Uitspraak
201004303/1/H2.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 24 maart 2010 in zaak nr. 09/3888 in het geding tussen:
[appellant]
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten).
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2009 hebben gedeputeerde staten goedkeuring verleend aan het door het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland op 17 december 2008 voor Polder de Noordplas vastgestelde peilbesluit.
Bij uitspraak van 24 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 mei 2010.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
Het algemeen bestuur heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met de zaken nrs. 201004281/1/H2 en 201004307/1/H2 ter zitting behandeld op 15 december 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A. den Hollander, advocaat te Middelharnis en D. Buitenhuis, gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Wennekers, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door J.J.P. van der Vlist en dr. O. Uran, zijn verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet , zoals deze gold ten tijde van belang, zijn, buiten de bij de wet aangewezen besluiten, de besluiten van het waterschapsbestuur die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen.
Ingevolge artikel 149 kan goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
2.2. Het door gedeputeerde staten goedgekeurde peilbesluit voorziet in een verhoging van verschillende waterpeilen van het oppervlaktewater voor verschillende peilvakken in Polder de Noordplas. Deze polder ligt in de provincie Zuid-Holland tussen Zoetermeer en Boskoop en maakt deel uit van de gemeenten Boskoop, Rijnwoude, Zoetermeer en Waddinxveen. Voor een deel van de peilvakken is een vast peil vastgesteld, voor de andere een zomer- en een winterpeil.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het peilbesluit niet mocht worden goedgekeurd, nu het in strijd is met het algemeen belang, omdat het niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Gedeputeerde staten hebben zijn belangen onvoldoende meegewogen. Het algemeen bestuur heeft onvoldoende maatregelen genomen om het gebrek aan waterbergingscapaciteit op te lossen en een peilverhoging heeft negatieve gevolgen voor zijn bedrijfsvoering, aldus [appellant].
2.3.1. Bij een peilbesluit dienen verschillende mogelijk met elkaar conflicterende belangen te worden afgewogen. Die hebben onder meer betrekking op de landbouw, natuur- en landschapswaarden, kwaliteit en hoeveelheid van het oppervlaktewater, bebouwing en infrastructuur. Dat [appellant], als gesteld, ten gevolge van het peilbesluit nadeel zal kunnen ondervinden, brengt dan ook op zichzelf niet mee dat gedeputeerde staten daaraan goedkeuring moesten onthouden.
Gedeputeerde staten hebben in het besluit van 22 april 2009 toegelicht dat zij de verbetering van de waterkwaliteit door het tegengaan van zoute kwel bij het peilbesluit belangrijk vinden. Het algemeen bestuur heeft in de toelichting op het besluit van 17 december 2008 daarover gesteld dat door de lage ligging van de polder veel kwelwater vanuit de ondergrond de polder instroomt. Dit kwelwater bevat hoge concentraties chloriden en nutriënten, waardoor de kwaliteit van het oppervlaktewater nadelig wordt beïnvloed. In het waterkwaliteitsonderzoek van TNO-NITG is bevonden dat peilverhoging over grotere oppervlakten tegendruk biedt aan het kwelwater. Volgens het algemeen bestuur is er volgens de huidige droogleggingsnormen ruimte voor een peilverhoging met behoud van de huidige functie van de grond. In het peilbesluit is voorts gesteld dat bij de uitwerking van het inrichtingsplan in alle peilvakken rekening zal worden gehouden met voldoende bergingscapaciteit en open water om wateroverlast onder normomstandigheden te voorkomen.
Aan het peilbesluit is uitgebreide inspraak voorafgegaan, waarbij ook aan de belangen van [appellant] aandacht is besteed. Het algemeen bestuur heeft in de beantwoording van de zienswijze van [appellant] toegelicht dat het voorkomen van natschade en het verbeteren van de waterkwaliteit tot zijn hoofdtaken behoort. Volgens hem krijgt een groot deel van het gebied ook na de peilverhogingen gemiddeld een hogere drooglegging dan volgens de geldende landbouwkundige normen/droogleggingsnormen. Voorts heeft het besloten dat het de kosten van het leggen van tussendrains zal vergoeden. Verder heeft het ter zitting toegelicht dat het peilbesluit pas ongeveer drie jaar na de vaststelling ervan in werking zal treden en dat die periode zal worden benut voor het zoveel mogelijk oplossen van gerezen problemen; daarbij is voor individuele gevallen maatwerk mogelijk. Dat kan bij de uitwerking van het inrichtingsplan geschieden. Er is geen grond voor het oordeel dat het inrichtingsplan tegelijk met het peilbesluit moest worden vastgesteld. Daarnaast is van betekenis dat het peilbesluit onderdeel uitmaakt van een groter plan om de verzilting en de waterkwaliteit van polderwateren te verbeteren, dat ook gevolgen zal hebben voor andere polders, zoals de Haarlemmermeer.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn belangen niet of zodanig onvoldoende zijn meegewogen, dat gedeputeerde staten in redelijkheid niet tot goedkeuring van het peilbesluit hebben kunnen besluiten.
Het betoog faalt.
2.3.2. In hetgeen hij over de Kaderrichtlijn Water (richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van Ministers van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327/1)) en het ter uitwerking daarvan vastgestelde stroomgebiedsplan Rijndelta-West 2009-2015 - overigens voor het eerst ter zitting - heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het peilbesluit hiermee in strijd is en daarom niet mocht worden goedgekeurd. Strijd met dit stroomgebiedsplan kan ook reeds daarom niet worden aangenomen, omdat dit eerst op 27 november 2009 is vastgesteld, derhalve na de vaststelling van het peilbesluit en de goedkeuring ervan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
18-630.