Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604082-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. R.G.J. Booij, advocaat te De Meern.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: een graafmachine en/of een Dixi-toilet in de brand heeft gestoken, waardoor personen en/of goederen in gevaar werden gebracht;
subsidiair: samen met anderen een graafmachine heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt, door die graafmachine in brand te steken.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit, daar geen bewijs voorhanden is dat sprake is van gemeen gevaar voor goederen en/of voor personen.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft zich hierbij
-kort gezegd- gebaseerd op de bevindingen van de technische recherche, de aangifte, de verklaring van [betrokkene 1], de verklaring van verdachte en op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft er daarbij op gewezen dat uit de door hem geschetste reconstructie blijkt dat verdachte de brand niet heeft gesticht en daaraan ook geen enkele bijdrage aan heeft geleverd. Er ontbreekt wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel “opzettelijk brand heeft gesticht”. Bovendien ontbreekt volgens de raadsman iedere informatie over gevaar of de mate van gevaar, dat zou ontstaan voor personen, in het bijzonder voor hulpverleners. Voorts kan naar de mening van de raadsman niet helder en concreet worden vastgesteld wat precies de rol is geweest van verdachte. Uit het dossier volgt niet dat verdachte een bijdrage aan brandstichting of aan beschadiging van goederen heeft geleverd, laat staan een strafbare bijdrage. De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Op 31 mei 2009 zagen verbalisten om even na middennacht, op een braak liggend terrein in de gemeente Utrecht, een brand woeden in een graafmachine en in een Dixi-toilet. Een van de verbalisanten zag dat er tenminste vijf personen op een afstand van minder dan één meter van de graafmachine stonden en dat deze personen wegrenden. In de bossages op voornoemd terrein werden [getuige 2], [getuige 1] en verdachte aangetroffen en vervolgens aangehouden.
[betrokkene 1] heeft tegenover de rechter-commissaris een verklaring afgelegd waarin hij zegt van twee verdachten te hebben gehoord omtrent de actieve betrokkenheid van verdachte bij deze branden en de wijze waarop de graafmachine is brand is gestoken. Deze verklaring omtrent de actieve betrokkenheid van verdachte vindt echter onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De voor verdachte belastende verklaringen die [getuige 1] en [getuige 2] aanvankelijk hebben afgelegd zijn naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig door beiden gewijzigd . Zij hebben immers zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting verklaard dat zij niet weten wie de graafmachine en het Dixi-toilet in brand heeft gestoken. Ook hebben zij beiden een verklaring afgelegd waarom en hoe zij tot hun eerdere belastende verklaring zijn gekomen. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is de actieve betrokkenheid van verdachte bij de branden, alleen of met (een) ander(en), naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair of subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
5. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en het subisidiair ten laste gelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. N. van der Velden, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 november 2010.
Mr. N. van der Velden is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.