Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder de aan de derde partij verleende ontheffingen en bouwvergunning in redelijkheid niet had kunnen verlenen. Het bouwplan is qua oppervlakte in overeenstemming met hetgeen in artikel 4.1.1, eerste lid, onder a, van het Bro is bepaald. Ten aanzien van de bouwhoogte bestaan geen strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding aan te nemen dat de schoonheidssalon, die na realisatie van de aanbouw in de woning van de derde partij gevestigd zal worden, diensten zal gaan aanbieden die niet behoren tot de normale werkzaamheden van een schoonheidsspecialiste en daarom strijdig is met het bestemmingsplan.

De wijze waarop de geplande bouwwerkzaamheden worden verricht, dan wel de eventuele schade die daardoor ontstaat, komen niet aan de orde bij de beantwoording van de vraag of de ontheffingen en bouwvergunning door verweerder op goede gronden zijn verleend. Indien in de toekomst schade ontstaat als gevolg van het oprichten van de aanbouw, kan de derde partij daarvoor mogelijk wel civielrechtelijk aansprakelijk zijn.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummers: AWB 11- 125 (voorlopige voorziening)

AWB 11-126 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 februari 2011

in de zaak van:

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoekers,

tegen:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

verweerder,

derde partij

[derde partij],

wonende te [woonplaats],

gemachtigde: mr. N. Bakker, advocaat te Velsen-Zuid.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde partij ontheffing ex artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), ontheffing ex artikel 1.11, eerste lid, van het Bouwbesluit en een bouwvergunning verleend voor het vergroten van zijn huidige woning ten behoeve van het realiseren van een praktijkruimte voor een schoonheidsspecialist aan huis.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 10 januari 2011 beroep ingesteld. Bij brief van 10 januari 2011 hebben verzoekers tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De zaak is behandeld ter zitting van 7 februari 2011, alwaar verzoekers allen in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door Z. Kara?a en de heer van Rossum, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem. De derde partij is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.

2.2 Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, dat is opgenomen in artikel 1.2. tweede lid, van de Invoeringswet Wabo , volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn, indien de aanvraag om verlening van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vóór inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. Daarvan is in het onderhavige geval sprake.

2.3 De derde partij is woonachtig aan de [adres]. De woning van de derde partij (hierna ook: de woning) heeft momenteel een woonoppervlakte van 81 m2, waarvan 20m2 zijn gelegen in een reeds opgerichte aanbouw. Op 23 juni 2010 heeft de derde partij een aanvraag ingediend voor het vergroten van zijn woning door het oprichten van een tweede aanbouw en door uitbreiding van zijn kelder. Het bouwplan strekt tot het realiseren van een praktijkruimte aan huis, welke in gebruik zal worden genomen als schoonheidssalon. Door deze uitbreiding zal het woonoppervlak van de woning in totaal met 44 m2 toenemen. Van die oppervlakte bevindt zich 12m2 bovengronds. De schoonheidssalon zal in totaal 55m2 van de woning in gebruik gaan nemen.

2.4 Verweerder heeft de derde partij ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid aanhef sub a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en een bouwvergunning verleend voor het bouwplan.

Ten aanzien van de vrije hoogte van de aanbouw boven de vloer heeft verweerder ontheffing als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid van het Bouwbesluit , omdat het bouwplan op dit onderdeel afwijkt van de ingevolge artikel 4.24, derde lid, en 4.28, derde lid, van het Bouwbesluit maximaal toegelaten hoogte.

2.5 Verzoekers kunnen zich niet verenigen met de hiervoor genoemde ontheffingen en de verlening van een bouwvergunning aan de derde partij, zoals is neergelegd in het bestreden besluit en hebben daarom beroep ingesteld. Omdat een beslissing op beroep volgens verzoekers niet kan worden afgewacht, hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

2.6 Alvorens de voorzieningenrechter zal ingaan op de door verzoekers aangevoerde gronden, zal de voorzieningenrechter eerst de ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep beoordelen.

2.7 Verzoekers zijn allen woonachtig aan de [naam], welke weg is gelegen achter de woning van de derde partij. Vast staat dat de erven van [verzoeker], wonende op de [naam] [nummer], en van [verzoeker], wonende op de [naam] [nummer], grenzen aan het perceel van de derde partij en dat zij vanaf hun erven uitzicht zullen hebben op te op te richten aanbouw. Niet in geschil is dat zij daarom als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. Het verzoek van [eiser] en [eiser] om voorlopige voorziening en het door hen ingestelde beroep is dan ook ontvankelijk.

