Uitspraak
Parketnummer: 24-001269-10
Parketnummer eerste aanleg: 19-606144-09
Arrest van 26 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 10 mei 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.M. Klomp, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en beslist op een vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken ter zake het hem primair ten laste gelegde en verdachte zal veroordelen ter zake van het hem subsidiair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis en de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 22 november 2009, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken (linker-) bovenarm) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk een armklem aan te leggen, althans (stevig/hard) bij de arm te grijpen en/of de arm van die [slachtoffer] op de rug van die [slachtoffer] te draaien en/of omhoog te duwen en/of die [slachtoffer] (vervolgens) (hard) weg te duwen;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2009, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (hard/stevig) bij diens arm heeft vastgegrepen en/of de arm van die [slachtoffer] op diens rug heeft gedraaid en/of omhoog heeft geduwd en/of vervolgens die [slachtoffer] (hard) heeft weggeduwd, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (gebroken (linker-)bovenarm), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
In het dossier bevindt zich een aantal bij de politie afgelegde getuigenverklaringen over het incident dat zich op 22 november 2009 in [horecagelegenheid] in [plaats] heeft afgespeeld.
Verdachte heeft vanaf zijn eerste verklaring bij de politie ontkend aangever te hebben mishandeld. Enkele getuigen hebben verklaard te hebben waargenomen dat verdachte zonder geweld en zonder toepassing van een armklem aangever buiten het café heeft gezet.
Enkele andere getuigen daarentegen, hebben verklaard dat verdachte wél geweld heeft toegepast. Die voor de verdachte belastende verklaringen zijn onderling op onderdelen echter te inconsistent waar het gaat om de vraag welk geweld verdachte dan zou hebben toegepast. Zo heeft een getuige verklaard dat verdachte aangevers hoofd onder zijn arm heeft vastgepakt, terwijl anderen niet hebben verklaard dat te hebben gezien. Datzelfde geldt voor de verklaring van een getuige die zou hebben gezien dat aangever hard tegen de klapdeur aan werd geduwd, terwijl anderen daarover niets hebben verklaard. Reeds hierom heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft gepleegd.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering , in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. E. de Witt, voorzitter, mr. P.W.J. Sekeris en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. D.J. de Vos als griffier.