Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Aanbod en aanvaarding, stilzitten.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROERMOND

Sector civielrecht

zaaknummer / rolnummer: 103760 / HA ZA 10-720

Vonnis van 18 mei 2011

in de zaak van

1. [eiser 1],

wonende te [woonplaats],

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

INTERNATIONALE VARKENSHANDEL [...] B.V.,

gevestigd te Lierop,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MEAFCO B.V.,

gevestigd te Haarlemmermeer,

eisers in conventie,

verweerders in reconventie,

advocaat mr. J.J.J. de Rooij,

tegen

1. DE MAATSCHAP [X],

gevestigd en zaakdoende te Ysselsteyn,

2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats],

3. [gedaagde 3],

wonende te [woonplaats],

4. [gedaagde 4],

wonende te [woonplaats],

5. [gedaagde 5],

wonende te [woonplaats],

6. [gedaagde 6],

wonende te [woonplaats],

7. [gedaagde 7],

wonende te [woonplaats],

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

advocaat mr. P.J.G. Goumans,

Partijen zullen hierna [eiser sub 1] (eiser sub 1), [eisers gezamenlijk] (eisers gezamenlijk) en [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] (gedaagden sub 1, 2, 4, 6 en 7) genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie

- de conclusie van antwoord in reconventie

1.2. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid tot het nemen van conclusies van repliek en dupliek en hebben vonnis gevraagd.

2. De feiten

2.1. [eisers gezamenlijk] voeren een agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder een varkenshandel en een bedrijf in de handel van dierlijke meststoffen.

2.2. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] voeren een varkenshouderij, meer in het bijzonder een vermeerderingsbedrijf.

2.3. Partijen hebben in maart 2007 afspraken gemaakt onder meer met betrekking tot levering van varkens door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] aan [eisers gezamenlijk] en het ophalen van mest door [eisers gezamenlijk] bij [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7]

2.4. Zowel facturen aan de zijde van [eisers gezamenlijk] als aan de zijde van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] zijn onbetaald gebleven.

2.5. In het dossier bevindt zich een brief van 30 mei 2007 afkomstig van

[eisers gezamenlijk] In de brief is onder andere het volgende opgenomen:

‘Ondank dat ik me niet verplicht voel om de geleverde vrachten te corrigeren wil ik toch besluiten om de vrachten t/m week 22 te herstellen.

Vanaf bovenstaande datum willen we echter de vleesvarkens levend gaan wegen en geslacht gaan uitbetalen. Op basis hiervan gaan we een prijs vast stellen per kg levend gewicht. Indien deze is vastgesteld gaan we overleggen of we de vleesvarkens voortaan levend of geslacht gaan uitbetalen.’

3. Het geschil

in conventie

3.1. [eisers gezamenlijk] vordert samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis om [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 49.186,96, vermeerderd met rente en kosten.

3.2. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] voert verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.4. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] vordert samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis om [eisers gezamenlijk] te veroordelen tot betaling van EUR 21.850,86, vermeerderd met rente en kosten.

3.5. [eisers gezamenlijk] voert verweer.

3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1. Allereerst overweegt de rechtbank, dat [eisers gezamenlijk] zijn (impliciete) door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] betwiste stelling dat gedaagden sub 3 en 5 deel uitmaken van de maatschap niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal dan ook aan die stelling voorbij gaan en [eisers gezamenlijk] niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tegen gedaagden sub 3 en 5.

