Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825388-10
Datum uitspraak: 11 mei 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: [P.I.].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 november 2010, 28 januari 2011, 15 februari 2011 en 27 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 oktober 2010.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 april 2011 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 22 juli 2010 tot en met 23
juli 2010 te Veldhoven opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat
opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer] (met kracht) op het bed geduwd (waardoor die [slachtoffer] op haar
buik op het bed terecht is gekomen) en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een
hamer, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (achter) op haar hoofd
geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 287/289 van het Wetboek van Strafrecht )
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2010 tot en met 24 juli 2010 in de
gemeente Veldhoven, opzettelijk brand heeft gesticht en/of opzettelijk een
ontploffing teweeg heeft gebracht, hebbende hij, verdachte, in zijn woning
aan de [adres], toen aldaar opzettelijk,
- (in de kelderkast) een aansluiting van de gasleiding
losgekoppeld/losgetrokken en/of (in de keuken) het gas van het gasfornuis
opengedraaid en/of opengezet en/of in de keuken en/of woonkamer (een)
kaars(en) en/of (een) waxinelicht(en) aangestoken en/of in de woning (een)
elektrisch(e) appara(a)t(en) aan- en/of uitgeschakeld (mede) waardoor het
(uitgestroomde) gas in contact is gekomen met open vuur en/of (mede) waardoor
het (uitgestroomde) gas tot ontploffing is gebracht/gekomen en/of brand in die
woning is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te
weten voor de in die woning aanwezige perso(o)n(en) en/of voor perso(o)n(en)
die zich in de nabijheid van die woning bevond(en) en/of terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voor het niet in brand gestoken
deel van de inventaris en/pand van de woning [adres] en/of
inventaris en/of pand(en) van de naast- en /of nabijgelegen woning(en) te
duchten was;
(artikel 157 van het Wetboek van Strafstrecht )
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
Feit 1.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen aan verdachte impliciet onder feit 1 (moord) is ten laste gelegd, nu niet is gebleken dat verdachte het feit heeft gepleegd na een moment van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan de uitvoering van de doodslag. Verdachte dient derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere keren met een klauw-hamer op het hoofd te slaan, waardoor het slachtoffer is overleden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte stelt dat hij eenmaal met een hamer op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 24 juli 2010 is in de slaapkamer van de woning aan de [adres] te Veldhoven het levenloze lichaam van een vrouw, genaamd [slachtoffer], aangetroffen. Rechercheurs van de forensisch technische ondersteuning zagen aan de achterzijde van het hoofd van de vrouw fors hoofdletsel. Het stoffelijk overschot van de vrouw werd diezelfde dag overgebracht naar het mortuarium van het Sint Annaziekenhuis te Geldrop1.
Het stoffelijk overschot werd door de ouders, zus en zwager herkend als [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]2.
Op 25 juli 2010 heeft Ann Maes arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer. Van dat onderzoek is door Ann Maes een deskundigenrapport opgemaakt met het onderwerp "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" d.d. 2 december 2010.
Dat rapport houdt - voor zover hier relevant - het volgende in.
"Bij de sectie werden links en achter in de behaarde hoofdhuid circa zes ruwrandige letsels met fragmentatie van de ondergelegen weke en harde delen aangetroffen. Er was begeleidende bloeduitstorting en kneuzing en verscheuring van hersenweefsel. Het exacte aantal letsels is niet goed aan te geven wegens overlap van letsels en het versplinteren van de schedel. De letsels zijn bij leven opgelopen door heftig uitwendig inwerkend botsend geweld passend bij meermalen slaan met een zwaar en kantig voorwerp. Het overlijden is het gevolg geweest van hersenfunctieverlies door beschadiging van grote en kleine hersenen en de hersenstam."
De arts en patholoog Maes concludeert dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van meermalen toegepast heftig botsend geweld op het hoofd3.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij zijn vrouw [slachtoffer] na een ruzie over zijn cocaïnegebruik hardhandig op bed heeft geduwd en vervolgens met een hamer met kracht op het hoofd heeft geslagen, terwijl hij onder invloed van cocaïne en alcohol was4.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte meerdere malen met een hamer op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en dat het overlijden van die [slachtoffer] het rechtstreeks gevolg is geweest van het forse hersenletsel dat door verdachte is toegebracht.
Feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht en opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in zijn woning aan de [adres] te Veldhoven door middel van het in aanraking brengen van gas met brandende kaarsen en een aangestoken waxinelichtje en dat daardoor levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt dat verdachte de gaskraan in de woning heeft losgekoppeld om zodoende een einde aan zijn leven te maken. De raadsman refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 24 juli 2010 omstreeks 07.15 uur vond er een explosie plaats in de woning aan de [adres] te Veldhoven. De verbalisanten die na de melding naar de [adres] gingen zagen dat de woning een tussenwoning betrof, bestaande uit 3 lagen, waarvan de bovenste laag de zolder is. Het dak van de woning, dat uit dakpannen bestond, lag er grotendeels af en door het gat van het dak was een flinke rookontwikkeling te zien. Een viertal mensen rende de woning in. Door verbalisant werd naar die mensen geroepen dat ze naar buiten moesten komen in verband met de gevaarzetting. Kort daarop werd er een flinke klap en glasgerinkel gehoord en vond er wederom een explosie plaats. Even later droegen drie mannen een mannenlichaam de woning uit. De man bleek de verdachte [verdachte] te zijn. In de slaapkamer van de woning was nog een vrouw aanwezig5.
[naam rechercheur], tactisch rechercheur betrokken bij de technische zoeking in de woning, trof in de kelderkast in de keuken de meter van de gasinstallatie aan. De hoofdgaskraan was verwijderd. Doordat de gaskraan eraf was gehaald was er een open verbinding waaruit het gas de woning ingestroomde. Tevens stonden alle pitten van het gasfornuis in de keuken open6.
[naam deskundige], branddeskundige bij de Forensisch Technische Ondersteuning heeft onderzoek verricht naar de oorzaak van de explosie/ brand. Hij verklaart ondermeer het volgende. In de woonkamer stonden twee kandelaars met kaarsen die gebrand hadden. In de keuken stond op het aanrecht een theelichtje dat gebrand had. Op een legplank in de kelderkast lag de voorzijde van een gaskraan, die op de achterzijde van de hoofdgaskraan paste. In een plastic bakje dat op een legplank stond werden vier boutjes aangetroffen, die in de achterzijde van de gaskraan pasten en hiermee kon de voorzijde van de gashoofdkraan op het achterste deel worden bevestigd. In de woning heeft een explosie plaats gevonden waardoor ruiten, ramen en achterdeur werden vernield. De explosie had een zodanige kracht dat ruiten in zijn geheel uit het kozijn werd geblazen. Tevens werden de sluitingen van de ramen ontzet. De dakgoot aan de achterzijde werd naar boven gebogen door de explosie. In de woning heeft een brand gewoed, die de zolderverdieping alsmede de eerste verdieping grotendeels heeft vernield. In de woning is er een hoeveelheid aardgas vrijgekomen, doordat de voorzijde van de gashoofdkraan ontbrak. De ontstekings-bron voor het ontstaan van de explosie werd niet expliciet aangetroffen. Mogelijke ontstekingsbronnen kunnen zijn: het theelichtje in de keuken en/of twee kaarsen in de woonkamer als deze hebben gebrand ten tijde dat er een explosief gasmengsel was. Als het theelichtje in de keuken en/of de twee kaarsen niet hebben gebrand dan kunnen als ontstekingsbron elektrische apparaten aangemerkt worden. Er kunnen namelijk tijdens schakelmomenten vonken ontstaan. Aan de aangetroffen delen van de gaskraan werden geen mechanische defecten aan de bevestigingspunten waargenomen, waardoor gesteld kan worden dat de delen handmatig, met gebruikmaking van gereedschap, zijn gedemonteerd. Andere oorzaken voor het ontstaan van de brand dan de explosie werden niet aangetroffen7.
In een aanvullend proces-verbaal d.d. 20 maart 2011 is door [naam inspecteur], inspecteur Forensisch Technische Ondersteuning het volgende verklaard.
Door het demonteren van de hoofdkraan in de toevoer van aardgas in de woning kon het aardgas vrijelijk uitstromen en de woning vullen. Door de explosie gevolgd door brand was gevaar voor goederen ontstaan. De voorgevel van een van de belendende percelen was geheel ontzet. Het dakbeschot van de daken van beide belendende percelen op de overgang met de woning [adres] was door brand aangetast en de dakpannen waren van het huis gevallen. Door de explosie was mogelijk levensgevaar te duchten geweest omdat de bouwkundige staat van de woning [adres ] door de explosie was aangetast en hier ten tijde van de explosie mensen sliepen. Kort voor de explosie was een krantenbezorger door de straat gekomen. Door de explosie was de bouwkundige staat van de woning [adres] ernstig aangetast en was er voortdurend gevaar voor omlaag vallen van bouwmaterialen. Doordat deze woning door buurtbewoners en hulpverleners in een poging hulp te verlenen aan de bewoners werd betreden, terwijl de zolderverdieping al in brand stond, liepen zij hierbij ernstig gevaar gewond te raken8.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de hoofdgaskraan in de kelderkast heeft gedemonteerd, de pitten van het gasfornuis in de keuken heeft opengedraaid en een waxinelichtje in de keuken heeft aangestoken9.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht, waardoor er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen is ontstaan. Het verweer van verdachte dat zijn opzet niet gericht was op het veroorzaken van een explosie en brand, maar dat hij door verstikking een eind aan zijn leven wilde maken wordt door de rechtbank verworpen. Verdachte heeft verklaard dat hij de gaskraan heeft verwijderd en een waxine-lichtje heeft aangestoken. De kans dat door het handelen van verdachte een brand en ontploffing zou ontstaan is aanzienlijk. Verdachte heeft dat, als normaal denkend mens, ook kunnen en moeten begrijpen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 23 juli 2010 te Veldhoven opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer] met kracht op het bed geduwd waardoor die [slachtoffer] op haar buik op het bed terecht is gekomen en
- vervolgens die [slachtoffer] meermalen met kracht met een hamer achter op haar hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
op 24 juli 2010 in de gemeente Veldhoven, opzettelijk brand heeft gesticht en opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, hebbende hij, verdachte, in zijn woning aan de [adres], toen aldaar opzettelijk,
- in de kelderkast een aansluiting van de gasleiding losgekoppeld en in de keuken het gas van het gasfornuis opengedraaid en opengezet waardoor het uitgestroomde gas in contact is gekomen met open vuur en/of mede waardoor het uitgestroomde gas tot ontploffing is gekomen en brand in die woning is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten voor de in die woning aanwezige personen en voor personen die zich in de nabijheid van die woning bevonden, en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het niet in brand gestoken deel van de inventaris en pand van de woning [adres] en inventaris en panden van de naast- en nabijgelegen woningen te duchten was.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen:
toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ten bedrage van € 13.736,27, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ad € 13.736,27;
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering;
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in haar vordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt matiging van de gevangenisstraf.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen sluit de raadsman zich aan bij hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De ernst van de feiten
De rechtbank stelt voorop dat het leven het meest wezenlijke en kostbare bezit is dat een mens heeft. Daarom stelt de wet zeer strenge straffen in het vooruitzicht aan degene die opzettelijk een ander van het leven berooft.
Verdachte heeft zijn echtgenote, [slachtoffer], op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Hij heeft haar in hun eigen huis, met kracht, met een klauwhamer op haar achterhoofd geslagen en haar daarmee zodanig hersenletsel toegebracht dat zij is overleden. [slachtoffer] was een vrouw van nog geen dertig jaar oud. Ze was in de bloei van haar leven en had nog een heel leven voor zich. Haar is de mogelijkheid ontnomen om haar zoontje van zes jaar te zien opgroeien. De verdachte heeft bovendien aan haar zoon diens moeder ontnomen. Behalve met het verlies van zijn moeder zal hij moeten opgroeien in de wetenschap dat de man van zijn moeder, een man die hij goed kende, zijn moeder van het leven heeft beroofd. Uit de verklaring van de vader van haar zoon en de door de vader overgelegde rapportages van de gedragsdeskundigen bij wie haar zoon in behandeling is blijkt dat hij als gevolg van de dood van zijn moeder forse posttraumatische stress-klachten heeft, waarvoor hij begeleiding en behandeling nodig heeft. Ook de overige nabestaanden, zoals de ouders van [slachtoffer] en haar zus heeft verdachte onherstelbaar leed aangedaan. Ter terechtzitting hebben de zus en vader treffend weergegeven hoe zwaar dit verlies van hun zus en dochter voor hen is.
Ook heeft verdachte met zijn daad de rechtsorde ernstig geschokt, grote onrust teweeg gebracht onder zijn buren en dorpsgenoten en gevoelens van onveiligheid vergroot.
Op de dag nadat hij [slachtoffer] heeft gedood heeft verdachte, terwijl hij en [slachtoffer] in zijn woning lagen, opzettelijke een ontploffing veroorzaakt en brand gesticht. De woning van verdachte werd zwaar beschadigd. Ook de naburige panden liepen schade op. Door de ontploffing en de brand ontstond een levensgevaarlijke situatie voor de buren die in hun woning aanwezig waren, voor voorbijgangers, hulpverleners en met name ook de buren die waren toegesneld en de woning binnengingen om aan verdachte en zijn echtgenote hulp te bieden. Verdachte heeft in zijn poging zichzelf van het leven te beroven, alleen aan zichzelf gedacht en zich totaal niet om bekommerd om de gevolgen die zijn handelen had voor deze anderen.
De persoon van verdachte
Op 8 oktober 2010 is door R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, een rapport omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer zakelijk weergegeven in:
Er is bij betrokkene sprake van een afhankelijkheid van cocaïne, alcoholmisbruik en een aanpassingsstoornis (met een gemengde stoornis van emoties en gedrag). Verder is er bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van narcistische persoonlijkheidskenmerken die als pathologisch te zien zijn. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten en waren van invloed op betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde, zodanig dat het tenlastegelegde mede daaruit verklaard zou kunnen worden.
Betrokkene is voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten niet meer in staat om adequaat om te gaan met de verschillende stresserende omstandigheden. Hij vervalt in cocaïnegebruik maar houdt dit verborgen voor het slachtoffer, vanwege ervaren gevoelens van falen en schaamte en angst om afgewezen te worden; gevoelens die betrokkene vanwege zijn narcistische persoonlijkheidskenmerken niet verdraagt. Wanneer het slachtoffer betrokkene aanspreekt op zijn gebruik en dreigt hem alles af te zullen pakken, schieten de coping-vaardigheden, die de laatste tijd al ernstig onder druk stonden, ernstig tekort en komt betrokkene tot de tenlastegelegde feiten.
Betrokkene is op basis van bovenstaande problematiek in mindere mate dan de gemiddelde mens, in staat geweest om zijn wil in vrijheid te bepalen. Hij dient gezien te worden als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Op 10 oktober 2010 is door J.L.M. Dinjens, psychiater, omtrent de geestvermogens van verdachte een rapport uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer zakelijk weergegeven in:
Bij betrokkene is er sprake van cocaïneafhankelijkheid, misbruik van alcohol, misbruik van anabolen steroïden (in kortdurende remissie) en narcistische kenmerken.
Bovengenoemde stoornissen en/of kwetsbaarheden waren aanwezig (behoudens anabolen-misbruik) ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Daarnaast was er sprake van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis in emoties en gedrag (overspannenheid).
Genoemde stoornissen beïnvloedden betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat deze mede daaruit verklaard kunnen worden.
Betrokkene stond in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde onder spanning (aanpassingsstoornis) als gevolg van verschillende stressoren binnen de relatie en zijn levenssfeer. Er was hierbij sprake van een toename van alcohol- en vooral cocaïnemisbruik. Voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten heeft betrokkene in excessieve hoeveelheden alcohol en cocaïne tot zich genomen waardoor zijn coping evenals de sturing van zijn conatieve functies (driften/willen en handelen) onder zware druk kwamen te staan.
Betrokkene dient -indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht- ten hoogste als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en psychiater over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal bij de strafoplegging in matigende zin betrekken dat verdachte ten tijde van het delict enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was.
Verdachte zal moeten leren leven met het besef dat hij anderen hun moeder, dochter, zus heeft ontnomen. Ook zal hij moeten leren leven met het gegeven dat hij zijn echtgenote, waarvan niet alleen hijzelf, maar ook anderen verklaren dat zij hem zeer dierbaar was, van het leven heeft beroofd. Verdachte heeft ter terechtzitting zijn spijt betuigd en zijn medeleven betoond met de nabestaanden. Op de rechtbank kwam deze spijtbetuiging oprecht over. Verdachte beseft dat bepaalde aspecten van zijn persoonlijkheid en het daarmee samenhangende alcohol- en drugsgebruik een belangrijke rol hebben gespeeld en hij heeft te kennen gegeven in de gevangenis reeds te werken aan de door de gedragsdeskundigen noodzakelijk bevonden behandeling. Hij heeft ook al daadwerkelijk hulp gezocht bij de psycholoog en humanist. Ook deze feiten en omstandigheden zal de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen.
De rechtbank is van oordeel, dat omdat verdachte wordt veroordeeld voor twee zeer ernstige feiten, in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor vele jaren. De rechtbank heeft behalve de hierboven weergegeven omstandigheden betrokken de straffen die gewoonlijk voor doodslag in enigszins vergelijkbare situaties worden opgelegd.
De rechtbank komt daarbij tot een lichtere straf dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]/[bedrijf benadeelde partij 2]
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in haar geheel afwijzen, aangezien geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade als bedoeld in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3].
Door de wettelijke vertegenwoordiger van [benadeelde partij 3] is een vordering benadeelde partij ingediend bestaande uit een bedrag van € 500,= aan geleden materiële schade en € 15.000,= aan geleden immateriële schade.
Deze vordering is ter zitting toegelicht door de raadsvrouw mr. G. de Jong.
Met betrekking tot de door [benadeelde partij 3] geleden materiële schade acht de rechtbank het aannemelijk dat bij de door verdachte veroorzaakte brand in de woning aan de [adres] te Veldhoven kleding en speelgoed van [benadeelde partij 3] verloren zijn gegaan. Dit is door de raadsman van verdachte niet betwist. Door de benadeelde partij is de daardoor geleden schade geschat op € 500,=. Door de benadeelde partij is echter niet aangegeven welke kledingstukken en hoeveel kledingstukken en wat voor speelgoed en hoeveel speelgoed verloren is gegaan. Zonder dergelijke gegevens is het voor de rechtbank onmogelijk de door [benadeelde partij 3] geleden materiële schade te schatten. Het bedrag van € 500,= is niet afdoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van geleden materiële schade om die reden afwijzen.
Voorts is door de benadeelde partij gesteld dat de levensberoving van zijn moeder door verdachte bij hem heeft geleid tot immateriële schade, bestaande uit shockschade. De benadeelde partij heeft daartoe aangevoerd, dat hij weliswaar de levensberoving niet zelf heeft waargenomen, noch direct is geconfronteerd met zijn overleden moeder, maar volgens de benadeelde partij is er sprake van een zeer ernstige normschending en dienen er in dat geval minder strenge eisen te worden gesteld aan de rechtstreeksheid van de confrontatie.
De confrontatie in de onderhavige zaak bestond erin dat het slachtoffer niet verscheen op de verjaardag van de benadeelde en dat [benadeelde partij 3] de volgende dag via zijn vader vernam dat zijn moeder door zijn stiefvader om het leven was gebracht. Op andere wijze heeft hij vernomen dat zijn moeder met een hamer op het hoofd was geslagen. Voorts werd hij geconfronteerd met het feit dat door de explosie en brand het huis waarin hij met zijn moeder had gewoond en zijn spullen waren vernietigd.
Gesteld wordt dat door deze gebeurtenissen [benadeelde partij 3] forse posttraumatische stressklachten heeft opgelopen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade omdat de benadeelde partij de levensberoving van zijn moeder niet heeft waargenomen, noch daarmee in de zin van het arrest "Taxibus" is geconfronteerd. De raadsman van verdachte heeft zich bij deze conclusie aangesloten.
Shockschade is geleden schade door de schok die iemand krijgt door het waarnemen van of het geconfronteerd worden met een ernstig ongeval dat een ander overkomt. Toewijzing van shockschade is alleen mogelijk wanneer de benadeelde door het ongeval zelf schade heeft geleden. De vordering dient, zoals de benadeelde partij ook heeft gedaan, te zijn gebaseerd op artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek .
Uit het arrest "Taxibus" van de Hoge Raad van 22 februari 2002, NJ 2002/240, kan worden afgeleid dat er sprake moet zijn van een hevige emotionele schok, veroorzaakt door het waarnemen van een ongeval of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die schok moet geestelijk letsel voortvloeien.
In de onderhavige strafzaak heeft [benadeelde partij 3] niet zelf de levensberoving van zijn moeder waargenomen. Wel heeft hij naderhand gehoord van de levensberoving en de wijze waarop zijn moeder is gedood en heeft hij het gemis van zijn moeder ondervonden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat hij hierdoor een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen, waarvoor hij EMDR-therapie heeft ondergaan.
De vraag in deze zaak is of er sprake is van een directe confrontatie als bedoeld door de Hoge Raad in het arrest "Taxibus".
De confrontatie-eis brengt mee dat de benadeelde een shock moet hebben opgelopen, hetzij op het moment van het misdrijf, hetzij kort daarna als gevolg van het zien van de gevolgen van het misdrijf bij het slachtoffer.
Wanneer geen sprake is van het waarnemen van het ongeval zelf of een directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, is er geen ruimte voor een schadevergoeding van shockschade. Dat betekent dat de nabestaande die geestelijk letsel lijdt nadat hij op de hoogte is gesteld van het overlijden van zijn dierbare geen recht heeft op vergoeding van shockschade. In het onderhavige geval heeft de benadeelde [benadeelde partij 3] weliswaar gehoord van de dood van zijn moeder en is hem ook verteld hoe zij om het leven is gekomen, maar heeft hij het stoffelijk overschot van zijn moeder niet gezien en zijn hem de gruwelijke details van het gebeuren bespaard. Hoe ingrijpend ook de gewelddadige dood van zijn moeder voor hem is, een vergoeding van shockschade komt hem onder deze omstandigheden niet toe.
De stelling van de raadsvrouwe, inhoudende dat bij een ernstiger normschending (een opzettelijke levensberoving) aan de confrontatie minder hoge eisen dienen te worden gesteld, is door de Hoge Raad verworpen in het arrest van 9 oktober 2009, LJN DI8583 (Wilde achtervolging). Volgens de Hoge Raad is voor vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaats en daarmee strookt het niet het vereiste van de directe confrontatie terzijde te stellen of af te zwakken.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dienen te dragen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 24c, 27, 36f, 57, 157, 287 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
doodslag
T.a.v. feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is
en
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is
en
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor
een ander te duchten is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 13.736,27 subsidiair 103 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 13.736,27 (zegge: dertienduizend zevenhonderdzesendertig euro en zevenentwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 103 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 13.736,27 (zegge: dertienduizend zevenhonderdzesendertig euro en zevenentwintig cent), te weten materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Afwijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]/[bedrijf benadeelde partij 2]
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Afwijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3].
Bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 11 mei 2011.
1 Proces-verbaal bevindingen pag. 511 eindproces-verbaal;
2 Processen-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], getuige [getuige 2], getuige [getuige 3] en getuige [getuige 4] pag.140-143 eindproces-verbaal;
3 Deskundigenrapport NFI betreffende pathologisch onderzoek d.d. 2 december 2010 pag. 753-756 eindproces-verbaal;
4 proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 27 april 2011;
5 Proces-verbaal bevindingen pag. 152-153 eindproces-verbaal;
6 Proces-verbaal bevindingen pag. 165 eindproces-verbaal;
7 Proces-verbaal sporenonderzoek FTO pag. 589-590, 593-594 eindproces-verbaal;
8 Aanvullend proces-verbaal bevindingen d.d. 20 maart 2011 pag. 1;
9 Procs-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 27 april 2011;