2.8 Ten aanzien van [verzoeker], woonachtig op de [naam] [nummer], en [verzoeker], wonende op de [naam] [nummer], komt de voorzieningenrechter tot een ander oordeel. Ter zitting is aan de hand van een getoonde kaart gebleken dat [eiser], noch [eiser] vanuit hun woning, dan wel vanuit hun tuin zicht hebben op de door de derde partij op te richten aanbouw. De bezwaren van deze betrokkenen, met name die van [eiser], zijn niet zozeer van planologische aard, maar hebben betrekking op de wijze waarop de bouwwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de vrees dat er door die werkzaamheden (verdere) schade aan hun woning zal ontstaan. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), kan de wijze waarop bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd niet aan de orde komen bij de beantwoording van de vraag of voor een bouwplan terecht ontheffingen en een bouwvergunning zijn verleend (zie onder andere Afdeling 15 februari 2006, LJN: AV1802). Onderwerp van toetsing zijn slechts de verlening van de onder 2.4 genoemde ontheffingen en de bouwvergunning als zodanig. De vrees dat door bouwwerkzaamheden schade zal ontstaan is dan ook geen belang dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken.

2.9 Voorts vreest [eiser] dat het erf van de derde partij zal worden volgestort met het zand dat afkomstig is uit de uit te breiden kelder. Ook bestaat bij [eiser] de angst dat de schoonheidssalon een grotere afmeting zal krijgen dan bij de aanvraag is aangegeven, hetgeen mogelijk tot parkeeroverlast zal leiden. Nu de bezwaren van [eiser] slechts gericht zijn op toekomstige onzekere gebeurtenissen - de wijze van uitvoeren van de bouwwerkzaamheden, en de mogelijk in de toekomst te verwachten overlast van de zich in de aanbouw bevindende schoonheidssalon - die beide niet aan de orde komen bij de beantwoording van de vraag of voor een bouwplan terecht ontheffingen en een bouwvergunning zijn verleend, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook [eiser] geen voldoende concreet belang heeft bij het bestreden besluit.

2.10 Het voorgaande leidt er toe dat het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep van [eiser] en [eiser], gelet op het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, niet-ontvan kelijk zijn. Hierbij merkt de rechtbank nog wel op dat wanneer na oprichting van de aanbouw blijkt dat er sprake is van een gedraging die in strijd is met de verleende ontheffingen, de verleende vergunning of het bestemmingsplan, [eiser] en [eiser] verweerder wel kunnen verzoeken handhavend op te treden tegen die overtreding.

2.11 Vervolgens komt de voorzieningenrechter toe aan de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep van [eiser] en [eiser] (hierna te noemen: verzoekers).

2.12 De woning van de derde partij is gelegen in een gebied waar het bestemmingsplan “[naam]” (hierna: het bestemmingsplan) geldt. Het perceel waarop de derde partij de aanbouw wil oprichten, heeft de bestemming ‘[naam]’, welke is bestemd voor tuinen, erven en verhardingen ten dienste van het daarbij behorende hoofdgebouw en de op hetzelfde bouwperceel toegelaten bestemming (zie artikel 12.1 van het bestemmingsplan.

2.13 In artikel 12.2 van het bestemmingsplan is - voor zover van belang - bepaald dat op grond met de bestemming ‘[naam]’ aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde kunnen worden opgericht onder de voorwaarde dat de gezamenlijke oppervlakte daarvan niet meer bedragen dan 50 % van het bouwperceel met een maximum oppervlakte van 40m2. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de begane grondlaag vermeerderd met 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 4 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein.

2.14 Artikel 16.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat de gronden die bestemd zijn voor ‘Wonen’ zijn aangewezen voor wonen en voor beroepsuitoefening aan huis. De uitoefening van een beroep aan huis mag echter niet een oppervlakte van meer dan 50m2 in beslag nemen (zie artikel 1, viertiende lid van het bestemmingsplan ).

2.15 Blijkens artikel 19 van bestemmingsplan kan verweerder ontheffing verlenen indien een bouwplan ten aanzien van onder andere de hoogte, de oppervlakte en het bebouwingspercentage ten hoogte 10 % afwijkt van de voorgeschreven maten.

2.16 In beroep, het verzoek om voorlopige voorziening en ter zitting hebben verzoekers de volgende gronden aangevoerd:

- Volgens de bouwtekeningen bedraagt de totale oppervlakte van de nieuwe en bestaande aanbouwen 64m2. Daarmee wordt het in artikel 12.2 van het bestemmingsplan genoemde maximum van 40m2 met 60 % overschreden, hetgeen is strijd is met artikel 4.1.1, eerste lid, van het Bro , waardoor ontheffing conform artikel 3.23 van de Wro niet mogelijk is.

- Door het aanleggen van een kelder onder zijn woning, is de woning van de derde partij op een terp van één meter komen te liggen. De hoogte van de te bouwen aanbouw bedraagt dan ook 3,95 meter in plaats van 2,95 meter en is daarmee in strijd met artikel 12.2 onder c van het bestemmingsplan.

- Vanwege het opgehoogde niveau van het perceel van de derde partij zal door het oprichten van de aanbouw de privacy van de aangrenzende buren worden aangetast.

- In de bouwaanvraag wordt gesproken over een praktijkruimte aan huis voor een schoonheidsspecialiste. Volgens de eigen berichtgeving van de derde partij gaat het echter om een zonnestudio, hetgeen strijdig is met de bestemming ‘wonen’.

- In de zienswijzenprocedure is gevraagd om een technisch onderzoek naar de consequenties van de bouw van een kelder voor het verloop en de stand van het grondwater. Daar is in het bestreden besluit niet op in gegaan.

- De derde partij heeft reeds heiwerkzaamheden verricht. Daardoor is schade ontstaan aan de woning gelegen aan de [naam] [nummer]. Om verdere schade te voorkomen, wordt de voorzieningenrechter verzocht de bouwvergunning van de derde partij te schorsen.

- De afdeling Handhaving Bebouwde omgeving (hierna: afdeling HBO) is door verzoekers gevraagd om de schade aan hun woningen te komen vaststellen. Aan dit verzoek heeft de afdeling HBO geen gehoor gegeven. Daaruit blijkt dat verweerder zijn taak niet zonder vooringenomenheid verricht.

2.17 Ten aanzien van deze gronden overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Oppervlakte van de aanbouw

2.18 De derde partij heeft een bouwvergunning aangevraagd voor een uitbreiding van zijn woning met 44m2. Aangezien bij de woning reeds een aanbouw is opgericht van 20m2, bedraagt de totale gebruiksoppervlakte van de bestaande en de nieuwe uitbreidingen meer dan de 40m2 die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Nu een binnenplanse ontheffing op grond van artikel 19 van het bestemmingsplan niet mogelijk is, heeft verweerder de derde partij een ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wro verleend. Welke gevallen op grond van dat artikel voor ontheffing in aanmerking komen, is bepaald in artikel 4.1. 1. van het Bro .

2.19 In het eerste lid onder a van artikel 4.1.1. van het Bro , zoals dat gold op 23 juni 2010, zijnde de datum van aanvraag, is bepaald dat een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning in aanmerking komt voor ontheffing, mits het aantal woningen gelijk blijft en voor zover buiten de bebouwde kom:

1e het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150m2,

2e het bouwwerk, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet hoger is dan 5m, en

3e het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden, en.

2.20 De voorzieningenrechter stelt vast dat de woning van de derde partij zich bevindt binnen de bebouwde kom. Zoals door verweerder terecht in het verweerschrift en ter zitting naar voren is gebracht, gelden de in artikel 4.1.1, eerste lid, onder a, van het Bro genoemde voorwaarden alleen in het geval een woning buiten de bebouwde kom is gelegen. Het betoog van verzoekers dat, gelet op de 3e voorwaarde van het voornoemde artikel, aan de derde partij geen ontheffing mocht worden verleend, kan dan ook niet slagen.

De bouwhoogte van de aanbouw

2.21 Anders dan verzoekers menen, is ingevolge het bestemmingsplan, het peil voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdingang. De omstandigheid dat de hoofdingang op een terp is gebouwd en de naastgelegen erven daarom lager liggen, maakt dit niet anders. Blijkens de bouwtekeningen bevindt de vloer van de eerste verdieping van de woning zich op 2,75 meter, gemeten vanaf de hoogte van de hoofdingang. De bouwhoogte van de op te richten aanbouw is 2,95 meter. De bouwhoogte van de aanbouw bedraagt dus 0,20 meter meer dan de vloer van de eerste verdieping van de woning, hetgeen is toegestaan in het bestemmingsplan. Overigens stelt de voorzieningenrechter vast dat ook in het geval de hoogte van de terp, waarop de woning van de derde partij is gelegen, zijnde één meter, zou worden meegenomen in de bouwhoogte van de aanbouw, zoals door verzoekers is betoogd, op dit onderdeel geen strijd met het bestemmingsplan bestaat (zie artikel 12.2 onder b ). De bouwhoogte bedraagt immers ook in dat geval minder dan vier meter.