4.2. [eisers gezamenlijk] heeft aan zijn vordering van het na verrekening resterende bedrag van EUR 49.186,96 het volgende ten grondslag gelegd. Begin maart 2007 zijn afspraken gemaakt met betrekking tot levering van varkens door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] aan [eisers gezamenlijk] Daarnaast zou [eisers gezamenlijk] bij [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] mest ophalen. De verhouding tussen de wederzijdse prestaties was ongeveer (productiegewijs) op elkaar afgestemd. Op dat moment werd de prijs voor de varkens gebaseerd op het levend gewicht. Dit zou 115 kg levend gewicht moeten bedragen. Dit gewicht was noodzakelijk, omdat de slachterij voor lichtere dieren een lagere prijs zou betalen. [eisers gezamenlijk] heeft scherpe afspraken gemaakt, waartegenover stond dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] tegen betaling mest aan [eisers gezamenlijk] zou leveren gebaseerd op de hoeveelheid mineralen (fosfaat) in de mest. Er was geen sprake van een vaste, duurzame prijsafspraak. De prijs en de berekeningswijze zouden als gevolg van wijzigingen in de marksituatie aangepast kunnen worden. Eind maart 2007 zijn andere afspraken gemaakt tussen [eisers gezamenlijk] en zijn leveranciers. Voortaan zou uitbetaald worden naar geslacht gewicht. Deze wijziging is bij schrijven van 22 maart 2007 (productie 1 bij dagvaarding) schriftelijk gecommuniceerd naar alle leveranciers van [eisers gezamenlijk] Met deze nieuwe berekeningswijze heeft [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] ingestemd. Tot aan juni 2007 heeft [eisers gezamenlijk] coulancehalve nog afgerekend op basis van levend gewicht. Uitdrukkelijk is aangegeven dat met ingang van 1 juni 2007 afgerekend zou worden op basis van het nieuwe systeem en de nieuwe afspraken. [eisers gezamenlijk] heeft [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] hiervan bij schrijven van 30 mei 2007 (productie 3 bij de dagvaarding) in kennis gesteld. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft daarmee ingestemd.

Verder hebben er tussen begin 2007 en 17 september 2007 leveringen van mest plaats gevonden. [eisers gezamenlijk] heeft in verband daarmee nog in totaal EUR 93.830,43 van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] te goed.

Tijdens een gesprek in september 2007 zijn de openstaande facturen voor de mest aan de orde gekomen. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft zich toen verweerd met de stelling dat [eisers gezamenlijk] nog moest betalen voor de varkens. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft de samenwerking toen eenzijdig opgezegd en is uit het gesprek weggelopen. De eenzijdige opzegging door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft ertoe geleid, dat ook de gangbare prijs (EUR 0,50 extra voor de mest per m3) voor de mest in rekening werd gebracht. [eisers gezamenlijk] heeft op verzoek van en met instemming van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] nog wel mest verreden. Het nog openstaande bedrag aan facturen ten bedrage van EUR 93.830,433 is niet voldaan. Tegenover de betalingsverplichting van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] staat nog een verplichting tot betaling van [eisers gezamenlijk] van een bedrag van

EUR 44.643,47 in verband met geleverde varkens. Derhalve resteert een verplichting tot betaling door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] van EUR 49.186,96

4.3. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft de vordering betwist. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Tussen [eisers gezamenlijk] en [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] zijn afspraken gemaakt over de levering van varkens en de afzet van mest. Daarbij is niet overeengekomen dat de (levende) varkens 115 kg dienden te wegen. Er was geen vast gewicht overeengekomen. De afspraken zijn op schrift gesteld. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] overlegt als productie 1 de door [eisers gezamenlijk] schriftelijk vastgelegde afspraken (overeenkomst). Uit de overeenkomst blijkt, dat per kilo zou worden betaald en dat er sprake was van een vaste prijs. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] betwist dat de prijs en de berekeningswijze zouden worden aangepast indien de marktsituatie veranderde. Het afwijken door [eisers gezamenlijk] van de gemaakte afspraken geschiedde geheel eenzijdig, zonder medeweten en zonder instemming van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] Voorafgaande aan de dagvaarding was [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] niet bekend met de brieven van 22 maart 2007 en 30 mei 2007. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft genoemde brieven nimmer ontvangen. Derhalve is niet voldaan aan de vereisten van artikel 3:37, derde lid, Burgerlijk Wetboek (BW).

Niet in september, maar in november 2007 heeft een gesprek met (een werknemer van) [eisers gezamenlijk] plaats gevonden. Tijdens dat gesprek is kenbaar gemaakt dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] geen varkens meer zou leveren, indien [eisers gezamenlijk] de nog openstaande facturen in verband met eerdere leveringen niet zou voldoen. Eind november is er een gesprek met [eiser sub 1] geweest. [eiser sub 1] is uit dit gesprek opgestapt en zou bij [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] nog terugkomen op de zeugenmest die hij nog van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] diende af te nemen. Van een opzegging van de overeenkomst door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] tijdens dit gesprek is geen sprake. Derhalve is ook de door [eisers gezamenlijk] gestelde verhoging van EUR 0,50 per kubieke meter mest niet aan de orde. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] wilde toen ook niet tot betaling van de nog openstaande facturen ter zake van afgenomen mest overgaan totdat [eisers gezamenlijk] de nog openstaande facturen ter zake van geleverde varkens, alsmede aan zijn resterende verplichting tot afname van zeugenmest had voldaan.

4.4. De rechtbank overweegt het volgende. Tussen partijen staat vast, dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] nog openstaande facturen onbetaald heeft gelaten. Partijen verschillen van mening over de hoogte van het nog door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] te betalen bedrag. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft de verschuldigdheid van een bedrag van EUR 74.243,39 erkend. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft de verschuldigdheid van een bedrag van EUR 19.272,39 en een bedrag van EUR 314,65 betwist.

De rechtbank overweegt, dat het bedrag van EUR 19.272,39 een naverrekening betreft in verband met een verhoging van EUR 0,50 per kubieke meter mest. [eisers gezamenlijk] heeft daaraan ten grondslag gelegd, dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] de overeenkomst tijdens het gesprek in november 2007 eenzijdig heeft opgezegd. [eisers gezamenlijk] heeft echter die door

[gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] betwiste opzegging op geen enkele wijze onderbouwd. Vast staat dat er sinds augustus 2007 geen varkens meer zijn geleverd. Echter [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft aangegeven, dat het niet meer voortzetten van de leveringen verband hield met het feit dat [eisers gezamenlijk] niet aan zijn betalingsverplichting in verband met voorgaande leveringen had voldaan met andere woorden, dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] zich op opschorting beriep. Daaruit kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] de overeenkomst heeft opgezegd. In het voortzetten van de mestleveranties kan evenmin een opzegging van de overeenkomst worden gezien. De rechtbank is dan ook van oordeel, dat [eisers gezamenlijk] met betrekking tot de gestelde opzegging niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat de rechtbank niet meer toekomt aan de bewijsfase en aan de niet onderbouwde stelling voorbij zal gaan. Dit heeft tot gevolg, dat niet is komen vast te staan dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] de overeenkomst heeft opgezegd. Daarmee ontvalt de door [eisers gezamenlijk] gestelde grondslag aan de naverrekening. Het gevorderde bedrag van EUR 19.272,39 ligt dan ook voor afwijzing gereed.

Met betrekking tot het betwiste bedrag van EUR 314,65 overweegt de rechtbank dat [eisers gezamenlijk] dit bedrag heeft onderbouwd door middel van overlegging van de factuur van

15 november 2007 en een overzicht debiteurenkaarten periode 14 juni 2007 tot 15 november 2007 (beide bijlage 1 bij productie 7 van de dagvaarding). Verder is niet gebleken dat de administratie van [eisers gezamenlijk] gebreken zou vertonen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het door [eisers gezamenlijk] onderbouwde bedrag door middel van een enkele ontkenning onvoldoende gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid daarvan. Het gevorderde bedrag van EUR 314,65 ligt dan ook voor toewijzing gereed.

Concluderend heeft [eisers gezamenlijk] aanspraak op betaling door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] van

EUR 74.558,04 minus het door [eisers gezamenlijk] aan [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] nog te betalen bedrag in verband met leveringen van varkens.

4.5. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft aan zijn vordering van het na verrekening resterende bedrag van EUR 21.850,86 het volgende ten grondslag gelegd.

4.6. Allereerst heeft [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] gesteld, dat er aan de zijde van [eisers gezamenlijk] nog een verplichting tot betaling resteert van EUR 55.594,25 in verband met leveringen van varkens.

[eisers gezamenlijk] heeft als verweer gevoerd, dat de berekening van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] is gebaseerd op afrekening naar levend gewicht, terwijl afrekening zou moeten plaats vinden op basis van geslacht gewicht.

