoor had moeten waarschuwen. De schade die voortvloeit uit deze tekortkomingen betreft volgens [persoon 1] c.s. (onder meer) de (mogelijke) betalingsverplichting op grond van artikel 11 van de koopovereenkomst jegens [eiseres], zodat PWC [persoon 1] c.s. moet vrijwaren.

Naast de vordering tot vrijwaring, vorderen [persoon 1] c.s. tevens schadevergoeding. Zij leggen aan deze vordering ten grondslag dat PWC hen onjuist heeft geadviseerd bij de koopprijs. Tevens voeren zij aan dat PWC hen had moeten waarschuwen voor de risico’s van de transactie omdat PWC wist of behoorde te weten dat de concept balans en winst- en verliesrekening per 31 december 2005, het overzicht en het memo onjuist waren. Verder verwijten [persoon 1] c.s. PWC dat zij hen niet heeft gewaarschuwd voor de opzegging van de financiering door de Rabobank en dat PWC hen niet nader heeft gead¬viseerd nadat de problemen zich openbaarden na de overname.

9.2. Bij de verdere beoordeling wordt vooropgesteld dat partijen geen onderscheid maken in de positie van PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. en Pricewaterhouse¬Coopers Accountants N.V. Ook is er door PWC geen verweer gevoerd aangaande de gevorderde hoofdelijkheid van een eventuele veroordeling. De rechtbank zal partijen in die gelijkschakeling van de beide gedaagden volgen.

9.3. Hierna wordt in § H de omvang van de aan PWC verleende opdracht beoordeeld. Ver¬volgens wordt ingegaan op de verwijten aangaande artikel 11 van de koopovereenkomst (§ I), de aangeleverde cijfers (§ J), de advisering over de koopprijs (§ K), de opzeg¬ging door de Rabobank (§ L), het al dan niet adviseren om een eigen adviseur in te schakelen (§ M) en de niet-nadere advisering na de overname (§ N). Tenslotte wordt in § O het beroep op de algemene voorwaarden en in § P de schade behan¬deld.

H. De omvang van de opdracht aan PWC: bijstand bij overname?

9.4. [persoon 1] c.s. stellen dat PWC op zich had genomen [persoon 1] c.s. te adviseren bij (het voeren van de onder¬handelingen over) de overname van de aandel[persoon 3]rijf 1]. PWC betwist dit. Zij is van mening dat de overeenkomst tot dienstverlening slechts inhield dat PWC werkzaamheden zou verrichten die ten doel hadden in het kader van een samen¬werking tussen CTC en IJTC te komen tot een financiële optimalisati[persoon 3]rijf 1] en CTC.

9.5. Het verweer van PWC op dit punt slaagt niet. Reeds in de overeenkomst tot dienst¬ver¬lening wordt gesproken over de voorgenomen verkoop in verband waarmee door PWC werkzaamheden zullen worden verricht. Onbetwist is dat deze werkzaamheden onder meer hebben bestaan uit een in het memo van 24 mei 2006 gegeven beoordeling op welke wijze de herstructurering en bedrijfsopvolging het best vorm kon worden gegeven, in welk verband een waarde¬berekening van de aandel[persoon 3]rijf 1] is gegeven. Onbetwist is ook dat PWC in elk geval op 7 juni 2006 en 19 juni 2006 om 21.15 uur voorstellen voor wijzigingen in de conceptkoopovereenkomst naar de notaris heeft verzonden en daarbij de notaris ook verzocht heeft haar op de hoogte te houden. Hieruit is af te leiden dat de werkzaamheden van PWC onder meer zagen op het adviseren bij onderhandelingen over de aandelen¬transactie en de redactie van de koopovereenkomst. Dat betekent dat [persoon 1] c.s. van PWC mochten verlangen dat zij daarbij door PWC adequaat werden bijgestaan.

I. Is PWC tekortgeschoten in de advisering over artikel 11 van de koopovereenkomst ?

9.6. Concreet houdt het verwijt van [persoon 1] c.s. in dat zij op advies van PWC in plaats van IJTC de koper van de aandel[persoon 3]rijf 1] zijn geworden, terwijl tegelijkertijd de redactie van artikel 11 - waarin de betalingsverplichting jegens [eiseres] is opgenomen - op voorstel van PWC zodanig is gewijzigd dat [eiseres] daaruit een hoofdelijk medeschuldenaar¬schap van [persoon 1] c.s. afleidt, zonder dat [persoon 1] c.s. met die redactie hebben ingestemd en zij deze hoofdelijkheid niet hebben beoogd. PWC betwist deze stellingen en voert aan dat zij [persoon 1] c.s. heeft gewaarschuwd.

9.7. Hierover wordt als volgt geoordeeld. In de conceptkoopovereen¬komst zoals door de notaris op 31 mei 2006 is verzonden, rustte de in geschil zijnde betalingsverplichting op koper (toen nog: IJTC) (zie voor de tekst, hiervoor onder 3.11). In haar onder 3.12 aangehaalde e-mail d.d. 7 juni 2006 heeft PWC, voor zover thans relevant, aangegeven dat de koper verkoper de betreffende uitkeringen garandeerde. De notaris heeft vervolgens in zijn concept d.d. 9 juni 2006, 16.05 uur - waarin IJTC nog steeds koper was - de betalingsverplichting opgenomen in artikel 11, dat in lid 1 bepaalde dat deze verplich ¬ting rustte op ‘Koper of een van haar vennootschappen’ (zie 4.7). Over de ontwikkelingen nadien lopen de lezingen van partijen uiteen.

9.8. Volgens [persoon 1] c.s. heeft PWC na de laatstgenoemde e-mail met concept van de notaris zonder overleg met hen in haar concept d.d. 19 juni 2006 van 21.15 uur [persoon 1] c.s. tot koper gemaakt en is in artikel 11 de in geschil zijnde verplichting bij ‘Koper” gelegd (zie 3.13). PWC betwist dit. Zij stelt (en [persoon 1] c.s. betwisten) dat [persoon 1] c.s. op 9 juni 2006 het concept van de notaris van 16.05 uur zelf hebben aangepast en om 16.58 uur de door hen gewijzigde versie hebben door¬gezonden (zie de onder 4.8 aangehaalde tekst). In dit concept is [persoon 1] c.s. koper en is in artikel 11 bepaald dat de in geschil zijnde betaling wordt gedaan ‘…door de Koper verkregen Vennootschap…’.

Verder stelt PWC dat [eiseres] en [persoon 1] c.s. tussen 9 en 19 juni 2006 zonder betrokkenheid van PWC hebben onderhandeld over de overname. [persoon 1] c.s. hebben PWC meegedeeld - zo stelt PWC en betwisten [persoon 1] c.s. - dat [eiseres] een inkomensgarantie wenste van [persoon 1] c.s. aangezien zij twijfelde aan de mogelijkhei[persoon 3]rijf 1] om de betreffende betalingen te voldoen. Deze overeenstemming is volgens PWC door haar neergelegd in haar e-mail d.d. 19 juni 2006 van 21.15 uur met bijlage.

Na haar e-mail d.d. 19 juni 2006 van 21.15, zo stelt PWC, heeft zij contact opgenomen met [persoon 1] c.s. om uit te leggen dat [persoon 1] c.s. door de wijziging in privé aan de betalingsver¬plichting gebonden waren. Dit resulteerde volgens PWC in hernieuwd overleg tussen [persoon 1] c.s. en [eiseres], waarna [persoon 1] c.s. hebben meegedeeld dat [eiseres] er alsnog mee instemde dat de betalingsverplichti[persoon 3]rijf 1] en CTC zou rusten. Volgens PWC heeft zij dit per e-mail van 19 juni 2006 om 22.10 uur aan de notaris laten weten en verzocht de tekst van artikel 11 te herzien. Deze lezing is door [persoon 1] c.s. bestreden. Zij ontkennen dat is overlegd over de (uiteindelijke) vorm waarin de betalingsverplichting in de koopover¬eenkomst is opgenomen en zij ont¬kennen dat de e-mail van 19 juni 2006 van 22.10 uur is verzonden.

9.9. Omdat de grondslag van de vordering van [persoon 1] c.s. is dat PWC zonder overleg met hen een persoonlijke aansprakelijkheid in artikel 11 heeft laten opgenomen en hen niet heeft gewaarschuwd, dienen [persoon 1] c.s. te bewijzen (i) dat het concept d.d. 19 juni 2006 tot stand is gekomen zonder dat [persoon 1] c.s. ermee hadden ingestemd dat zij persoonlijk aansprakelijk zouden zijn voor de betalingsverplichting onder artikel 11 en (ii) dat PWC hen hiervoor niet heeft gewaar¬schuwd. Deze dubbele bewijsopdracht laat - naar het zich thans laat aanzien - in grote lijnen vier mogelijke uitkomsten toe:

(i) [persoon 1] c.s. slagen in de beide bewijsopdrachten. Dan staat vast dat PWC in artikel 11 van de koopovereenkomst een persoonlijke aansprakelijkheid heeft laten opnemen waarmee [persoon 1] c.s. niet hadden ingestemd en dat er op 19 juni 2006 tussen 21.15 en 22.10 uur PWC en [persoon 1] c.s. geen nader overleg hebben gehad over artikel 11. PWC is in dit geval tekortgeschoten in de advisering van [persoon 1] c.s.

(ii) [persoon 1] c.s. slagen in het bewijs dat zij niet hebben ingestemd met persoonlijke aan¬sprakelijkheid, maar kunnen niet aantonen dat PWC na 19 juni 2006, 21.15 uur hen niet heeft gewaarschuwd. In dat geval zal de rechtbank uitgaan van de lezing van PWC dat er op 19 juni 2006 tussen 21.15 en 22.10 uur overleg heeft plaatsgevonden. Dit leidt tot een vermindering van de aansprakelijkheid van PWC, zonder dat dit - bij de huidige stand van het processuele debat - PWC in alle opzichten vrijpleit. Na het gestelde overleg stelt PWC een e-mail te hebben verzonden om 22.10 uur aan de notaris, [persoon 1] c.s. en [eiseres] waarin werd benadrukt dat artikel 11 aandacht behoefde omdat het niet de bedoeling was dat [persoon 1] c.s. persoonlijk aansprakelijk zouden zijn. Een dergelijke e-mail heeft - naar niet in geschil is - de notaris niet bereikt, naar PWC stelt doordat zij een verkeerd e-mailadres heeft gebruikt. PWC stelt verder dat zij een foutmelding had ontvangen na de verzending. Daarvan uitgaand had PWC er op moeten toezien dat de uitkom¬sten van het door haar gestelde overleg werd verwerkt in de definitieve overeenkomst. Dergelijk overleg zou wel betekenen dat [persoon 1] c.s. wisten dat er nog wijzigingen moesten plaatsvinden in de definitieve versie. In dat geval hebben [persoon 1] c.s. ten dele eigen schuld aan de ontstane situatie, zij het dat de fout van PWC in dat geval (beduidend) ernstiger is dan die van [persoon 1] c.s.

(iii) [persoon 1] c.s. slagen er niet in te bewijzen dat zij niet hadden ingestemd met een persoonlijke aansprakelijkheid, maar slagen er wel in te bewijzen dat PWC hen niet heeft gewaarschuwd. Uitgangspunt is dat PWC in dat geval tekortgeschoten is, omdat bij de koop van een bedrijf dat er financieel slecht voorstaat van PWC verwacht mocht worden dat zij waarschuwt voor een persoonlijke aansprakelijkheid van de koper.

(iv) [persoon 1] c.s. slagen niet in de beide bewijsopdrachten. In dat geval gaat de rechtbank ervan uit dat het door PWC gestelde overleg heeft plaatsgevonden. Hetgeen hiervoor onder (ii) is overwogen is van overeenkomstige toepassing, zij het met een mogelijk wat grotere mate van eigen schuld van [persoon 1] c.s.

9.10. Reeds thans wordt opgemerkt dat voorbij wordt gegaan aan het verweer van PWC dat zij niet aansprakelijk is voor schade wegens de onjuiste adressering van de e-mail die op 19 juni 2006 om 22.10 uur naar de notaris is verzonden op de grond dat in artikel 16 van de al ¬gemene voorwaarden is bepaald dat partijen jegens elkaar niet aansprakelijk zijn voor schade als gevolg van het gebruik van elektronische mail. Daargelaten dat het verwijt van [persoon 1] c.s. inhoudt dat niet met hen is overlegd over de redactie van artikel 11 (wat los staat van de ontvan gst van bedoelde e-mail ), bepaalt artikel 16 van de algemene voorwaarden dat PWC al hetgeen zal doen wat redelijkerwijs van haar gevergd kan worden om de risico’s van het gebruik van internet te beperken. Een controle op het gebruik van de juiste e-mail¬adressen valt daar onder.

9.11. De verdere beslissingen aangaande de gestelde onjuiste advisering over artikel 11 - inclusief de beoordeling van de door [persoon 1] c.s. geleden schade van een eventuele tekortkoming en de verdeling daarvan - wordt aangehouden in afwachting van de bewijs¬voering.

J. Is PWC te verwijten dat het aan [persoon 1] c.s. aanleverde cijfermateriaal een onjuiste weergave van zaken gaf?

9.12. [persoon 1] c.s. stellen dat de cijfers in de door PWC opgestelde conceptjaarrekening over 2005, het overzicht van schulden en bezittingen per 30 april 2006 en het memo van 24 mei 2006 zodanig afweken van de werkelijkheid dat daardoor een geflatteerd beeld ontstond van de activa en passiva van [persoon 3] en CTC. Volgens [persoon 1] c.s. moet PWC daarvan op de hoogte zijn geweest omdat zij al jaren de accountantsrapporten opstelde[persoon 3]rijf 1] en CTC. [persoon 1] c.s. hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat de cijfers onjuist zijn verwezen naar de brief van de Belastingdienst d.d. 27 november 2006 (€ 184.276,00) en de aanmaning van Achmea d.d. 26 mei 2006 waarin is vermeld dat er diverse openstaande pensioenschulden zijn (€ 86.820,00), alsmede naar een brief d.d. 5 december 2005 van Zilveren Kruis Achmea waarin een schuld van € 107.390,30 is vermeld. Deze posten zijn volgens [persoon 1] c.s. niet verwerkt in de cijfers. Daarnaast zijn zij van mening dat de waar¬dering van de taxi's in de boeken en de afschrijving daarop niet correct is. PWC betwist de stellingen van [persoon 1] c.s. en voert aan dat zij er voor heeft gewaarschuwd dat de adminis¬tratie van [persoon 3] niet betrouwbaar was.

9.13. [persoon 1] c.s. hebben hun verwijten aangaande de juistheid van de cijfers alleen concreet gemaakt voor zover het de fiscale en pensioenschulden en de waardering van de taxi’s betreft. De verdere beoordeling beperkt zich daarom tot deze punten.

9.14. Bij deze verdere beoordeling past de volgende algemene kanttekening. Het betoog van [persoon 1] c.s. dat PWC haar niet heeft gewaarschuwd voor mogelijke onjuistheden in de aangeleverde cijfers, behoudens de vijf specifiek genoemde posten uit het memo, is feitelijk niet juist. PWC heeft in de e-mail d.d. 23 mei 2006 aan [persoon 3], welke e-mail op 24 mei 2006 is doorgezonden aan [persoon 1] c.s., aangegeven dat de processen binnen de organisati[persoon 3]rijf 1] niet van dien aard zijn dat de volledigheid van de schulden gewaarborgd is. Ook heeft PWC in het memo aangegeven dat er tenminste vijf posten waren waarover onzekerheid bestond, en dat betrof aanzienlijke bedragen. [persoon 1] c.s. moesten er dus rekening mee houden dat het overzicht van de schulden mogelijk niet compleet zou zijn. Dit laat onverlet dat als PWC wist of (rekening houdend met de omvang van de gegeven opdracht en de uitgevoerde werkzaamheden) behoorde te weten dat de aangeleverde cijfers niet juist waren, het op haar weg lag om dat concreet en nadrukkelijk aan de orde te stellen, zoals PWC voor een aantal posten ook heeft gedaan.

de fiscale schulden

9.15. [persoon 1] c.s. verwijten blijkens hun productie 14 bij conclusie van repliek/antwoord PWC dat deze geen melding heeft gemaakt van het feit dat de loonbelasting over de eerste helft van 2006 tot een bedrag van € 184.276,00 niet was voldaan. Vooropgesteld wordt dat in het overzicht wordt gemeld dat de loonbelasting over de maanden februari tot en met maart 2006 niet was betaald. PWC heeft dus gemeld dat er een belastingschuld was over deze maanden.

9.16. Voor het niet melden van de onbetaalde belasting over de maand januari 2006 geldt het volgende. Of aan PWC verweten kan worden dat in het overzicht niet vermeld is dat de loonbelasting over deze maand niet is voldaan, kan als zelfstandige factor in het midden blijven. [persoon 1] c.s. hebben onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat de koopovereenkomst niet of op andere voorwaarden zou zijn gesloten indien hen bekend was geweest dat de belasting¬schuld € 25.362,00 hoger was dan de bedragen uit het overzicht (met een totale schuldenlast van afgerond € 1,4 mil¬joen). De rechtbank zal op deze post terugkomen, indien blijkt dat er meer schulden waren waarvoor PWC had moeten waarschuwen.

9.17. Voor de maanden mei en juni 2006 geldt het volgende. Ook als aangenomen wordt dat [persoon 1] c.s. niet wisten dat de hen bekende belastingschuld is toegenomen doordat de maan¬den mei en juni 2006 niet waren voldaan, geldt dat zij onvoldoende hebben gesteld om aan te nemen dat PWC hiervan een voldoende ernstig verwijt gemaakt kan worden. Dit zou immers veronderstellen dat PWC niet alleen wist wat de belastingschuld over die twee maanden was - wat de rechtbank wel wil aannemen - maar ook dat PWC wist of behoor¬de te wete[persoon 3]rijf 1] geen enkele betaling heeft gedaan aan de belastingdienst in de betreffende periode zodat de totale belastingschuld opliep. [persoon 1] c.s. hebben onvol¬doen¬de feiten gesteld die maken dat aan¬genomen moet worden dat PWC deze kennis had of behoorde te hebben. Noch de omstandigheid da[persoon 3]rijf 1] en CTC sinds 2001 al bijstond, noch de omstandigheid dat een medewerker van PWC met enige rege[persoon 3]rijf 1] en CTC bijstond bij het voeren van de administratie, brengt met zich dat PWC in de periode mei-juni 2006 bekend was met de details van het dagelijkse betalings¬verkee[persoon 3]rijf 1] en CTC. Dat het financieel slecht ging, brengt evenmin met zich dat PWC moest weten dat de belastingschuld toenam nu niet in geschil is dat de onderneming in deze periode inkomsten genereerden.

de pensioenschulden

9.18. [persoon 1] c.s. verwijten PWC dat er een te laag bedrag aan pensioenschulden is opgenomen in het overzicht. Zij verwijzen naar de hiervoor genoemde brieven d.d. 5 december 2005 en 26 mei 2006. Dit verwijt is echter onvoldoende onderbouwd en slaagt daarom niet. In de e-mail d.d. 23 mei 200[persoon 3]rijf 1], die op 24 mei 2006 is doorgezonden aan [persoon 1] c.s. staat met zoveel woorden dat er verschillen zijn tussen de administrati[persoon 3]rijf 1] en het door [persoon 4] opgestelde schuldenoverzicht. Concreet wordt daarbij melding gemaakt van pensioenschulden: uit de administratie blijkt een bedrag van € 96.832 per 31 december 2005. Dit bedrag is iets lager dan het bedrag van de achterstand gemeld in de brief d.d. 5 december 2005, maar dit betekent niet dat de cijfers per 31 december 2005 onjuist waren, laat staan dat PWC daarvan een verwijt gemaakt kan worden. [persoon 1] c.s. hebben zich in ieder geval niet uitgelaten over eventuele mutaties in de maand december 2005. Wat betreft de pensioen¬schulden over het jaar 2006 geldt dat [persoon 4] blijkens het overzicht een bedrag van (afgerond) € 33.500,00 heeft gemeld aan PWC. De aanmaning d.d. 26 mei 2006 maakt melding van een bedrag van € 86.820,00. [persoon 1] c.s. hebben niet aangegeven waaruit het verschil bestaat en hoe en waarom PWC had moeten vaststellen dat de betalings¬achterstand aangaande de pensioenen van 2006 was toegenomen. Het had op de weg van [persoon 1] c.s. gelegen om zich concreter uit te laten over de verwijten die zij PWC maken.

de waardering van de taxi’s

9.19. Het verwijt dat PWC de taxi’s verkeerd heeft gewaardeerd en dat [persoon 1] c.s. hierdoor schade hebben geleden, slaagt niet. [persoon 1] c.s. waren destijds in hetzelfde pand gevestigd als CTC en bij de koopovereenkomst was een bijlage gevoegd met details aangaande de taxi’s van CTC. Aangenomen moet daarom worden dat [persoon 1] c.s., die enkele jaren een taxibedrijf hadden, een reëel beeld hadden van de taxi’s van het door hen gekochte bedrijf. Het betoog dat bij een juiste taxatie de koopprijs lager zou zijn geweest, slaagt alleen daarom al niet. Het betoog van [persoon 1] c.s. dat zij schade hebben geleden doordat deze taxi’s voor een te hoog bedrag in de boeken waren opgenomen, slaagt daarom evenmin.

De letter of representation

9.20. [persoon 1] c.s. verwijten PWC dat zij niet heeft gemeld dat [persoon 3] de letter of representation - zeer verkort: een bevestiging van de juistheid van de aan PWC aangeleverde cijfers - niet had getekend. Met [persoon 1] c.s. is de rechtbank van oordeel is dat PWC dit had moeten melden aan [persoon 1] c.s. PWC adviseerde [persoon 1] c.s. bij een overname en de omstandigheid dat de directeur niet tekent voor de juistheid van de cijfers is relevante informatie, zij het dat deze relevantie in dit geval beperkt is nu [persoon 1] c.s. ook zonder deze informatie wisten of behoorden te weten dat de administrati[persoon 3]rijf 1] aanleiding gaf tot grote onzekerheden (vergelijk de waarschuwingen van PWC in het memo). Wat daar verder ook van zij, nu de inhoudelijke argumenten van [persoon 1] c.s. tegen de juistheid van de aangeleverde cijfers niet slagen en gelet op de hen bekende onzekerheid omtrent de volledigheid van het schuldenoverzicht, valt niet in te zien dat [persoon 1] c.s. schade hebben geleden door de omstandigheid dat hen niet bekend was dat de letter of represen¬tation niet was getekend. Dit verwijt slaagt daarom niet.

K. Heeft PWC onjuist geadviseerd bij de bepaling van de koopprijs?

9.21. [persoon 1] c.s. stellen dat de koopprijs in de loop van de onderhandelingen is verhoogd en de verplichtingen van [persoon 1] c.s. zijn toegenomen terwijl daartegenover de door [eiseres] te verlenen zekerheden zijn beperkt tot de koopprijs. Volgens hen is daarom geen sprake meer van een reële koopprijs tegen reële voorwaarden. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij verwezen naar de brief d.d. 7 september 2007 van DRV waarin wordt meegedeeld dat de[persoon 3]rijf 1] en CTC gedreven onderneming technisch failliet was. [persoon 1] c.s. zijn van mening dat PWC hier ook van uitging, omdat ook zij de aandelen heeft gewaardeerd op € 1,00. Toch hebben [persoon 1] c.s. € 40.001,00 voor de aandelen betaald en worden zij door [eiseres] in de hoofdzaak aangesproken voor de betaling onder artikel 11 van de koopovereenkomst. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij verder verwezen naar de e-mail d.d. 10 oktober 2008 van [persoon 8] van Zandboer Valuations B.V. waarin is vermeld dat sprake is van voor de verkoper zeer gunstige overnamevoorwaarden die op basis van een quick scan niet kunnen worden onderbouwd op basis van de toenmalige rentabiliteit en overnamebalans. PWC betwist dat zij heeft geadviseerd over de koopprijs; zij heeft slechts rekenkundig vastgesteld dat de waarde van de aandelen € 1,00 was. PWC ontkent betrokken te zijn geweest bij het bepalen van de koopprijs op € 40.001,00.

9.22. Hierover wordt als volgt geoordeeld. Het verweer van PWC dat zij niet heeft geadviseerd over de koopprijs slaagt niet. PWC heeft in het memo een waardering van de aandelen opgenomen en aangegeven dat daaruit een koopsom voor de aandelen volgde van € 1,00 (te verhogen tot circa € 12.000,00 indien de rekening-courantverhouding op de directie zou worden gecompenseerd). PWC moet hebben begrepen dat [persoon 1] c.s. dit als een geadviseerde koopprijs zouden kunnen opvatten, zijnde € 1,00 vermeerderd met het saldo van de rekening-courantschuld. De koopovereenkomst bepaalt ook met zoveel woorden in artikel 3 dat de koopprijs mede is gebaseerd op het memo en de conceptcijfers 2005 met toelichting. Indien PWC van oordeel was dat [persoon 1] c.s. het memo destijds niet als een advies - zij het een advies met de nodige voorbehouden - mochten opvatten, dan had zij [persoon 1] c.s. hiervoor expliciet moeten waarschuwen.

9.23. De vraag is dus of PWC [persoon 1] c.s. onjuist heeft geadviseerd over de koopprijs. [persoon 1] c.s. hebben € 40.001,00 betaald voor de aandel[persoon 3]rijf 1] en (indirect) CTC. Deze koopsom is voldaan door een betaling van € 1,00 en een overname van de schuld van € 40.000,00 van [eiseres] en/of [persoon 3[persoon 3]rijf 1]. Daarnaast worden [persoon 1] c.s. thans in de hoofdzaak aangesproken door [eiseres] onder artikel 11 van de koopovereenkomst. De uitkomst van de bewijsopdracht aan [persoon 1] in de hoofdzaak bepaalt dus wat [persoon 1] c.s. moeten betalen.

a. Indien in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat [persoon 1] c.s. niet in privé aansprakelijk zijn voor de betalingsverplichting uit artikel 11, dan hebben zij - kort gezegd - € 40.001,00 betaald[persoon 3]rijf 1] en CTC. In dat geval is PWC niet tekortgeschoten in de advisering over de hoofdprijs. Een koopprijs van € 40.001,00 waarvan € 1,00 wordt betaald en de rest wordt verrekend met een rekening-courantschuld is voor een taxi¬bedrijf met 40 auto’s en circa 100 chauffeurs niet dusdanig dat PWC [persoon 1] c.s. had moeten adviseren om niet op deze voorwaarden de overeenkomst te sluiten, ook niet indien aangenomen moet worden dat het bedrijf technisch gesproken failliet was. Tegenover de kans dat de overname faalt als gevolg van de financiële problemen, staat immers de kans dat [persoon 1] c.s. er nog iets van konden maken en dat zij - zoals ook thans is gebeurd - na een doorstart nog een deel van de onderneming konden behouden. [persoon 1] c.s. hebben geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.

b. Indien in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat [persoon 1] c.s. in privé aansprakelijk zijn voor de nakoming onder artikel 11, dan geldt dat [persoon 1] c.s. een aanzienlijk risico hebben genomen met de overname. In dat geval hebben zij immers naast de koopprijs van € 40.001,00 een persoonlijke verplichting jegens [eiseres] tot betaling van een maandelijks bedrag zolang [eiseres] leeft, terwijl bekend was dat het financieel slecht gin[persoon 3]rijf 1] en CTC. Of PWC hiervan een verwijt gemaakt kan worden, valt naar thans kan worden overzien geheel of in belangrijke mate samen met hetgeen hiervoor in § I is overwogen over de waarschuwing van PWC over de persoonlijke aan¬sprakelijkheid van [persoon 1] c.s. en de wijzigingen van de conceptkoopovereenkomst. Ver¬dere beslissin¬gen hierover worden daarom aangehouden.

9.24. Wat betreft het verwijt dat de voorwaarden van de transactie ten nadele van [persoon 1] c.s. zijn gewijzigd, wordt nog als volgt overwogen. Voor zover dit verwijt ziet op de positie van [persoon 1] c.s. als koper en hun mogelijke aansprakelijkheid onder artikel 11 van de koopovereenkomst, valt dit samen met hetgeen hiervoor in § I is overwogen en behoeft het geen behandeling.

Het betoog dat in artikel 6 lid 3 van de koopovereenkomst de aansprakelijkheid van ver ¬koper is beperkt tot de koop¬som, behoeft vooralsnog geen behandeling omdat op dat artikel in de hoofdzaak geen beroep is gedaan.

Wat betreft het verwijt dat PWC aanvullende garanties had moeten adviseren geldt dat de koopovereenkomst garanties bevat aangaande de financiële positi[persoon 3]rijf 1] en CTC. [persoon 1] c.s. hebben niet concreet gesteld welke aanvullende garanties PWC hen had moeten adviseren, zodat dit verwijt bij gebrek aan voldoende onderbouwing niet slaagt.

L. De opzegging door de Rabobank

9.25. [persoon 1] c.s. stellen dat PWC hen had moeten informeren over de opzegging van de financiering door de Rabobank. PWC heeft aangevoerd dat [persoon 1] c.s. op de hoogte waren van de beëindiging van de financiering door de Rabobank. Volgens PWC is zij destijds door [persoon 1] zelf over de opzegging geïnformeerd. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een e-mail overgelegd, gedateerd 9 juni 2006 om 14.55 uur van [persoon 6] aan [persoon 5] (de mede¬werkers van PWC die [persoon 1] c.s. respectievelijk [eiseres] bijstonden), waarin het volgende staat vermeld:

“[[persoon 1]soon 1] meldde mij zojuist dat de bank plotseling alle kredieten heeft opgezegd, zowel r/c als hypotheek.

[persoon 1] is hier natuurlijk niet blij mee en wil weten of de bank hiertoe bevoegd is. Volgens [persoon 1] zijn er geen betalingsachterstanden.”.

9.26. Met [persoon 1] c.s. is de rechtbank van oordeel dat op PWC de plicht rustte om [persoon 1] c.s. te waarschuwen voor de opzegging, indien zij hiervan kennis had en [persoon 1] c.s. niet. Nu [persoon 1] c.s. stellen dat deze situatie zich voordoet en hieraan het rechtsgevolg verbinden dat PWC jegens hen aansprakelijk is, zal [persoon 1] c.s. het bewijs van hun stellingen worden opgedragen.

M. Het inschakelen van een eigen adviseur

9.27. [persoon 1] c.s. stellen dat PWC hen had moeten wijzen op het belang van een eigen adviseur. [persoon 1] c.s. heeft echter geen zelfstandig belang bij een bespreking van hun stellingen op dit punt. De redenen waarom een eigen adviseur in de arm genomen had moeten worden, vallen immers samen met de overige verwijten die zij PWC maken.

N. Is PWC tekortgeschoten door geen nadere advisering te geven na de overname?

9.28. [persoon 1] c.s. verwijten PWC tenslotte dat PWC hen geen nadere adviezen heeft gegeven toen de problemen na de overname werden ontdekt. Dit verwijt slaagt niet, alleen al omdat gesteld noch gebleken is dat een gebrek aan medewerking na de overname de oorzaak is van de schade zoals [persoon 1] c.s. die stellen te hebben geleden. Bovendien is gesteld noch gebleken dat PWC zich had verplicht tot het verlenen van bijstand na de overname.

O. Komt PWC een beroep toe op haar algemene voorwaarden?

9.29. Voor het geval geoordeeld wordt dat PWC aansprakelijk is voor door [persoon 1] c.s. geleden schade, heeft PWC aangevoerd dat zij op grond van artikel 13 van haar algemene voorwaarden haar aansprakelijkheid heeft beperkt.

9.30. [persoon 1] c.s. hebben hiertegen ingebracht dat tussen PWC en [persoon 2] geen overeen¬komst tot stand is gekomen zodat de algemene voorwaarden ten opzichte van hem geen werking hebben. Dit standpunt wordt voor onjuist gehouden. [persoon 2] was op de hoogte van het bestaan van de algemene voorwaarden toen hij de overeenkomst tot dienstverlening namens IJTC ondertekende en hij heeft in privé de toepasselijkheid daarvan aanvaard toen [persoon 1] c.s. besloten in persoon koper van de aandelen te worden.

9.31. [persoon 1] c.s. hebben vervolgens betoogd dat het beroep op het exoneratiebeding onredelijk bezwarend is. Hierin volgt de rechtbank hen vooralsnog niet. Weliswaar zijn de algemene voorwaarden eenzijdig door PWC opgesteld en van toepassing verklaard, maar [persoon 1] c.s. hebben niet betwist dat zij kennis hebben kunnen nemen van de inhoud daarvan. De overige door [persoon 1] c.s. naar voren gebrachte omstandigheden, te weten dat PWC werkzaamheden heeft verricht in verband met de aandelentransactie en daarin op ernstige wijze te kort zou zijn geschoten en dat PWC in tegenstelling tot [persoon 1] c.s. verzekerd is - hetgeen overigens door PWC is betwist - doen hieraan vooralsnog onvoldoende af. De rechtbank zal hierop nader terugkomen nadat de bewijsvoering over de totstandkoming van de koopovereenkomst heeft plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor het beroep van [persoon 1] c.s. op artikel 6:248 lid 2 BW .

9.32. [persoon 1] c.s. hebben zich ook beroepen op de reflexwerking van artikel 6:237 BW . Waarom hun positie sterke gelijkenis zou vertonen met die van een consument is echter niet door hen inzichtelijk gemaakt. Dit volgt niet uit de omstandigheid dat zij aanvankelijk namens IJTC hebben onderhandeld en/of dat de advisering de overname van de aandelen in een vennootschap betrof. Daarom komt hen geen beroep toe op de consumenten¬beschermende werking van artikel 6:237 BW .

9.33. Het voorgaande leidt tot de voorlopige conclusie dat de aansprakelijkheid van PWC beperkt is tot het in de algemene voorwaarden genoemde bedrag. Het maximum bedrag is daarin afhankelijk gesteld van de omstandigheid of het gaat om een adviesopdracht dan wel een belastingadviesopdracht. Nu PWC in de brief van 11 mei 2006 waarin de overeenkomst tot dienstverlening wordt bevestigd heeft vermeld dat PWC gezamenlijk aansprakelijk is tot een bedrag van ten hoogste één maal de in rekening gebrachte fee en uit de overeenkomst is af te leiden dat het een adviesopdracht betreft, wordt ervan uitgegaan dat artikel 13 lid 1 sub a van toepassing is.

Volledigheidshalve wordt overwogen dat deze voorlopige conclusie niet alleen betrekking heeft op de vordering van [persoon 1] c.s. zoals weergegeven onder 5.3.II (de schade¬vergoedingsvordering). Ook de vordering tot vrijwaring is naar zijn aard een vordering tot schadevergoeding en de aansprakelijkheidsbeperking geldt dus voor de beide vorderingen gezamenlijk.

P. Vaststelling van de schade

9.34. [persoon 1] c.s. vorderen schadevergoeding, nader op te maken bij staat. PWC heeft tegen een verwijzing naar de schadestaatprocedure geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal daarom in het verdere verloop van deze procedure de eventuele schade als gevolg van een tekortkoming van PWC niet begroten. Indien aansprakelijkheid komt vast te staan, en aannemelijk is dat [persoon 1] c.s. schade hebben geleden, dan zal de omvang van de schade in de schadestaatprocedure kunnen worden vastgesteld.

9.35. Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van de bewijsopdracht.

10. Samenvatting & verdere procesverloop in beide procedures

10.1. In de hoofdzaak zal in conventie op basis van de bewijsopdracht aan [persoon 1] c.s. worden vastgesteld of zij persoonlijk aansprakelijk zijn voor de betalingsverplichting als bedoeld in artikel 11, eerste alinea van de koopovereenkomst. Indien uiteindelijk geoordeeld zal worden dat het een persoonlijke verplichting betreft, dan zal de vordering van [eiseres] worden toegewezen. Indien niet komt vast te staan dat het een persoonlijke verplichting betreft, dan zal de vordering van [eiseres] worden afgewezen.

10.2. De vorderingen van [persoon 1] c.s. in de hoofdzaak in reconventie zullen worden afgewezen wat betreft de vernietiging / aanpassing van de koopovereenkomst. Ten aanzien van de door [persoon 1] c.s. gevorderde schadevergoeding zal in de onderhavige procedure worden vastgesteld of [eiseres] de opzegging van de Rabobank heeft verzwegen, wat de opeisbare fiscale schuld was op 21 juni 2006 en of de fiscale schulden over januari, mei en juni 2006 aan [persoon 1] c.s. bekend waren. Indien vastgesteld wordt dat [eiseres] aansprakelijk is voor schade geleden door [persoon 1] en voldoende aannemelijk is dat [persoon 1] c.s. schade hebben geleden, dan zal de vaststelling van de omvang van de schade in de schadestaatprocedure moeten plaatsvinden.

10.3. In de vrijwaringszaak zullen [persoon 1] c.s. worden toegelaten tot het bewijs dat het concept d.d. 19 juni 2006 van 21.15 uur tot stand is gekomen zonder dat [persoon 1] c.s. ermee hadden ingestemd dat zij persoonlijk aansprakelijk zouden zijn voor de betalings¬verplichting onder artikel 11 en dat PWC hen voor deze persoonlijke aansprakelijkheid niet heeft gewaar¬schuwd. Verder wordt hen het bewijs opgedragen dat PWC bekend was met de opzegging door de Rabobank en [persoon 1] c.s. niet. Ook in de vrijwaringszaak zal de schade in de schadestaatprocedure vastgesteld moeten worden.

10.4. Indien in beide zaken getuigen worden voorgedragen, zullen de verhoren zo veel mogelijk gelijktijdig plaatsvinden.

11. De beslissing

De rechtbank

in de hoofdzaak

a. laat [persoon 1] c.s. toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat de verplichting als bedoeld in artikel 11, eerste alinea, van de koopovereenkomst op hen en ni [persoon 3]rijf 1] en/of CTC rust (8.9);

b. draagt [persoon 1] c.s. op te bewijzen dat hen voor het aangaan van de koopovereenkomst niet was meegedeeld dat de Rabobank de financiering had opgezegd (8.26);

c. draagt [persoon 1] c.s. op te bewijzen dat c.q. in hoeverre de loonbelasting over de maand juni 2006 betaalbaar was op 21 juni 2006 en draagt [eiseres] op te bewijzen dat [persoon 1] c.s. er mee bekend was dat de belasting over de maanden januari, mei en juni 2006 niet was voldaan (8.29);

in de zaak in vrijwaring

d. draagt [persoon 1] c.s. op te bewijzen dat het concept d.d. 19 juni 2006 van 21.15 uur tot stand is gekomen zonder dat [persoon 1] c.s. ermee hadden ingestemd dat zij persoonlijk aansprakelijk zouden zijn voor de betalingsverplichting onder artikel 11 en dat PWC hen voor deze persoonlijke aansprakelijkheid niet heeft gewaar¬schuwd (9.9);

e. draagt [persoon 1] c.s. op te bewijzen dat PWC op de hoogte was van de opzegging van de financiering door de Rabobank en [persoon 1] c.s. niet (9.26);

in beide zaken

f. bepaalt dat de partijen aan wie een bewijsopdracht is gegeven, indien zij getuigen willen laten horen, binnen vier weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel (sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010 2972518) - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2011 moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;

g. bepaalt dat de partijen aan wie een bewijsopdracht is gegeven, indien zij het bewijs niet door getuigen willen leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen vier weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel(sector civiel recht, afdeling plannings¬administratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010 2972518) - en aan de wederpartij moeten opgeven;

h. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N. Doorduijn in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100 - 125;

i. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;

j. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2011.

2066/1876


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature