Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Daargelaten dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij WW-premies heeft betaald, gelet op o.a. Koppelingswet geen gerechtvaardigde verwachting dat hij aanspraken zou hebben opgebouwd.

Geen possession als bedoeld in 1e Protocol, derhalve is weigering WW ook geen ontneming eigendom. Geen schending artikel 14 EVRM .

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/2526 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde mr. W.G. Fischer

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder,

gemachtigde mr. P.A. Haakman.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).

Bij besluit van 10 april 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2010.

Eiser is verschenen, bijgestaan door J.H. Kruseman. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Achtergrond en standpunten van partijen

1.1. Eiser, geboren te Ghana, is per 3 september 2002 met [werkgeefster] ([werkgeefster]) te Uithoorn een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan voor 38 uur per week. Per 15 september 2009 is eiser uit deze dienstbetrekking werkloos geworden.

1.2. Op 15 oktober 2009 heeft eiser een vergunning aangevraagd voor verblijf in Nederland voor medische behandeling. Bij beschikking, verzonden op 9 februari 2010, heeft de Staatssecretaris van Justitie de aanvraag afgewezen. Tegen deze beschikking heeft eiser bezwaar gemaakt alsmede een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Naar ter zitting duidelijk is geworden, heeft de Staatssecretaris van Justitie het bezwaar bij besluit van 3 augustus 2010 ongegrond verklaard en bepaald dat eiser de uitkomst van een eventueel beroep niet in Nederland mag afwachten. Inmiddels is de code verblijfstitel gewijzigd in code 98 (geen verblijfstitel meer).

1.3. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser met ingang van 15 september 2009, de eerste werkloosheidsdag, noch met ingang van een latere datum recht heeft op een WW-uitkering omdat hij niet als verzekerd kan worden aangemerkt. Kort gezegd heeft verweerder aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat eiser in verband met zijn illegale verblijfsstatus aan artikel 3 van de WW , het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 in samenhang met artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 geen verzekering ingevolge de WW kan ontlenen.

1.4. Eiser heeft aangevoerd dat hij in totaal gedurende vijftien jaar in Nederland heeft gewerkt en sociale premies en belasting heeft betaald, bij zijn laatste werkgever vanaf september 2002. Verweerder heeft volgens eiser - kort samengevat - verzuimd om op de voet van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beoordelen of de gegeven omstandigheden aanleiding geven af te wijken van het beleid. Ter zitting is namens eiser nader aangevoerd dat verweerder had moeten overwegen dat op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de door eiser afgedragen sociale premies onder het eigendomsbegrip vallen van artikel 1 van het Eerste Protocol. Door de aanvraag vanwege een gebrekkige verblijfsstatus af te wijzen heeft verweerder een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht die in strijd is met artikel 14 van het EVRM . Tot slot heeft eiser aangevoerd dat een inbreuk op zijn eigendomsrecht zonder dat hem enige compensatie wordt geboden ongeoorloofd is.

2. Inhoudelijke beoordeling

2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in verband met zijn onrechtmatige verblijfsstatus aan de nationale regelgeving geen verzekeringsplicht kan ontlenen ingevolge de WW.

2.2. Het betoog van eiser dat verweerder heeft verzuimd op de voet van artikel 4:84 van de Awb te beoordelen of de gegeven omstandigheden aanleiding geven af te wijken van het beleid dient te falen reeds omdat de wetgever verweerder in deze geen beleidsruimte heeft geboden en voorts ook geen sprake is van (wetsinterpreterend) beleid.

2.3. Eisers betoog ter zitting inzake schending van artikel 1 van het Eerste Protocol begrijpt de rechtbank aldus dat eiser door de afdracht van sociale premies een gerechtvaardigde verwachting heeft dat hij een WW-uitkering zal ontvangen en dat het niet verstrekken van deze WW-uitkering is aan te merken als een ongerechtvaardigde ontneming van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol.

2.4. Daargelaten dat eiser zijn stelling dat hij sociale premies heeft afgedragen niet aan de hand van nadere gegevens heeft onderbouwd, kan eisers betoog niet slagen. De rechtbank overweegt als volgt.

2.5. In artikel 1 van het Eerste Protocol is bepaald dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht. Onder de term ‘possessions’ in artikel 1 van het Eerste Protocol moeten ook vermogensbestanddelen worden verstaan, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe de betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. Als sprake is van ‘possessions’ en daarmee van ontneming van eigendom als bedoeld in de tweede zin van artikel 1 van het Eerste Protocol dient vervolgens te worden getoetst of aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming is voldaan.

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er in het onderhavige geval geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van vermogensbestanddelen, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe eiser kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. De dienstbetrekking waaruit eiser werkloos is geworden, is aangevangen op 3 september 2002. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser nimmer over een geldige verblijfstitel heeft beschikt. Op 1 juli 1998 is de zogeheten Koppelingswet in werking getreden die onder meer in artikel 3 van de WW een nieuw derde lid heeft ge ïntroduceerd op grond waarvan vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf houden van de verzekering ingevolge de WW zijn uitgesloten. Aldus moet worden vastgesteld dat eiser op grond van de wetgeving zoals die reeds gold toen zijn dienstbetrekking bij [werkgeefster] een aanvang nam, vanwege zijn verblijfsrechtelijke status uit die dienstbetrekking niet de gerechtvaardigde verwachting kon hebben dat hij aanspraken kon ontlenen aan de WW. De Centrale Raad van Beroep heeft reeds in vele uitspraken geoordeeld dat in de koppelingswetgeving, waarbij aan vreemdelingen slechts onder bepaalde voorwaarden rechten worden verleend welke aan Nederlandse onderdanen zonder die voorwaarden worden toegekend, een onderscheid naar nationaliteit aan de orde is dat verenigbaar is met de non-discriminatievoorschriften welke zijn vervat in diverse – rechtstreeks werkende – bepalingen in internationale verdragen, zoals artikel 14 van het EVRM en diverse bilaterale en multilaterale verdragen inzake sociale zekerheid. De CRvB heeft in het kader van deze toetsing de doelstelling van de koppelingswetgeving, zoals deze in de wetsgeschiedenis is neergelegd, steeds aanvaardbaar geacht (zie onder meer de uitspraken van 26 januari 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BL2155 en 20 oktober 2010, LJ-nummer BO3580). Gelet op het voorgaande komt de rechtbank daarom niet toe aan de beoordeling of aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol geformuleerde voorwaarden voor de eigendomsontneming is voldaan.

2.7. Uit het bovenstaande vloeit voort dat van schending van artikel 14 van het EVRM geen sprake is.

2.8. Nu van een inbreuk op het eigendomsrecht van eiser niet kan worden gesproken,

bestaat geen grond eiser enige compensatie te bieden.

2.9. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte stand houden. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of om te bepalen dat het griffierecht aan eiser wordt vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

1 april 2011.

de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature