Uitspraak
201011782/1/V1.
Datum uitspraak: 11 mei 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 9 november 2010 in zaak nr. 09/41353 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen als grieven 1 en 2 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de ze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. In grief 3 klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat zij haar homoseksuele geaardheid na terugkeer naar Sierra Leone onderdrukt of opnieuw verbergt aangezien seksuele geaardheid een wezenlijk element van iemands persoonlijkheid is en de vreemdeling haar geaardheid voor haar vertrek naar Nederland noodgedwongen verborgen heeft gehouden, zodat het besluit van 15 oktober 2009 ondeugdelijk is gemotiveerd. Hiertoe voert de minister aan dat de rechtbank heeft miskend dat de vreemdeling in Sierra Leone nooit problemen vanwege haar homoseksuele geaardheid heeft ondervonden en dat zij dat land niet vanwege haar geaardheid heeft verlaten, zodat van haar kan worden verwacht dat zij haar privé-leven bij terugkeer naar Sierra Leone op dezelfde wijze als voor haar vertrek naar Nederland vormgeeft. Volgens de minister betekent het feit dat de vreemdeling in Nederland gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een andere levensstijl aan te nemen niet dat zij zich bij terugkeer naar Sierra Leone niet weer zal kunnen aanpassen aan de situatie aldaar.
2.2.1. De vreemdeling heeft in beroep – mede in het kader van haar beroep op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) – aangevoerd dat het standpunt van de staatssecretaris dat van haar kan worden verwacht dat zij haar homoseksuele geaardheid in Sierra Leone verborgen houdt in strijd is met haar door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op priv é-leven. Hiertoe heeft zij erop gewezen dat in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Sierra Leone van 30 januari 2009 is vermeld dat homoseksualiteit in dat land maatschappelijk niet wordt getolereerd, men daar niet voor zijn homoseksuele geaardheid uitkomt, een groot taboe op homoseksualiteit rust en het bestaan ervan wordt ontkend.
2.2.2. Door te overwegen dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris in het besluit van 15 oktober 2009, gelezen in samenhang met het voornemen van 16 september 2009, aan zijn standpunt dat van de vreemdeling kan worden verwacht dat zij haar homoseksuele geaardheid bij terugkeer naar Sierra Leone verborgen houdt terecht ten grondslag heeft gelegd dat zij nooit problemen vanwege die geaardheid heeft ondervonden, die geaardheid in juni 2008 geen reden voor haar vertrek naar Nederland is geweest en zij in Sierra Leone vanaf de tweede klas van de middelbare school in het geheim, maar zonder problemen, een homoseksuele relatie heeft onderhouden. Dat seksuele geaardheid een wezenlijk element van iemands persoonlijkheid is, brengt niet met zich dat van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat zij louter omdat zij in Sierra Leone in het openbaar niet voor haar homoseksuele geaardheid kan uitkomen haar privé-leven bij terugkeer naar Sierra Leone op dezelfde wijze als voor haar vertrek naar Nederland vormgeeft. Het is evenmin in strijd met artikel 8 van het EVRM om dat van haar te verwachten, reeds omdat zij geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die erop duiden dat zij in Sierra Leone geen betekenisvolle invulling aan haar homoseksuele geaardheid heeft of zal kunnen geven.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Nu de staatssecretaris, gezien het falen van grieven 1 en 2, in het besluit van 15 oktober 2009 ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 van toepassing heeft geacht, de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling derhalve ten onrechte aan de hand van de maatstaf van de positieve overtuigingskracht heeft beoordeeld en deze door de rechtbank vastgestelde vernietigingsgronden de uitspraak kunnen dragen, dient de aangevallen uitspraak, zij het met gedeeltelijke verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. De Vink
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011
154-620.
Verzonden: 11 mei 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser