Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 april 2011
Zaaknummer : 200.075.396/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-7211
[appellant],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
verzoekster in hoger beroep,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
in rechte vertegenwoordigd door [de oma moederszijde],
in haar hoedanigheid van gezaghebbende ouder over de (minderjarige) moeder,
hierna te noemen: de oma moederszijde,
advocaat mr. D. Soekarman-Weeteling te Delft,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de biologische vader],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de biologische vader,
2. [de oma moederszijde],
wonende te [woonplaats],
zoals hierboven vermeld verder te noemen: de oma moederszijde,
3. [de oma vaderszijde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de oma vaderszijde,
4. de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Diemen,
optredend namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, locatie Delft (verder: Jeugdzorg)
in haar hoedanigheid van voogdes over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen: de WSS.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 12 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 augustus 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De raad heeft op 29 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 9 december 2010 een brief d.d. 8 december 2010 met bijlagen;
- 25 februari 2011 een brief d.d. 21 februari 2011 met bijlage.
De zaak is op 9 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de oma moederszijde;
- mevrouw C. den Hartog namens de raad;
- mevrouw M. Zegers en mevrouw M. Apfel namens de WSS;
De biologische vader en de oma vaderszijde zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de WSS, namens Jeugdzorg, tot voogdes benoemd over de minderjarige [kind X], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna verder: de minderjarige).
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de voogdij over de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en als voogd over de minderjarige te benoemen de oma moederszijde.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Gezag / voogdij
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat het niet in het belang van de minderjarige is dat de WSS met de voogdij over de minderjarige wordt belast. De moeder voert daartoe aan dat de WSS in haar hulpverlening tekort is geschoten. De WSS heeft te laat en in onvoldoende mate inspanningen verricht om maatregelen te treffen voor de totstandkoming van een moeder-kind- band. De minderjarige is direct na zijn geboorte weggehaald bij de moeder. Nu blijkt dat de WSS nimmer de intentie heeft gehad om de moeder en de minderjarige te herenigen, zou deze instelling niet met de voogdij moeten worden belast. Er is sprake is van schending van artikel 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), omdat aan de minderjarige een gezinsleven met de moeder wordt ontnomen. In het eigen Antilliaanse milieu is voldoende opvang mogelijk en dat is ook beter voor de persoonlijkheidsvorming van de minderjarige. Voorts voert de moeder aan dat het oordeel van de rechtbank dat het verzorgingsplan van de grootmoeders te onrustig is, onjuist is en niet van deze tijd, gelet op de vele echtscheidingen die er plaatsvinden waarna eveneens sprake is van wisselende adressen en verzorgers voor kinderen.
5. De raad meent dat de WSS terecht met de voogdij is belast. Tot op heden is een moeder-kind- plaatsing (in een opvanghuis voor tienermoeders) nog niet aan de orde geweest, omdat de moeder nog niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een dergelijke plaatsing. De moeder is zelf onder toezicht gesteld en heeft eigen problematiek, waarvoor zij behandeld wordt. Daarnaast is er nog geen inzicht in de geschiktheid van de moeder als opvoeder. Hoewel thans vaker zorgregelingen bestaan waarbij meerdere opvoeders en adressen betrokken zijn, staat niet vast dat deze regelingen ook in het belang van een kind zijn. Bovendien spelen in dit geval andere omstandigheden een belangrijke rol. Voorts stelt de raad dat wel degelijk rekening wordt gehouden met het feit dat de minderjarige een andere culturele achtergrond heeft.
6. De WSS voert aan dat het niet goed gaat met de moeder. De school maakt zich zorgen en de samenwerking met de hulpverlening gaat moeizaam. De oma moederszijde is onlangs weer voor een aantal weken naar de Antillen vertrokken en is niet in staat, dan wel neemt haar verantwoordelijkheid niet om de moeder te ondersteunen en te begeleiden. Voorts blijkt uit de contactmomenten tussen de moeder en de minderjarige dat de moeder hulp nodig heeft om adequaat met de minderjarige om te gaan. De WSS heeft onderzocht of een moeder-kind- plaatsing tot de mogelijkheden behoorde, maar de aanvraag voor een voortraject in dat kader is afgewezen. Er is wel aandacht voor de culturele achtergrond van de minderjarige, maar de relatie tussen de moeder en de vader is inmiddels verbroken en de minderjarige heeft op dit moment het meest behoefte aan twee stabiele opvoeders en die heeft hij binnen het huidige – niet-Antilliaanse – pleeggezin.
Het hof overweegt als volgt.
7. Omdat de moeder zelf minderjarig is, heeft de rechtbank een voogd benoemd over de minderjarige. In dit geval is de WSS, optredend namens Jeugdzorg, tot voogdes benoemd, omdat de moeder sinds 7 juli 2009 onder toezicht is gesteld van de WSS.
8. In beginsel kan een ieder (die zich bereid heeft verklaard) tot voogd worden benoemd, tenzij diegene onbevoegd is tot het uitoefenen van gezag over een minderjarige. In dit geval heeft de moeder – in hoger beroep – verzocht om de oma moederszijde tot voogdes over de minderjarige te benoemen. De raad meent dat de rechtbank terecht de WSS tot voogdes heeft benoemd. De vraag die het hof dient te beoordelen is welke benoeming tot voogd het meest in het belang van de minderjarige is.
9. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de minderjarige een zeer jong kind betreft – thans ongeveer anderhalf jaar oud – dat kort na zijn geboorte in een pleeggezin is geplaatst. Dit heeft als gevolg gehad dat er nauwelijks een band is opgebouwd tussen de minderjarige en de moeder en dat de minderjarige zich heeft gehecht aan de pleegouders. Een cruciale voorwaarde voor persoonlijkheidsontwikkeling is dat er een duurzame emotionele hechtings- en opvoedingsrelatie tussen een kind en zijn opvoeders ontstaat. De basis voor deze hechting wordt gevormd in de eerste levensjaren van een kind. Indien een zich goed ontwikkelende hechtingsrelatie wordt verbroken, bestaat een groot risico dat dit blijvende schade oplevert voor de persoonlijkheidsontwikkeling. Onder deze omstandigheden constateert het hof dat een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder, dan wel bij de oma moederszijde, in de nabije toekomst niet aan de orde is. Het is in het belang van de minderjarige dat zijn huidige opvoedingssituatie wordt gecontinueerd. Hem weghalen uit de stabiele, veilige en voor hem vertrouwde omgeving van het pleeggezin zou zijn kwetsbare ontwikkeling schaden. Nu gelet hierop niet te verwachten is dat de minderjarige binnen afzienbare termijn bij de familie van moederszijde zal worden geplaatst, terwijl de wens daartoe bij de oma aan moederszijde wel aanwezig is, acht het hof het niet in het belang van de minderjarige om het gezag over hem aan de oma aan moederszijde toe te kennen.
10. De grieven die de moeder aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat de WSS niet met de voogdij belast zou moeten worden, zien voornamelijk op de handelwijze en werkwijze van de WSS jegens de moeder en de minderjarige sinds de geboorte van de minderjarige. Hoewel de klachten van de moeder op dit punt het hof terecht voorkomen, met name waar het gaat om de bevordering van de band tussen moeder en kind, zal het hof daar in deze procedure geen consequenties aan verbinden. Of het aan de WSS is te wijten dat de minderjarige inmiddels gehecht is in het pleeggezin speelt in de onderhavige zaak geen rol. Bepalend is wat op dit moment het meest in het belang van de minderjarige is. Het hof acht het onder de huidige omstandigheden het meest in het belang van de minderjarige indien de WSS de voogdij over de minderjarige heeft.
11. Het hof acht de beslissing van de rechtbank niet in strijd met artikel 9 IVRK . Het gaat in dit soort situaties om een afweging van de belangen van betrokkenen en in dit geval gaat het belang van de minderjarige bij het continueren van de huidige opvoedingssituatie voor op het belang van de moeder bij het opbouwen van een moeder-kind band - en specifiek in deze procedure bij het benoemen van de oma aan moederszijde tot voogdes over de minderjarige. Het hof neemt daarbij met name in aanmerking de situatie, weliswaar als gevolg van omstandigheden, waarin de minderjarige zich op dit moment bevindt.
12. Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat de omstandigheden van de minderjarige maken dat de WSS met de voogdij over de minderjarige dient te worden belast. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, De Haan-Boerdijk en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2011.