Uitspraak
Parketnummer: 24-003241-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-670139-09
Arrest van 28 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 3 december 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
niet ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie, volgens eigen opgave ter zitting verblijvende te [woonplaats], [adres],
thans uit andere hoofde gedetineerd in [verblijfplaats],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vordering van een benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de op te leggen straf gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden. Met betrekking tot de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen, nu het hof - anders dan de rechtbank - verdachte zal vrijspreken van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij, op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 7 januari 2009 tot en met of 8 januari 2009, te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk brand heeft gesticht in één of meer in de nabijheid van een aan de [straat] gevestigd bedrijfspand staande containers met afval en/of papier, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar (telkens) opzettelijk met een brandende lucifer en/of een aansteker papier in de brand gestoken en/of (vervolgens) dat brandende papier in een of meer van die container(s) gedeponeerd en/of (daarna) een hoeveelheid afval en/of papier in die container(s) gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met afval en/of papier in die containers, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die containers geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat in de nabijheid van die containers staande bedrijfspand en/of de inboedel van dat bedrijfspand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij, op of omstreeks 8 januari 2009, te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aan de [straat] gevestigd bedrijfspand heeft weggenomen een laptop en/of een docking station en/of een monitor en/of een USB-stick en/of een (laptop) tas en/of een muis, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan aannemersbedrijf [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij, op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 13 december 2008 tot 17 december 2008, te [plaats], (telkens) in/uit een aan de [straat] gelegen woning (nummer [nummer]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft weggenomen een wasmachine, een droger, een Friese staartklok, een pendule een staand klokje een of meer bijbels, sleutels en/of een hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of (een) valse sleutel(s);
4.
hij, in of omstreeks de periode van 9 december 2008 tot en met 13 december 2008, te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een garagebox, gelegen aan of nabij de [straat] heeft weggenomen een of meer tuinsets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5.
hij, op of omstreeks 30 december 2008, te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan de [straat] (fietsenzaak [bedrijf]) heeft weggenomen 2 fietsen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Vrijspraak
Verdachte wordt er - onder meer - van verdacht samen met een ander in de nacht van 7 op 8 januari 2009 te [plaats] in een of meer containers opzettelijk brand te hebben gesticht waardoor er gemeen gevaar te duchten is geweest voor het bedrijfspand van [benadeelde] en/of de inboedel hiervan. Verdachte zou in dezelfde nacht samen met die mededader ook hebben ingebroken in voornoemd bedrijfspand, waarbij zij verschillende goederen - waaronder een laptop en een beeldscherm - zouden hebben buitgemaakt. Voornoemde feiten zijn aan verdachte respectievelijk onder 1 en 2 ten laste gelegd.
Verdachte heeft zowel ten overstaan van de politie als ter terechtzitting in hoger beroep ontkend deze feiten te hebben gepleegd. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu volgens de raadsman - kort gezegd - de voor verdachte belastende getuigenverklaringen niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Feiten
In de vroege ochtend van 8 januari 2009 komt er een inbraakmelding binnen bij het beveiligingsbedrijf [bedrijf] uit [plaats]. Deze melding heeft betrekking op het bedrijfspand van de firma [benadeelde], gevestigd aan de [adres] te [woonplaats]. Als een beveiligingsmedewerker ongeveer een half uur later ter plaatse komt, constateert hij dat aan de achterzijde van het pand een kantoordeel in brand staat. Hierop wordt zowel de brandweer als de politie gewaarschuwd. Het duurt niet lang voordat de vlammen uit het dak van het pand slaan. Door de brand worden in het bedrijfspand een vergaderruimte, een gang en een reproruimte verwoest. Het gehele pand, alsmede de inboedel, loopt voorts roet- en waterschade op.
Uit een proces-verbaal van brandonderzoek van 17 januari 2009 blijkt dat aan de buitenzijde van het pand verbrande resten van (vuil)containers zijn aangetroffen. Deze containers bevinden zich tegen/bij de achtergevel van het bedrijfspand, in de buurt van ramen die in de gevel zijn aangebracht. In de restanten van de verbrande containers worden (restanten van) papier en drukwerk aangetroffen. Voornoemd proces-verbaal houdt als conclusie aangaande de brandoorzaak het volgende in: "Gezien het brandbeeld is de brand begonnen in de kunststoffen (vuil)containers die buiten het pand tegen/bij de achtergevel geplaatst waren. De brand heeft zich via de houten kozijnen en ontstane openingen (na ruitbreuk) naar de vergaderruimte in het pand uitgebreid. In genoemde containers was voldoende brandbaar materiaal aanwezig. Een technische oorzaak voor de brand is door mij niet gevonden. Aannemelijk is dat er, al dan niet opzettelijk, vuur ter plaatse is gebracht in genoemde containers."
Op het moment dat de brand wordt geconstateerd, blijkt voorts dat aan de voorzijde van het betreffende bedrijfspand een raam openstaat. Uit dit raam hangt een netwerkkabel. Uit een proces-verbaal van sporenonderzoek van 16 januari 2009 blijkt dat het betreffende raam is geforceerd. Bij het raam worden enkele indruksporen van een werktuig - waarschijnlijk een schroevendraaier - aangetroffen. De uitzetijzers van het raam zijn eveneens verbogen. Volgens aangever [benadeelde] is gedurende voornoemde periode een zestal goederen uit zijn bedrijfspand weggenomen, waaronder een laptop en een beeldscherm die op het bureau onder het geforceerde raam hebben gestaan.
(Getuigen-) verklaringen
Op 17 februari 2009 legt verdachte ten overstaan van de politie een verklaring af in andere zaken waarvan hij eveneens wordt verdacht. Tijdens dit verhoor wordt verdachte ook als getuige gehoord in de zaken betreffende voornoemde brandstichting en inbraak. Verdachte verklaart dat de brandstichting en de inbraak door [getuige 2] en [getuige 3] zijn gepleegd. Verdachte zou op de avond van de brandstichting bij [getuige 1] zijn geweest, als op een gegeven moment [getuige 3] in de woning van [getuige 1] komt en vertelt dat hij kort daarvoor samen met [getuige 2] een laptop bij [benadeelde] heeft gestolen. Volgens verdachte weet [getuige 3] op dat moment ook te vertellen dat [getuige 2] en [getuige 3] bij die gelegenheid een container in brand hebben gestoken. Een dag later zou verdachte ook van [getuige 2] hebben gehoord dat [getuige 2] samen met [getuige 3] de brand heeft gesticht en de inbraak heeft gepleegd. [getuige 2] zou verdachte hebben gezegd dat hij samen met [getuige 3] een beeldscherm en een laptop heeft gestolen.
Vervolgens wordt [getuige 1] op 24 februari 2009 bij de politie als getuige in onderhavige zaken gehoord. [getuige 1] verklaart dat hij ergens begin 2009 van verdachte heeft gehoord dat [getuige 3] samen met [getuige 2] bij [benadeelde] heeft ingebroken en een laptop heeft gestolen. Verdachte zou hem eveneens hebben verteld dat die [getuige 3] en [getuige 2] betrokken zijn geweest bij de brandstichting. [getuige 1] zou nog diezelfde dag van [getuige 2] hebben gehoord dat [getuige 2] een laptop heeft gestolen bij [benadeelde].
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2009 zijn twee verbalisanten op 9 maart 2009, in het kader van een verhoor van de moeder van [getuige 2] over (andere) mogelijk door haar begane strafbare feiten, in de woning van [getuige 2] als op een gegeven moment [getuige 2] verklaart dat hij "wel iets weet van de brandstichting bij [benadeelde] te [plaats]." [getuige 2] zou samen met verdachte de brand in een container hebben gesticht waarna zij een raam van het bedrijfspand hebben geforceerd en een laptop uit het betreffende bedrijfspand hebben meegenomen. Blijkens dit proces-verbaal spreken de verbalisanten met [getuige 2] af dat hij zich twee dagen later op het politiebureau moet melden. [getuige 2] wordt vervolgens op 11 maart 2009 ten overstaan van de politie als verdachte in onderhavige zaken gehoord. Opnieuw verklaart [getuige 2] dat hij samen met verdachte de brand heeft gesticht en vervolgens met verdachte bij het bedrijfspand heeft ingebroken, waarbij zij een laptop en een beeldscherm hebben buitgemaakt.
Op 16 maart 2009 wordt [getuige 3] als getuige in onderhavige zaken gehoord. Hij ontkent bij de politie elke betrokkenheid bij voornoemde brandstichting en inbraak. [getuige 3] verklaart dat hij van verdachte zelf zou hebben gehoord dat verdachte verantwoordelijk is voor de brand. Hierbij zou verdachte vergezeld zijn geweest van [getuige 1] en [getuige 2], aldus [getuige 3]. In ditzelfde verhoor verklaart [getuige 3] dat hij "eigenlijk wel zeker weet dat" verdachte en [getuige 2] samen de brand hebben gesticht. Volgens [getuige 3] wilden verdachte en [getuige 2] ook iets stelen. Als verklaring voor het feit dat verdachte een voor [getuige 3] belastende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van deze feiten, geeft [getuige 3] op dat verdachte hem beschouwt als verrader, nu [getuige 3] bij de politie in andere zaken voor verdachte belastende verklaringen heeft afgelegd.
Op 18 maart 2009 leggen zowel verdachte als [getuige 1] nogmaals een verklaring ten overstaan van de politie af, nadat [getuige 2] op 17 maart 2009 opnieuw een voor verdachte belastende verklaring bij de politie heeft afgelegd. Verdachte blijft bij deze gelegenheid bij zijn eerder afgelegde verklaring. Hij zou op de avond van de brand in de woning van [getuige 1] zijn geweest, waar hij van [getuige 3] heeft gehoord dat [getuige 3] samen met [getuige 2] de brand heeft gesticht. [getuige 1] bevestigt dit laatste evenwel niet in zijn verklaring van 18 maart 2009. [getuige 1] blijft bij zijn verklaring dat hij van verdachte heeft gehoord over de brandstichting en de inbraak door [getuige 3] en [getuige 2]. Hij verklaart daarenboven - onder meer - : "U vraagt mij of ik twijfels heb bij het verhaal dat mij is verteld door [verdachte]. Ik weet niet meer wie ik kan vertrouwen en wie ik kan geloven. Ik twijfel bij iedereen. Ik vertrouw [verdachte] nog het meest van iedereen. Ik vertrouw [verdachte] het meest, omdat hij het minst over mij heeft geluld toen we vastzaten voor het plegen van strafbare feiten. [getuige 2] is nog steeds een kameraad van mij, maar hij heeft best wel wat over mij verklaard. [getuige 3] liegt en blijft liegen. Ook geeft [getuige 3] altijd anderen de schuld."
Op 19 maart 2009 wordt verdachte nogmaals gehoord. Aangaande het feit dat [getuige 2] een voor hem belastende verklaring heeft afgelegd, verklaart hij - zakelijk
weergegeven - : "Dat [getuige 2] vertelt dat hij samen met mij de inbraak en brandstichting heeft gepleegd, doet hij om mij erbij te naaien. Ik blijf erbij dat [getuige 3] aan mij heeft toegegeven dat hij de inbraak en brandstichting heeft gepleegd, samen met [getuige 2]. Afgelopen dinsdag, dit was op 17 maart 2009 tussen 11.00 en 14.00 uur kreeg ik een MSN bericht van [getuige 3]. Hier zei hij: "Jij hebt mij verraden met [benadeelde], maar ik heb jouw naam genoemd." Of in ieder geval woorden van gelijke strekking. Ook voegde hij eraan toe dat ik moest ophouden met praten tegen de politie."
[getuige 2] wordt op 19 maart 2009 eveneens opnieuw bij de politie gehoord. [getuige 2] blijft bij zijn verklaring zoals hij deze eerder, op 11 maart 2009, ten overstaan van de politie heeft afgelegd: hij en verdachte hebben de brand gesticht en de goederen gestolen uit het betreffende bedrijfspand. [getuige 2] verklaart echter anders ten aanzien van hetgeen naderhand met de gestolen goederen is gebeurd. Verklaarde hij op 11 maart 2009 nog dat deze goederen uiteindelijk door verdachte zijn verkocht aan een kale man; op 19 maart 2009 verklaart [getuige 2] dat zijn broer, [getuige 4], de verkoop van de laptop voor zijn rekening heeft genomen. [getuige 2] zou € 300,- van zijn broer hebben ontvangen, welke opbrengst [getuige 2] vervolgens zou hebben uitgegeven tijdens het uitgaan. Als hem door de politie wordt voorgehouden dat hij en verdachte de goederen samen zouden hebben gestolen, dan verklaart [getuige 2]: "Dit klopt, [verdachte] en ik hebben het geld gedeeld. Ik praat over € 150,- die ik heb uitgegeven." [getuige 4] zou niet hebben gedeeld in de opbrengst van de laptop en het beeldscherm, aldus [getuige 2]. [getuige 2] verklaart voorts dat zijn moeder op de avond van de brand verdachte in hun woning moet hebben gezien, hetgeen niet wordt bevestigd door [getuige 5], de moeder van [getuige 2], in haar verklaring afgelegd op 19 maart 2009.
In zijn verklaring bij de politie van 19 maart 2009 bevestigt [getuige 4] dat hij de gestolen laptop voor € 300,- via Marktplaats heeft verkocht. Zijn broer [getuige 2] en verdachte zouden samen op 10 januari 2009 met deze laptop bij hem in de woning zijn gekomen. Volgens [getuige 4] zou hij na de verkoop van de laptop het geld hebben gedeeld met zijn broer en verdachte. Een ieder zou een bedrag van € 100,- hebben ontvangen.
Op 23 maart 2009 wordt [getuige 1] ten overstaan van de politie als verdachte gehoord in een andere strafzaak. Bij die gelegenheid worden hem nogmaals vragen gesteld over de brandstichting en de inbraak. [getuige 1] verklaart dan - onder meer - : "In een eerder afgelegde verklaring heb ik verklaard dat [verdachte] op de avond van de brand bij ons in de woning aan de [adres] te [plaats] was. Ik moet hier echter op terugkomen. [verdachte] was die avond niet bij ons thuis. Ik kan me herinneren dat het begin januari 2009 was. Verder verklaar ik aan u dat niet [getuige 3] bij [getuige 2] was op de avond dat de brand gesticht werd bij [benadeelde], maar [verdachte]. Ook hebben [verdachte] en [getuige 2] samen de inbraak bij dit bedrijf gepleegd. Ik wilde [getuige 3] erbij lappen omdat hij ook verschillende valse verklaringen tegen mij heeft afgelegd." [getuige 1] verklaart voorts dat hij zowel van verdachte als van [getuige 2] afzonderlijk heeft gehoord dat zij de laptop hebben gestolen en dat zij het bedrijfspand in brand hebben gestoken.
Op verzoek van de verdediging zijn de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] nogmaals ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord. [getuige 2] blijft gedurende dit verhoor bij zijn verklaring zoals hij deze bij de politie heeft afgelegd: hij en verdachte hebben de brand gesticht en de goederen gestolen. [getuige 1] verklaart onder meer: "[verdachte] en [getuige 2] vertelden eerst dat [getuige 3] en [getuige 2] het gedaan zouden hebben en daarna dat ze het samen gedaan hadden. Ik heb niet gevraagd hoe het nu werkelijk zat, ik maak mij er niet zo druk om. Ik heb er niet met [getuige 3] over gesproken."
Bewijs
Voornoemde getuigenverklaringen vormen (de basis van) het in het procesdossier beschikbare bewijs. Het hof constateert - met de raadsman van verdachte - dat deze verklaringen echter niet (onderling) consistent zijn. De voor verdachte belastende verklaringen verschillen - zowel per getuige als tussen de getuigen onderling - op essentiële onderdelen zelfs zodanig, dat naar het oordeel van het hof geen van de verklaringen als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het hof heeft in dit oordeel mede betrokken de onderlinge verhoudingen tussen verdachte en voornoemde getuigen, voor zover hiervan uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het hof heeft namelijk de indruk bekomen dat tijdens het afleggen van de verklaringen door zowel verdachte als de andere in het dossier genoemde personen andere belangen hebben gespeeld dan het belang van het onthullen van de waarheid.
Gelet op bovenstaand oordeel aangaande de betrouwbaarheid van het in het procesdossier aanwezige bewijs, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van voornoemde feiten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 13 december 2008 tot 17 december 2008, te [plaats], uit een aan de [straat] gelegen woning (nummer [nummer]), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een wasmachine en een droger, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming en/of een valse sleutel;
4.
hij, in de periode van 9 december 2008 tot en met 13 december 2008, te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een garagebox, gelegen aan de [straat], heeft weggenomen tuinsets, toebehorende aan [slachtoffer 2];
5.
hij, op 30 december 2008, te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan de [straat] (fietsenzaak [bedrijf]) heeft weggenomen 2 fietsen, toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [bedrijf], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
Onder 3: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming en/of valse sleutels;
Onder 4: Diefstal door twee of meer verenigde personen;
Onder 5: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woninginbraak, een diefstal uit een garagebox en een inbraak in een fietsenzaak. De waarde van de ontvreemde voorwerpen is steeds aanzienlijk geweest. Uit de woning zijn een wasmachine en een wasdroger weggenomen, uit de garagebox zijn twee (nieuwe) tuinsets met - volgens de aangever - elk een waarde van € 400,- meegenomen en verdachte heeft bij de inbraak in de fietsenzaak twee fietsen van het merk Koga Miyata buitgemaakt. Alle goederen zijn naderhand door verdachte doorverkocht.
Het hof rekent verdachte met name de woninginbraak zwaar aan. Deze inbraak heeft plaatsgevonden op een moment dat de bewoonster van de woning al enige tijd in het ziekenhuis was opgenomen. Verdachte en zijn mededaders waren hiervan op de hoogte en hebben van deze omstandigheid schandelijk gebruik gemaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 10 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de twee ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding staan vermeld en die door verdachte zijn bekend. Deze feiten betreffen soortgelijke feiten als de in onderhavige zaak bewezen verklaarde feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, waarvoor aansluiting is gezocht bij de landelijk geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting bij diefstal als bedoeld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij, [benadeelde], gevestigd te [vestigingsplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd.
Deze benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd wegens materiële schade als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde handelen van verdachte. Deze schade wordt door de benadeelde partij gewaardeerd op € 31.221,83.
Nu aan de verdachte - onder meer - ter zake van het hem onder 1 ten laste gelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin ten aanzien van dit feit artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering , in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van negen maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], gevestigd te [vestigingsplaats], niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier.