< Terug naar de zoekresultaten

Opties voor deze uitspraak



Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 9 december 2010, nr. 2010-09-2785, heeft de raad het bestemmingsplan "Verplaatsing griendhandel te Hellouw" vastgesteld.

Uitspraak



201102290/2/R2.

Datum uitspraak: 4 mei 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Hellouw, gemeente Neerijnen,

en

de raad van de gemeente Neerijnen,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2010, nr. 2010-09-2785, heeft de raad het bestemmingsplan "Verplaatsing griendhandel te Hellouw" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2011, beroep ingesteld.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker], de raad en [belanghebbende A] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 april 2011, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. H.A. Wieringa, en de raad, vertegenwoordigd door ing . T.H. Sengers en ing. N.A. van de Wetering, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende A], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. F.H. IJmaal, advocaat te Maastricht, en [belanghebbende B], ter zitting als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in de verplaatsing van het griendbedrijf aan de [locatie] naar een perceel aan de Paalgraaf en Bommelkampgraaf (hierna: het perceel).

2.3. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan voor zover dit betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Agrarisch - Griendhandel" voor het perceel. Hiertoe betoogt hij allereerst dat het plan is vastgesteld in strijd met het provinciaal beleid. Hij betoogt in dit kader dat het plan niet leidt tot een verbetering van de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit. Hij verwijst in dit verband naar een brief van de provincie van 1 december 2009. Ook is het plan in strijd met het beleid om kwetsbare komgronden te beschermen, aldus [verzoeker].

2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met het provinciaal beleid. Hierbij wijst de raad erop dat met de provincie overleg is gevoerd en dat nader advies is ingewonnen.

2.3.2. De voorzitter overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid als hier aan de orde. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is expliciet aandacht besteed aan genoemd beleid en wordt ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het plan. Gelet hierop heeft de raad dit beleid in de belangenafweging betrokken. De enkele verwijzing van [verzoeker] naar de brief van de provincie geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu hierin weliswaar staat dat de bebouwingsmassa van het griendbedrijf voor een achteruitgang van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied zorgt, doch dat een goede landschappelijke inpassing en het ontwerp van het gebouw de negatieve effecten voor het gebied kunnen verzachten. Beide aspecten zijn volgens de raad vervolgens bij de voorbereiding van het plan meegenomen. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze aspecten onvoldoende bij de vaststelling van het plan zijn betrokken.

2.4. [verzoeker] betoogt verder dat het plan, voor zover in geding, in strijd is met het Landschapsontwikkelingsplan "Nieuwe stromen door het landschap" (hierna: het LOP) van de gemeente Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen, waarin is vermeld dat het gebied zich bevindt in een gebied met een open landschappelijk karakter. Hiertoe voert hij aan dat het plan de openheid van het landschap aantast. De raad heeft volgens hem niet gemotiveerd waarom is afgeweken van het LOP.

2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het LOP slechts sturend is, zodat afwijking hiervan mogelijk is.

2.4.2. Op pagina 5 van het LOP is vermeld dat het LOP een adviserend beleidsstuk betreft dat meegenomen kan worden voor het opstellen van bestemmingsplannen. Het beleid dat wordt geïnitieerd vanuit het LOP moet bij het maken van een bestemmingsplan of herziening altijd in een afweging worden gebracht met de onderhavige bedrijfsbelangen. Hierbij mag geen nadeel ontstaan voor bestaande of toekomstige bedrijven in het buitengebied of de toekomstige ontwikkeling daarvan, aldus het LOP.

2.4.3. Daargelaten of het plan is vastgesteld in strijd met het LOP, heeft de raad zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat het LOP indicatief van aard is. Nu zowel in de plantoelichting als in het inrichtingsvoorstel van Tuinburo wordt gerefereerd aan het LOP heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat hij het LOP voldoende in zijn afweging heeft betrokken.

2.5. [verzoeker] stelt voorts dat de in het plan mogelijk gemaakte bedrijfsverplaatsing leidt tot onevenredige verkeersoverlast en daardoor tot verkeersonveiligheid. Hiertoe voert hij aan dat de in het rapport "Verkeerskundige effecten bedrijfsverplaatsing [belanghebbende A] van Megaborn van 22 maart 2010, voorgestelde maatregel om medewerkers van het bedrijf te instrueren een andere route te kiezen dan de Irenestraat, niet juridisch afdwingbaar is. De raad kan volgens [verzoeker] dan ook niet volstaan met een enkele verwijzing naar genoemd rapport. [verzoeker] stelt in dit verband tevens dat de kosten van de aanpassing van de wegen ten onrechte niet zijn meegenomen in de beoordeling van de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

2.5.1. Onder verwijzing naar het rapport van Megaborn stelt de raad zich op het standpunt dat geen onevenredige verkeersoverlast zal optreden.

2.5.2. Uit het verkeersonderzoek van Megaborn volgt dat de absolute verkeerstoename niet leidt tot overschrijding van de kritische drempelwaarden zoals het CROW die hanteert. Relatief gezien neemt de intensiteit (in het minst gunstige geval) met meer dan 40% toe. Volgens het verkeersonderzoek kunnen de bewoners van nabijgelegen woningen deze toename gevoelsmatig als problematisch ervaren. Dit gevoel wordt evenwel niet onderbouwd door de daadwerkelijke intensiteiten, aldus het verkeersonderzoek.

2.5.3. Hoewel het plan een toename van de verkeersintensiteit tot gevolg heeft gaat de voorzitter er gelet op het voorgaande voorshands vanuit dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige toename van de verkeersintensiteit, dan wel tot een onevenredige afname van de verkeersveiligheid. Wat betreft het door [verzoeker] gestelde omtrent de juridische afdwingbaarheid van de in het verkeersonderzoek voorgestelde maatregel om de medewerkers van het bedrijf geen gebruik te laten maken van de Irenestraat, is van belang dat deze maatregel uitsluitend wordt voorgesteld om het gevoel van verkeersonveiligheid bij de omwonenden weg te nemen, niet omdat niet aan de CROW-normen wordt voldaan. Ten aanzien van de financiële uitvoerbaarheid overweegt de voorzitter dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ten gevolge van het onderhavige plan geen wegen zullen worden aangepast zodat de raad bij de beoordeling van de financiële uitvoerbaarheid van het plan terecht geen rekening heeft gehouden met kosten voor de aanpassing van wegen.

2.6. [verzoeker] stelt voorts dat de bedrijfsverplaatsing leidt tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Het plan heeft volgens hem visuele, licht-, geluid- en trillingshinder tot gevolg. Hiertoe stelt hij onder meer dat de raad zich niet op het akoestisch onderzoek [belanghebbende A] locatie Bommelkampgraaf/Paalgraaf te Hellouw" van AGEL Adviseurs van 8 augustus 2008 heeft mogen baseren nu dit rapport onjuist en onvolledig is. In dit kader wijst [verzoeker] er onder meer op dat de in het rapport genoemde incidentele bedrijfssituatie niet incidenteel is en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de verkeersbewegingen van seizoensarbeiders.

2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, nu de beoogde ontwikkeling binnen de ruimtelijke en milieutechnische randvoorwaarden past. Het akoestisch onderzoek is volgens de raad niet onvolledig.

2.6.2. Uit genoemd akoestisch onderzoek volgt dat berekend en beoordeeld is of met dit plan een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geluid kan worden gegarandeerd. De conclusie is dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning van [verzoeker] in de verschillende berekende situaties voldoet aan de gehanteerde richtwaarden met uitzondering van de berekening van de situatie 'regelmatige afwijking op de representatieve bedrijfssituatie'. In die situatie wordt de overschrijding van de richtwaarden veroorzaakt door maaiwerkzaamheden op het perceel en het in- en uitrijden van bestrijdingsmiddelen via de ontsluiting op de Paalgraaf. Gezien de lage frequentie van deze activiteiten kan volgens het akoestisch onderzoek een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

2.6.3. Voorshands ziet de voorzitter in hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het akoestisch onderzoek heeft mogen baseren. [verzoeker] heeft naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de bedrijfssituatie van het griendbedrijf onvoldoende is onderzocht. Dat onvoldoende rekening is gehouden met de geluidsbelasting ten gevolge van de verkeersbewegingen van de seizoenarbeiders heeft [verzoeker] evenmin aannemelijk gemaakt, nu in het rapport eveneens de indirecte hinder is betrokken. Naar het oordeel van de voorzitter is ook anderszins niet gebleken dat het onderzoek dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige geluidsbelasting op de gevel van de woning van [verzoeker]. In de overige door [verzoeker] aangevoerde aspecten die van invloed kunnen zijn op zijn woon- en leefklimaat, ziet de voorzitter voorshands evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker]. Hierbij betrekt de voorzitter dat de afstand van de perceelsgrens van [verzoeker] tot de toekomstige bedrijfsbebouwing tenminste 80 meter bedraagt.

2.7. Voorts betoogt [verzoeker] dat het plan, voor zover in geding, is vastgesteld in strijd met de Welstandsnota, waarin het gebied is aangewezen als historisch waardevol dorpsgezicht.

2.7.1. Volgens pagina 12 van de plantoelichting heeft de welstandscommisie met de inrichting van het perceel ingestemd. Bezwaren tegen dit advies en de hieraan gekoppelde vraag of het te bouwen bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand, dienen eerst aan de orde te komen in de procedure inzake de omgevingsvergunning voor het bouwen en niet in de onderhavige bestemmingsplanprocedure.

2.8. [verzoeker] wijst op de ligging van het plangebied nabij het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Waal" (hierna: het Natura 2000-gebied) en stelt dat de raad zich niet heeft mogen baseren op de quickscan van IJzerman advies van 3 juli 2008, nu deze uitgaat van verouderde gegevens. Hij stelt dat het plan leidt tot een significante verstoring van waarden van het Natura 2000-gebied.

2.8.1. In de quickscan is vermeld dat het plangebied op een afstand van 4000 meter van het Natura 2000-gebied ligt. De geplande ruimtelijke ontwikkelingen op het perceel zijn volgens de quickscan niet van invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Door de grote afstand en de aard van de ruimtelijke ontwikkelingen is externe werking verwaarloosbaar, aldus de quickscan.

2.8.2. [verzoeker] heeft naar het oordeel van de voorzitter geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat in de quickscan is uitgegaan van verouderde gegevens. Gelet hierop heeft de raad genoemde quickscan aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.

Voorts heeft de raad zich gezien het onder 2.8.1. overwogene in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot een significante aantasting van het Natura 2000-gebied.

2.9. [verzoeker] stelt voorts dat de in de planregels opgenomen beperking van de opslag van griendhout tot maximaal vier meter hoog vanuit het oogpunt van brandveiligheid onvoldoende is nu ook de totale omvang van de griendhoutopslag in dit kader van belang is. Voorts acht hij onduidelijk op welke wijze wordt voorzien in voldoende bluswater.

2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de brandveiligheid voldoende wordt gegarandeerd in verschillende wetten en vergunningen. Hierbij wijst de raad erop dat de brandweer het plan heeft beoordeeld en akkoord bevonden. Hierin zijn aspecten als bereikbaarheid en bluswatervoorziening beoordeeld.

2.9.2. De raad heeft het brandveiligheidsonderzoek "Berekening warmtestraling griendopslag" van LBO+, bouw- en brandtechnisch adviesbureau van 26 oktober 2010, aan het plan ten grondslag gelegd. Hierin is onderzocht of de griendopslagplaats voldoende veiligheid biedt naar belendende percelen en naar bebouwing op eigen terrein in geval van brand. De conclusie is dat de afstand van de opslagplaats tot de perceelsgrenzen dusdanig groot is dat een eventuele brand niet als gevolg van stralingswarmte kan overslaan naar toekomstige gebouwen die eventueel op de perceelsgrens worden gebouwd. Wel is de afstand van de opslagplaats tot de noordgevel van de bedrijfsloods op eigen terrein dusdanig klein dat deze uitgevoerd dient te worden met een brandwerendheid van ten minste 90 minuten. Verder dient rondom de opslagplaats een benaderingsstrook van 20 meter (aan drie zijden) te worden vrijgehouden van obstakels en griendhout (eis brandweer).

2.9.3. Gelet op het voorgaande gaat de voorzitter er voorshands vanuit dat de raad aspecten van brandveiligheid voldoende in zijn afweging heeft betrokken. Hierbij betrekt de voorzitter dat niet is gebleken dat het plan de uitvoering van genoemde maatregelen in het brandveiligheidsonderzoek onmogelijk maakt en dat de raad heeft gesteld dat de brandveiligheid in verschillende andere vergunningen concreet zal worden geregeld.

2.10. Ten aanzien van de huisvesting van seizoenarbeiders stelt [verzoeker] onder meer dat de duur daarvan ten onrechte niet is gemaximeerd.

2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de huisvesting van seizoenarbeiders aansluit bij de regionale regeling die hiervoor is opgesteld. Verder stelt de raad dat huisvesting alleen mogelijk is voor op het bedrijf werkzame arbeiders, en dat de huisvesting, gezien de schaal waarop dit plaatsvindt, niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van het verkeer.

2.10.2. De voorzitter begrijpt de raad aldus dat de duur van huisvesting van de seizoenarbeiders bewust niet is gemaximeerd vanwege de behoefte van het bedrijf aan seizoensarbeiders gedurende het hele jaar. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de duur van verblijf van seizoenarbeiders had moeten maximeren. Hierbij betrekt de voorzitter dat de raad onweersproken heeft gesteld dat de regeling voor seizoenarbeiders in het plan in overeenstemming is met de regionale afspraken hierover.

2.11. [verzoeker] stelt ten slotte dat de in het plan toegestane omvang van de bedrijfsuitbreiding niet noodzakelijk is. Ook stelt [verzoeker] dat het bedrijf niet als agrarisch kan worden bestempeld en daarom niet passend is in agrarisch gebied.

2.11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de omvang noodzakelijk is voor de continuering van een duurzame volwaardige bedrijfsvoering.

2.11.2. Aan het plan is een bedrijfseconomische onderbouwing ten grondslag gelegd, waarin onder andere het advies van G. van Willigen van Gibo Accountants en Adviseurs, is verwerkt. Hij stelt dat de investeringsplannen op basis van de huidige situatie en bekend zijnde gegevens economisch uitvoerbaar zijn en belangrijk zijn voor de continuïteit van de onderneming. De algehele conclusie van de bedrijfseconomische onderbouwing is dat het bedrijf voor een doelmatige bedrijfsvoering moet beschikken over een bedrijfsruimte van voldoende omvang. Gelet hierop ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de met het plan mogelijk gemaakte omvang van het bedrijf, waaronder de uitbreiding met 300 m2, onvoldoende is onderbouwd. Gezien de aan een agrarisch bedrijf gelieerde activiteiten op het perceel ziet de voorzitter voorshands evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bedrijf ter plaatse niet passend is.

2.12. Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen.

2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Tuit

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011

425-647.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature