Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/5337 WWB en AWB 10/4936 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. T.A. Vetter,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. D. Ahmed.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2009 heeft verweerder het recht op bijstand per 7 juli 2008 ingetrokken op de grond dat eiseres heeft beschikt over verzwegen inkomsten uit arbeid.
Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit I).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2010. De rechtbank heeft het onderzoek op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ter zitting geschorst.
Naar aanleiding van door eiseres verstrekte nadere gegevens over de werkzaamheden en inkomsten heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 12 februari 2010 het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en de bijstand herzien over de periode van 1 augustus 2007 tot en met 9 september 2009 (het bestreden besluit II). Tevens heeft verweerder bij dit besluit de bijstand tot een bedrag van € 9.682,10 teruggevorderd.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroepschrift, voor zover gericht tegen de terugvordering, doorgezonden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift nu het besluit van 12 februari 2010 ten aanzien van de terugvordering is aan te merken als een primair besluit.
De zaak is wederom ter zitting behandeld op 7 september 2010. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst nu verweerder nog niet op het bezwaar tegen de terugvordering had beslist.
Bij besluit van 8 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar tegen de terugvordering ongegrond verklaard (bestreden besluit III).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Op 26 januari 2011 zijn de zaken ter zitting gevoegd behandeld. Partijen zijn verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. Achtergrond
1.1. Eiseres ontving sinds 1997 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Naar aanleiding van een tweetal anonieme tips waarin gemeld werd dat eiseres zou samenwonen met haar ex-echtgenoot en inkomsten uit arbeid zou genieten, heeft de dienst handhaving en controle van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstand aan eiseres. Verweerder heeft op 7 september 2009 bij eiseres een huisbezoek afgelegd. Eiseres heeft daarbij verklaard dat zij huishoudwerkzaamheden heeft verricht waarvoor zij inkomsten heeft genoten. Ter zake van het onderzoek heeft verweerder een rapport opgemaakt gedateerd 9 september 2009.
Beoordeling van het beroep
2. Het beroep tegen het bestreden besluit I
2.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en dat dit besluit niet geheel tegemoetkomt aan het beroep. Het beroep wordt dan ook, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb , geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
2.2. Gesteld noch gebleken is dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in verband met het beroep tegen het bestreden besluit I. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 437,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift). Het griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten behoeve van het bestreden besluit II.
3. Het beroep tegen het bestreden besluit II
3.1. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten haar een vergoeding van de kosten van het bezwaar tegen het primaire besluit van 9 september 2009 toe te kennen. Op verweerder rust de plicht om bij de voorbereiding van een besluit (zelfstandig) de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren, aldus eiseres.
3.2. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
3.3. Verweerder is tot de herroeping van het primaire besluit overgegaan naar aanleiding van het (aanvullende) bezwaarschrift van 13 oktober 2009 waarin eiseres nadere gegevens heeft verstrekt over de duur van de werkzaamheden en omvang van de inkomsten. Op grond van die gegevens kon het recht op bijstand alsnog worden vastgesteld.
3.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de herroeping niet plaatsgevonden wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Ten tijde van het nemen van het primaire besluit beschikte verweerder niet over nadere gegevens over de omvang van de werkzaamheden en de hoogte van de inkomsten. Verweerder heeft eiseres tijdens het huisbezoek op 7 september 2009 aanvullende gegevens gevraagd. Eiseres heeft daarop verklaard geen boekhouding te hebben bijgehouden. Niet in geschil is dat deze gegevens van belang zijn voor het recht op bijstand. Eerst in bezwaar heeft eiseres gegevens over de werkzaamheden en inkomsten verstrekt. Indien eiseres de betreffende gegevens tijdig, dat wil zeggen voor het nemen van het primaire besluit, had verstrekt had verweerder daarmee rekening kunnen houden.
3.5. Gelet hierop wordt niet voldaan aan de in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb neergelegde criteria voor toewijzing van het verzoek om vergoeding van kosten. Verweerder heeft het verzoek terecht afgewezen.
3.6. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres niet betwist dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geschonden en dat verweerder de bevoegdheid toekomt de teveel verleende bijstand over de periode in geding te herzien. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van herziening behoorde af te zien.
3.7. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.
3.8. Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
4. Het beroep tegen het bestreden besluit III
4.1 Eiseres heeft niet betwist dat verweerder bevoegd is om de teveel betaalde uitkering terug te vorderen, evenmin heeft zij de hoogte van de terugvordering bestreden.
4.2. Partijen worden uitsluitend verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of
verweerder bij de terugvordering toepassing behoorde te geven aan de vrijlatingsregeling van artikel 31, tweede lid en onder o, van de WWB .
4.3. Ingevolge artikel 31, tweede lid onder o, van de WWB worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend, inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 184, - per maand (geldend voor 2009), voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon jonger dan 65 jaar geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling.
4.4. In artikel 2.4 van de Beleidsregels WWB (hierna: de beleidsregels) is bepaald dat verweerder voor de toepassing van de vrijlatingsregeling er van uit gaat dat deeltijdarbeid bijdraagt aan arbeidsinschakeling.
4.5. Het beleid inzake de vrijlatingsregeling is nader uitgewerkt in de werkvoorschriften WWB. In paragraaf 6.2.2.1 van de werkvoorschriften is bepaald, voor zover hier relevant, dat het werk moet bijdragen aan arbeidsinschakeling en dat deeltijdwerk altijd bijdraagt aan iemands arbeidsinschakeling. Als uitzondering op deze regel wordt genoemd de situatie dat een deeltijdwerker een volledige baan laat schieten. Vermeld wordt voorts dat de inkomensvrijlating een hoger belastbaar inkomen geeft. Dit kan gevolgen hebben voor huursubsidie, kwijtscheldingsregeling, etc. Dit is aanleiding om de inkomensvrijlating slechts met instemming van de betrokkene toe te passen en er een expliciete beslissing over te nemen. De instemming van de betrokkene kan blijken uit een aanvraag, aldus paragraaf 6.2.2.1 van de werkvoorschriften.
4.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de beleidsregels en de werkvoorschriften volgt dat alleen als door verweerder vooraf is vastgesteld dat werkzaamheden bijdragen aan de arbeidsinschakeling de mogelijkheid bestaat om over inkomensvrijlating een afspraak te maken. Alleen met instemming van de betrokkene vooraf kan vervolgens een expliciet besluit over de inkomensvrijlating worden genomen. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van geweest, zodat toepassing van de vrijlatingsregeling niet aan de orde kan zijn, aldus verweerder.
4.7. Eiseres is van oordeel dat zij, ondanks de schending van de inlichtingenplicht, alsnog in aanmerking komt voor inkomensvrijlating op voet van artikel 31, tweede lid onder o, van de WWB gedurende een periode van zes aaneengesloten maanden. Zij stelt daartoe dat haar schoonmaakwerkzaamheden hebben bijgedragen aan haar arbeidsinschakeling en dat ook uit de beleidsregels van de gemeente Amsterdam volgt dat deeltijdarbeid altijd bijdraagt aan arbeidsinschakeling.
4.8. Uit artikel 31, tweede lid en onder o, van de WWB volgt dat verweerder beleidsvrijheid toekomt waar het gaat om de vraag wanneer de toepassing van de vrijlatingsregeling bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Met de beleidsregel dat voor de toepassing van de vrijlatingsregeling deeltijdarbeid altijd bijdraagt aan arbeidsinschakeling, tenzij de betrokkene daarvoor een volledige baan heeft laten schieten, gaat verweerder een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat de bijstand een complementair karakter heeft en de betrokkene primair verantwoordelijk is voor de voorziening in het bestaan. Uitstroom naar betaald werk is een belangrijke doelstelling van de WWB.
4.9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nu eiseres verweerder niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van haar huishoudwerkzaamheden, waarmee zij de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, niet kan worden beoordeeld of eiseres daarvoor een volledige baan heeft laten schieten. Op grond hiervan kon verweerder met toepassing van zijn beleidsregel de toepassing van de vrijlatingsregeling neergelegd in artikel 31, tweede lid onder o, van de WWB buiten toepassing laten. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van de beleidsregel behoorde af te wijken is de rechtbank niet gebleken.
4.10. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
4.11. Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, zal het verzoek om schadevergoeding
worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond;
- wijst de verzoeken om toekenning van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Niekel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.