Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 10-6806
Zaaknummer: 374244
Datum beschikking: 28 april 2011
Beschikking op het op 24 augustus 2010 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. P. Drenth te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats B],
advocaat: mr. --.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 17 september 2010 van de zijde van de vrouw, met als bijlage het exploot van betekening van dit verzoekschrift ten parkette van de Officier van Justitie bij de rechtbank 's-Gravenhage;
- de brief d.d. 27 september 2010 van de zijde van de vrouw, met bijlage de advertentie in AD Haagsche Courant d.d. 18 september 2010.
Op 11 april 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Verzoek
Het verzoek strekt tot echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en bed, met een nevenvoorziening tot:
- vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
Feiten
- Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd op [datum van het huwelijk] 2008 te
[plaats van het huwelijk].
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Verdeling
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De vrouw heeft de rechtbank verzocht de verdeling daarvan vast te stellen. Uitgangspunt bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap is een verdeling tussen partijen bij helfte.
De vrouw heeft naar voren gebracht dat partijen reeds in onderling overleg zijn overgegaan tot verdeling van de gemeenschappelijke inboedel en het saldo van de (bank)rekeningen, in die zin dat een ieder die inboedelgoederen die hij/zij thans onder zich heeft behoudt en dat een ieder het saldo op de eigen (bank)rekeningen behoudt zonder nadere verrekening.
De vrouw heeft naar voren gebracht dat de huwelijksgoederengemeenschap voorts uit schulden bestaat. De vrouw verzoekt te bepalen dat de schulden die voortvloeien uit het faillissement van de eenmanszaak van de man geheel aan hem worden toegescheiden, zonder nadere verrekening met de vrouw, en dat de overige schulden voor de helft aan zowel de man als de vrouw worden toebedeeld.
De rechtbank overweegt dat een verdeling van schulden wettelijk niet mogelijk is. Gelet hierop begrijpt de rechtbank het verzoek van de vrouw tot verdeling van de schulden aldus dat zij wenst dat in de interne verhouding tussen partijen de man de schulden die voortvloeien uit het faillissement van zijn eensmanszaak geheel voor zijn rekening neemt en dat een ieder der partijen de helft van de overige schulden voor zijn/haar rekening neemt.
In geschil is allereerst de vraag of de schulden die voortvloeien uit het faillissement van de eenmanszaak van de man aan hem verknocht zijn, zoals de vrouw primair heeft gesteld.
Op grond van artikel 1:94 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek omvat de gemeenschap wat haar lasten betreft alle schulden van ieder der echtgenoten. Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Of de schulden op een bijzondere wijze aan één der partijen zijn verknocht hangt af van de aard van de schulden, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
In casu is de rechtbank van oordeel dat de schulden die voortvloeien uit het faillissement van de eenmanszaak van de man niet kunnen worden aangemerkt als aan de man verknochte schulden. Blijkens de wetsgeschiedenis en de thans geldende jurisprudentie dient alsdan sprake te zijn van zeer bijzondere omstandigheden. De lotsverbondenheid tussen echtgenoten die met elkaar gehuwd zijn in de wettelijke gemeenschap van goederen brengt met zich dat schulden die zijn ontstaan vóór of tijdens het huwelijk gemeenschappelijk zijn, ongeacht wie van beide echtgenoten de schuld heeft veroorzaakt. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de schulden die voortvloeien uit het faillissement in de huwelijksgoederengemeenschap vallen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gehouden kan worden de schulden die voortvloeien uit het faillissement (voor de helft) te voldoen, zoals de vrouw subsidiair heeft gesteld.
De rechtbank overweegt dat de vrouw ter terechtzitting onweersproken heeft verklaard dat zij ten tijde van het sluiten van het huwelijk niet op de hoogte was van het feit dat de eenmanszaak van de man in staat van faillissement verkeerde. Pas na het sluiten van het huwelijk is de vrouw, in het kader van een woningprobleem na het overlijden van haar ouders, het faillissement en het bestaan van een curator te weten gekomen. Voorts heeft de vrouw ter terechtzitting gesteld dat de man het faillissement van de eenmanszaak bewust voor haar heeft verbloemd.
Nu vast is komen te staan dat de man zich ten opzichte van de vrouw onzorgvuldig heeft gedragen door bewust voor haar te verzwijgen dat zijn eenmanszaak ten tijde van het sluiten van het huwelijk in staat van faillissement verkeerde, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de schulden die voortvloeien uit dat faillissement geheel voor rekening van de man dienen te blijven, zonder nadere verrekening met de vrouw.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw te bepalen dat ieder der partijen de helft van de overige schulden - niet zijnde de schulden die voortvloeien uit het faillissement van de eenmanszaak van de man - voor zijn/haar rekening neemt als niet weersproken en als op de wet gegrond toewijzen.
Gelet op het vorenoverwogene, zal de rechtbank als na te melden beslissen. De rechtbank merkt op dat partijen, ondanks de vaststelling van de onderlinge verhouding, jegens de schuldeisers hoofdelijk voor het geheel aan schulden aansprakelijk blijven.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op [datum van het huwelijk] 2008 in de gemeente [plaats van het huwelijk];
bepaalt dat de man de navolgende schulden als eigen schulden voor zijn rekening dient te nemen, zonder nadere verrekening met de vrouw:
* de schuld bij [schuldeiser 1] ten bedrage van € 2.782,98
* de schuld bij [schuldeiser 2] ten bedrage van € 906,77
* de schuld bij [schuldeiser 3] ten bedrage van € 26.746,-
* de schuld bij [schuldeiser 4] ten bedrage van € 2.740,14
* de schuld bij [schuldeiser 5] ten bedrage van € 1.773,72
* de schuld bij [schuldeiser 6] ten bedrage van € 2.168,68
* de schuld bij [schuldeiser 7] ten bedrage van € 5.070,71
* de schuld bij [schuldeiser 8] ten bedrage van € 184,19
* de schuld bij [schuldeiser 9] ten bedrage van € 13.484,68
* de schuld bij [schuldeiser 10] ten bedrage van € 80,59
* de schuld bij [schuldeiser 11] ten bedrage van € 961,15
* de schuld bij [schuldeiser 12] ten bedrage van € 467,57
* de schuld bij [schuldeiser 13] ten bedrage van € 225,-
* de schuld bij [schuldeiser 14] ten bedrage van € 2.097,51
* de schuld bij [schuldeiser 15] ten bedrage van € 3.097,51
* de schuld bij [schuldeiser 16] ten bedrage van € 106,01
* de schuld bij [schuldeiser 17] ten bedrage van € 1.211,47
* de schuld bij [schuldeiser 18] ten bedrage van € 4.299,02
* de schuld bij [schuldeiser 19] ten bedrage van € 374,20
* de schuld bij [schuldeiser 20] ten bedrage van € 4.917,82
* de schuld bij [schuldeiser 21] ten bedrage van € 25.007,-
* de schuld bij [schuldeiser 22] ten bedrage van € 2.703,33
en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad
bepaalt dat ieder der partijen de helft van de navolgende schulden voor zijn/haar rekening dient te nemen:
* de schuld bij [schuldeiser 23] ten bedrage van € 7.278,61
* de schuld bij [schuldeiser 24] ten bedrage van € 379,-
* de schuld bij [schuldeiser 25] ten bedrage van € 429,71
* de schuld bij [schuldeiser 26] ten bedrage van € 1364,64
* de schuld bij [schuldeiser 27] ten bedrage van € 3.151,35
* de schuld bij [schuldeiser 28] ten bedrage van € 1.500,-
en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Meijer, bijgestaan door mr. L.F.A. Bos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2011.