4.7. De rechtbank overweegt het volgende. [eisers gezamenlijk] heeft zijn – door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] betwiste - stellingen dat ingevolge de tussen partijen gemaakte afspraken het gewicht van de varkens 115 kg diende te bedragen alsmede dat er geen sprake was van een vaste prijs, zodat de prijs en de berekeningswijze als gevolg van de marktsituatie aangepast konden worden, op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisers gezamenlijk] op deze punten niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat de rechtbank aan die stellingen voorbij zal gaan. Overigens vormt ook de inhoud van de door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] als productie 1 overgelegde overeenkomst een contra-indicatie voor de juistheid van genoemde stellingen. Derhalve kon een wijziging van de overeengekomen prijs alleen tot stand komen door middel van wederzijdse instemming, met andere woorden door middel van aanbod en aanvaarding. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft aangegeven, dat hij de brief van 30 mei 2007, waarin het aanbod zijdens [eisers gezamenlijk] van een wijzing per – uiteindelijk – 1 juni 2007 is vervat, niet heeft ontvangen. Derhalve staat in deze procedure niet vast, dat het aanbod [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft bereikt, hetgeen nodig is om werking te hebben (zogenaamde ontvangsttheorie).

Indien de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit zou gaan dat de brief [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] wel heeft bereikt, dan geldt het volgende. [eisers gezamenlijk] heeft zijn stelling dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft ingestemd met de voorgestelde wijziging op geen enkele wijze onderbouwd. Voor zover [eisers gezamenlijk] heeft bedoeld te stellen, dat die instemming zou blijken uit het niet reageren van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] overweegt de rechtbank het volgende. Of de inhoud van een overeenkomst kan worden gewijzigd door een daartoe strekkende mededeling van de ene partij aan de andere in samenhang met het uitblijven van een reactie van de andere partij, hangt hiervan af of de partij die de mededeling deed, gezien de omstandigheden van het geval, mocht vertrouwen dat hij het uitblijven van een reactie kon opvatten als een blijk van instemming; het enkele ontbreken van een reactie is onvoldoende grond voor wijziging. [eisers gezamenlijk] heeft niet aangegeven op grond van welke overige omstandigheden hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] met het voorstel had ingestemd. Verder overweegt de rechtbank dat in de brief van 30 mei 2007 staat aangegeven, dat indien de prijs per kg levend gewicht is vastgesteld, partijen gaan overleggen of ze de vleesvarkens voortaan levend of geslacht gaan uitbetalen. Uit het aanbod zelf komt derhalve naar voren dat nog nader overleg nodig was alvorens van een wijziging sprake kon zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisers gezamenlijk] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen, dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] door het enkele stilzwijgen met een wijziging had ingestemd.

Derhalve dient te worden uitgegaan van de (ongewijzigde) afspraken zoals die in maart 2007 tussen partijen zijn gemaakt. Daarbij is overeengekomen dat op basis van levend gewicht zou worden uitbetaald. Tussen partijen staat vast dat de berekening van het bedrag van EUR 55.594,25 [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] conform die afspraken is. Derhalve heeft [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] aanspraak op betaling door [eisers gezamenlijk] van dat bedrag.

4.8. Verder heeft [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] nog aanspraak gemaakt op een bedrag van EUR 40.500,00 ter zake van schade in verband met het door [eisers gezamenlijk] niet afnemen van de afgesproken hoeveelheid zeugenmest. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [eisers gezamenlijk] slechts 1433 kubieke meter van de afgesproken 4100 heeft afgenomen en de resterende mest niet meer wenste af te nemen. Daardoor was [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] genoodzaakt om de mest bij andere afnemers voor een prijs van EUR 21,00 en EUR 22,00 per kubieke meter af te zetten in plaats van de afgesproken EUR 6,00.

[eisers gezamenlijk] heeft als verweer gevoerd, dat hij zijn verplichting meer dan behoorlijk is nagekomen gelet op de verhouding tussen de geleverde varkens en de afgenomen mest. Tevens betwist hij de door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] gestelde kosten van EUR 21,00 en EUR 22,00.

4.9. De rechtbank overweegt het volgende. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft de door hem genoemde bedragen van EUR 21,00 en EUR 22,00 en derhalve het bedrag van de schade op geen enkele wijze onderbouwd. Gezien de op [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] rustende stelplicht had van hem verwacht mogen worden dat hij tenminste een aantal facturen had overgelegd, hetgeen hij niet heeft gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] met betrekking tot de door hem gestelde schade niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat de rechtbank ook niet meer toekomt aan de bewijsfase en aan de niet onderbouwde stelling voorbij zal gaan. Dit heeft tot gevolg dat eventuele schade niet is komen vast te staan. Op grond daarvan al dient de vordering te worden afgewezen. De rechtbank zal op de overige stellingen bij gebrek aan belang niet meer ingaan.

4.10. Concluderend heeft [eisers gezamenlijk] recht op betaling door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] van een bedrag van EUR 74.558,04 en heeft [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] recht op betaling door [eisers gezamenlijk] van een bedrag van EUR 55.594,25, zodat na verrekening een verplichting tot betaling aan de zijde van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] resteert van EUR 18.963,79.

De rechtbank zal de vordering van [eisers gezamenlijk] tot dit bedrag toewijzen en de vordering van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] van het bedrag van EUR 21.850,86 afwijzen.

4.11. [eisers gezamenlijk] heeft nog veroordeling tot betaling van wettelijke rente gevorderd. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente betwist.

De rechtbank overweegt dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] heeft aangevoerd en door [eisers gezamenlijk] is erkend dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] de nog openstaande facturen niet heeft betaald, omdat ook [eisers gezamenlijk] niet aan haar betalingsverplichting voldeed. De rechtbank begrijpt de stelling aldus, dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] zich beriep op opschorting. Tussen partijen staat vast dat ook [eisers gezamenlijk] facturen onbetaald heeft gelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel, dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] bevoegd was om zich op opschorting te beroepen. [eisers gezamenlijk] heeft ook niet gesteld, dat de opschorting door [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] ongerechtvaardigd was.

De opschorting heeft tot gevolg, dat [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] niet in verzuim is gekomen, zodat niet is voldaan aan de in artikel 6:119 BW gestelde voorwaarden.

De rechtbank zal de vordering afwijzen.

4.12. Met betrekking tot de door [eisers gezamenlijk] gevorderde buitengerechtelijke kosten overweegt de rechtbank het volgende. Bij de beoordeling van de vraag of de gevorderde buitengerechtelijke (incasso-) kosten voor vergoeding in aanmerking komen, hanteert de rechtbank het uitgangspunt, dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet het gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Daarvan is in deze zaak niet gebleken.

De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.

4.13. De nevenvorderingen van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] met betrekking tot de wettelijke

(handels)rente en de buitengerechtelijke kosten dienen het lot van de hoofdvordering te

volgen en zullen worden afgewezen.

4.14. [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie

als in reconventie in de proceskosten worden

veroordeeld.

De kosten in conventie aan de zijde van [eiser sub 1] worden begroot op:

- dagvaarding EUR 87,93

- griffierecht 1.080,00

- salaris advocaat 894,00 (1 punten x EUR 894,00)

Totaal EUR 2.061,93

De kosten aan de zijde van [eisers gezamenlijk] in reconventie worden begroot op

EUR 579,00 (1 punt) aan advocaatkosten.

4.15. De termijn waarbinnen de proceskosten zullen moeten worden voldaan, wordt gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis en de over deze kosten gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis indien [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] in gebreke blijft die kosten binnen deze termijn te voldoen.

4.16. De vordering van [eisers gezamenlijk] tot veroordeling van [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] in de

nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op

dit moment reeds kunnen worden begroot. Nu het zogenaamde liquidatietarief rechtbanken

en gerechtshoven voorziet in een forfaitair tarief voor die kosten en de rechtbank dat tarief

pleegt te volgen, zijn die kosten nu al te begroten. De rechtbank zal de nakosten toewijzen,

zoals nader in het dictum wordt bepaald.

5. De beslissing

De rechtbank

in conventie en in reconventie

5.1. verklaart [eisers gezamenlijk] niet ontvankelijk in zijn vorderingen tegen [gedaagde sub 3 en 5],

5.2. veroordeelt [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eisers gezamenlijk] van EUR 18.963,93,

5.3. veroordeelt [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van [eisers gezamenlijk] in conventie en reconventie tot op heden begroot op EUR 2.640,93 te vermeerderen met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, indien [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] in gebreke blijft deze kosten binnen die termijn te voldoen,

5.4. veroordeelt [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7], des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de

kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op EUR 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met EUR 68,00 indien [gedaagden sub 1,2,4,6 en 7] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, (eventueel) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn,

5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,

5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.M. Bomans en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature