Uitspraak
12 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/00634
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 27 juli 2009, nummer 24/000642-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging niet inhoudelijk heeft besproken.
2.2.1. De procesgang in deze zaak is als volgt geweest.
Bij arrest van 23 maart 2007 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden de verdachte vrijgesproken voor de onder 1, onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Tegen dit arrest heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatieberoep richtte zich tegen de gegeven vrijspraak van de onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde feiten.
2.2.2. Op dit cassatieberoep heeft de Hoge Raad beslist bij arrest van 17 februari 2009. Dat arrest houdt het volgende in:
"1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak van het onder 1, het onder 2 primair en het onder 3 primair tenlastegelegde feit - is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof.
(...)
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan."
2.3. De bestreden uitspraak houdt in:
"De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde, zoals aangegeven in haar pleitnota op pagina 2 en volgende onder 1, 2, 3 en 4.
Bij arrest van 23 maart 2007 heeft het hof reeds geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Tegen dit oordeel is geen cassatiemiddel ingesteld en de Hoge Raad heeft het voornoemde arrest van dit hof slechts vernietigd voor zover dit betreft de vrijspraken van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde. Het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid is derhalve onherroepelijk geworden. Derhalve zal het hof de gevoerde ontvankelijkheidsverweren niet verder bespreken."
2.4. De verwijzingsopdracht van de Hoge Raad bracht mee dat het Hof de zaak ten aanzien van de onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde feiten opnieuw ten gronde diende te behandelen met het oog op de op de voet van de
art. 348 en 350 Sv te nemen beslissingen, waaronder begrepen de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Het Hof heeft dat miskend.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak wat betreft het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 juli 2011.