Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 maart 2011
Zaaknummer : 200.075.959.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-1293 en F1 RK 06-2374
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerd in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T. Hordijk te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 25 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 juli 2010 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking).
De vader heeft op 13 december 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 4 november 2010 een brief d.d. 3 november 2010 met bijlagen;
- op 16 maart 2011 een faxbericht d.d. 14 maart 2011 met bijlagen;
van de zijde van vader:
- op 6 januari 2011 een brief d.d. 6 januari 2011 met bijlage;
van de zijde van de raad:
- op 4 november 2010 een brief d.d. 1 november 2010, waarin is medegedeeld dat de raad niet ter zitting zal verschijnen.;
De zaak is op 16 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag afgewezen. Voorts is bepaald dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder ten behoeve van de nader te noemen minderjarige als volgt zal zijn:
-de eerste twee maanden: een zaterdag per twee weken van 12.00 uur tot 17.00 uur,
-de tweede twee maanden: een zaterdag per twee weken van 10.00 tot 17.00 uur en
-na vier maanden: eenmaal per twee weken een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur,
waarbij het contact bij de grootouders vaderszijde plaatsvindt en waarbij de moeder de minderjarige bij de grootouders brengt en de grootouders de minderjarige weer terugbrengen bij de moeder.
.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over de minderjarige [naam minderjarige] geboren [in 2000] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), alsmede de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder ten aanzien van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt, voor zover mogelijk , de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende haar inleidend verzoek toe te wijzen en het verzoek van de vader tot omgang af te wijzen.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen.
4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag in stand heeft gelaten en ten onrechte een contactregeling heeft vastgesteld. Zij stelt daartoe dat de minderjarige klem komt te zitten tussen de ouders aangezien de vader zich in een ander milieu begeeft en zijn gedrag afwijkend is van wat de minderjarige gewend is, waardoor deze in de war raakt. Voorts stelt zij dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde contactregeling niet tot uitvoer is gekomen en dat de vader geen initiatief meer heeft genomen om contact tot stand te brengen. Zij stelt dat het niet mogelijk is met de vader te communiceren en afspraken te maken.
5. De vader beaamt dat de minderjarige klem of verloren dreigt te geraken tussen zijn ouders, doch om de reden dat de moeder reeds jarenlang haar verplichting als dagelijkse opvoeder om de communicatie met de vader op gang te houden, niet nakomt. Hij stelt daartoe dat de moeder ofwel geen contact met hem wilde ofwel diverse beschuldigingen jegens hem uitte. De vader betwist dat hij geen initiatief heeft genomen ten aanzien van het contact met de minderjarige. Hij stelt daartoe dat hij, gelet op het verleden en de verwikkelingen rond de zitting van 1 juli 2010 in eerste aanleg, begin oktober 2010 een kort geding heeft aangespannen ter zake van nakoming van de regeling met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De voorzieningenrechter heeft echter zijn vordering afgewezen.
Gezag
6. Het hof stelt voorop dat het gezamenlijk gezag van de niet met elkaar gehuwde ouders op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) beëindigd kan worden indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van het tweede lid van dit artikel is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. In dat artikel wordt bepaald dat de rechter op verzoek van de ouders of één van hen kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er geen sprake is van omstandigheden die sinds de echtscheiding van de ouders zodanig gewijzigd zijn dat deze het beëindigen van het gezamenlijk gezag rechtvaardigen. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat er weliswaar (nagenoeg) geen communicatie meer is tussen de ouders, doch is van oordeel dat dit onvoldoende reden is om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag, nu er geen sprake is van een situatie waarin de vader de moeder ernstig belemmert in haar taak als verzorgende ouder. Voorts is gebleken dat partijen beiden een andere beleving hebben van de manier waarop de communicatie tussen hen is verlopen. Het communicatieprobleem is naar het oordeel van het hof niet zodanig dat de minderjarige klem of verloren dreigt te geraken tussen de ouders. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de criteria van artikel 1:253n dan wel artikel 1:251a lid 1 BW . Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezamenlijk gezag derhalve bekrachtigen.
Verdeling van zorg- en opvoedingstaken
8. Op grond van artikel 1:253a BW, eerste en tweede lid, kan de rechter in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening op verzoek van een ouder een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder omvatten om met het kind contact te hebben.
9. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het contact tussen de vader en de minderjarige om diverse redenen niet tot stand is gekomen. De moeder heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij niet onwelwillend tegenover omgang tussen de vader en de minderjarige staat, doch strikte afspraken ten aanzien van de omgang wenst te maken en professionele begeleiding bij de omgang wenst. De vader heeft ter zitting te kennen gegeven dat begeleide omgang reeds is geprobeerd en mogelijk te belastend voor de minderjarige is. Hij heeft voorgesteld de omgang onder begeleiding van de grootouders aan vaderszijde te laten plaatsvinden volgens vaste strakke afspraken. Voorts heeft hij verklaard dat hij binnenkort zelf begeleiding van de Stichting Pameijer zal krijgen.
10. Het hof is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een situatie waarin het belang van de minderjarige eist dat aan de vader een contactverbod wordt opgelegd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het voor een evenwichtige persoonlijke ontwikkeling van kinderen van belang is dat zij zich aan beide ouders kunnen spiegelen. Nu de minderjarige nieuwsgierig is naar de vader en behoefte heeft aan contact met hem, dient er contact te zijn tussen de vader en de minderjarige. Van contra-indicaties is niet dan wel onvoldoende gebleken.
Het hof acht professionele begeleiding van de omgang niet noodzakelijk. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de minderjarige gezien zijn leeftijd steeds meer zelf inbreng zal krijgen in de aard en de omvang van de contacten met zijn vader en dat de grootouders aan vaderszijde een begeleidende rol kunnen vervullen bij de omgang. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin opgenomen verdeling van zorg- en opvoedingstaken bekrachtigen. In de verklaringen ter zitting ziet het hof aanleiding te bepalen dat de grootouders aan vaderszijde de minderjarige bij de moeder zullen ophalen. Het hof gaat er daarbij van uit dat er bij het ophalen en terugbrengen van de minderjarige geen voor de minderjarige belastende gesprekken tussen de grootouders en de moeder zullen plaatsvinden.
11. Het hof beslist derhalve als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat de moeder de minderjarige bij de grootouders brengt en op dit punt opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de grootouders aan vaderszijde de minderjarige bij de moeder zullen ophalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige en bepaalt dat het eerste contact zal plaatsvinden op zaterdag 16 april 2011;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, De Haan-Boerdijk, en Linsen- Penning de Vries, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2011.