Privacy

2.22 Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat zij hinder in de vorm van privacyschending zullen ondervinden van de te realiseren aanbouw, overweegt de voorzieningenrechter dat deze hinder als vrij gering moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat blijkens het advies de afdeling Stedenbouw en Planologie van de gemeente Haarlem van 31 augustus 2010 alleen de toegangspartij van de praktijkruimte boven het maaiveld ligt en de uitbreiding geen invloed zal hebben op de privacy van de omgeving. Bovendien is ter zitting gebleken dat de op te richten aanbouw ongeveer drie meter verwijderd is van de grenslijn van de erven van verzoekers. Er bestaat dus geen strijdigheid met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er derhalve geen grond om aan te nemen dat de privacy van de bewoners van [naam] [nummer] en [nummer] zal worden geschonden, noch ook voor de conclusie dat verweerder in verband met schending van de privacy in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen.

Bestemming aanbouw

2.23 Tussen partijen is niet in geschil dat het beroep van schoonheidsspecialiste kan worden beschouwd als een vrij beroep in de zin van artikel 1 onder 14 van het bestemmingsplan. Ook is niet in geschil dat een schoonheidssalon in de woning van de derde partij, gelet op artikel 19, eerste lid aanhef en onder a, van het bestemmingsplan, een oppervlakte mag hebben van 55m2. Verzoekers stellen echter dat de derde partij van plan is de aanbouw te gebruiken voor een zonnestudio met een capaciteit van zes of zeven personen. Volgens verzoekers is de schoonheidssalon daarom niet passend in het bestemmingsplan.

2.24 De voorzieningenrechter ziet in de stukken geen basis voor de door verzoekers aangevoerde veronderstelling. Blijkens de brief van de derde partij van 10 december 2010 en het verhandelde ter zitting zal in de woning, na realisatie van de aanbouw, schoonheidssalon [naam] gevestigd worden. Deze salon biedt diverse schoonheidsbehandelingen, waaronder gezichtsbehandelingen, massage, manicure en pedicure aan. Daarnaast zal [naam] spraytanning en bruining door middel van zonnebanken gaan aanbieden. Voorts blijkt uit de aanvraag en de bijbehorende bouwtekeningen dat er maximaal vijf personen tegelijk in de behandelruimte aanwezig zullen zijn. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan te nemen dat [naam] meer diensten dan voornoemd zal gaan aanbieden en dat de capaciteit van maximaal vijf personen zal worden overtreden. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de door [naam] aangeboden diensten behoren tot de normale werkzaamheden van een schoonheidsspecialiste. Ook deze grond van verzoekers treft daarom geen doel.

Schade

2.25 Zoals reeds overwogen in rechtsoverweging 2.8, komen de wijze waarop de bouwwerkzaamheden worden verricht, dan wel de eventuele schade die daardoor ontstaat, niet aan de orde bij de beantwoording van de vraag of de ontheffingen en bouwvergunning door verweerder op goede gronden zijn verleend. Ook de omstandigheid dat geen technisch onderzoek is verricht alvorens de vergunning is verleend, vormt geen grond om te stellen dat de ontheffingen en bouwvergunning onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen, nu een dergelijk onderzoek niet vereist wordt voor de verlening van de ontheffingen en de vergunning.

2.26 Indien in de toekomst eventuele schade als gevolg van het oprichten van de aanbouw ontstaat, kan de derde partij daarvoor mogelijk civielrechtelijk aansprakelijk zijn. Verzoekers dienen zich in dat geval te wenden tot de civiele rechter.

Conclusie

2.27 Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat verweerder de ontheffingen en bouwvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Dat verweerder het besluit met vooringenomenheid heeft genomen, zoals verzoekers aanvoeren is niet gebleken. De voorzieningenrechter zal het beroep van verzoekers ongegrond verklaren. Gelet hierop zal ook het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.

2.28 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

3.1 verklaart het beroep ongegrond;

3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.Y. de Boer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2011.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature