Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/527 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigden mr. E.M. van Bommel en L. de Lange,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mr. L.M. Mulder, mr. T.M. van Gorsel en C. Krabbe.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[belanghebbenden],
wonende te [woonplaats]
belanghebbenden,
gemachtigde mr. M.H.J. van Driel.
Procesverloop
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot opheffing van de voorlopige voorziening die bij uitspraak van 5 november 2010 is getroffen (AWB 10/4787). Bij die uitspraak is de aan verzoeker verleende monumentenvergunning voor werkzaamheden aan het pand [adres] en de Bachzaal die zich in dat pand bevindt op verzoek van belanghebbenden geschorst.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 februari 2011.
Verzoeker is vertegenwoordigd door gemachtigden en akoestisch deskundige [deskundige 2]. Verweerder is vertegenwoordigd door gemachtigden. Een aantal belanghebbenden is verschenen, bijgestaan door gemachtigde en akoestisch deskundige [deskundige 1].
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de uitspraak van de vorige voorzieningenrechter van 5 november 2010 uitgangspunt is voor de beoordeling van het voorliggende verzoek. In die uitspraak is bepaald dat de vraag of de akoestische eigenschappen van de zaal in aanmerking te nemen waarden zijn bij de bepaling van de monumentale waarde van het gebouw in het kader van de belangenafweging door de bodemrechter zal moeten worden beantwoord. De vorige voorzieningenrechter stelde verder vast dat er sprake is van diverse ingrepen die op zijn minst onomkeerbaar lijken en zag daarin aanleiding om de monumentenvergunning te schorsen.
3. Verweerder heeft zich nu, anders dan ten tijde van de uitspraak van 5 november 2010, kennelijk op het standpunt gesteld dat de akoestische eigenschappen wel meegewogen dienen te worden. Verweerder heeft daarbij de conclusies overgenomen van een onderzoek dat in opdracht van verzoeker door Scena is verricht na de uitspraak van 5 november 2010.. Verweerder onderschrijft daarmee inmiddels het standpunt van belanghebbenden en verzoeker heeft zich hier niet tegen verzet. In het licht daarvan staat de uitspraak van de vorige voorzieningenrechter niet in de weg aan toewijzing van het verzoek om opheffing van de getroffen voorziening.
4. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat niet in geschil is, dat de sloop- en bouwwerkzaamheden waarop de monumentenvergunning betrekking heeft effect hebben op de akoestiek. In hoeverre dit effect een verbetering of een verslechtering van de akoestiek inhoudt is echter niet duidelijk, nu partijen en de overgelegde rapporten elkaar tegenspreken.
5. Verzoeker heeft gesteld dat de ingrepen in de zaal teruggedraaid kunnen worden. Verzoeker heeft daartoe na de uitspraak van de vorige voorzieningenrechter een rapport laten opstellen door architectenbureau [bureau]. De voorzieningenrechter acht dit aannemelijk. De deskundige van de belanghebbenden heeft ter zitting het standpunt van verzoeker onderschreven dat met het terugdraaien van de ingrepen de huidige akoestiek weer terugkeert.
6. De voorzieningenrechter concludeert op grond van het voorgaande dat het aannemelijk is dat er geen sprake is van een onomkeerbaar effect op de akoestiek bij het uitvoeren van de werkzaamheden waarvoor de monumentenvergunning is verleend. Nu de discussie tussen partijen over de monumentenvergunning betrekking heeft op het effect van de werkzaamheden op de akoestiek en gelet op de spoedeisende belangen van verzoeker ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de schorsing van de monumentenvergunning op te heffen.
7. De voorzieningenrechter zal geen uitspraak doen in de bodemzaak. De voorzieningenrechter vraagt zich af of een verbetering van de huidige akoestiek aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de bescherming van de monumentale waarde of dat deze bescherming betekent dat de huidige akoestiek bewaard moet blijven. Als een verbetering van de akoestiek vanuit het oogpunt van bescherming van de monumentale waarde aanvaardbaar zou zijn dan rijst de vraag of er in dit geval sprake is van een verbetering (zie overweging 4). Deze vragen zal de bodemrechter zo nodig moeten beantwoorden.
8. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de proceskosten en het griffierecht, nu deze kosten in redelijkheid niet voor rekening van verzoeker kunnen komen. Verzoeker heeft immers een rapport overgelegd mede op grond waarvan het verzoek is toegewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om opheffing van de bij uitspraak van 5 november 2010 getroffen voorlopige voorziening toe en heft de schorsing van de monumentenvergunning van 16 december 2009 op;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag groot € 874,-, te betalen aan verzoekers;
- draagt verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 150,- aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2011.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.