Uitspraak
201004281/1/H2.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord, gevestigd te Zwolle (hierna: LTO Noord),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 24 maart 2010 in zaak nr. 09/4646 in het geding tussen:
LTO Noord
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten).
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2009 hebben gedeputeerde staten goedkeuring verleend aan het door het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland op 17 december 2008 voor Polder de Noordplas vastgestelde peilbesluit.
Bij uitspraak van 24 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door LTO Noord daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft LTO Noord bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 mei 2010.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
Het algemeen bestuur heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken nrs. 201004303/1/H2 en 201004307/1/H2, ter zitting behandeld op 15 december 2010, waar LTO Noord, vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Wennekers, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door J.J.P. van der Vlist en dr. O. Uran, zijn verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet , zoals deze gold ten tijde van belang, zijn, buiten de bij de wet aangewezen besluiten, de besluiten van het waterschapsbestuur die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen.
Ingevolge artikel 149 kan goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
2.2. Het door gedeputeerde staten goedgekeurde peilbesluit voorziet in een verhoging van verschillende waterpeilen voor verschillende peilvakken in Polder de Noordplas. Deze polder ligt in de provincie Zuid-Holland tussen Zoetermeer en Boskoop en maakt deel uit van de gemeenten Boskoop, Rijnwoude, Zoetermeer, Zoeterwoude en Waddinxveen. Voor een deel van de peilvakken is een vast peil vastgesteld, voor de andere een zomer- en een winterpeil.
2.3. LTO Noord betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat gedeputeerde staten de belangen van de agrariërs onvoldoende hebben meegewogen. Zij voert aan dat ten aanzien van enige laaggelegen percelen de noodzakelijke droogleggingsnorm voor akkerbouw niet wordt gehaald. Volgens haar zal de teelt van de gewassen door een verhoging van de peilen ernstige schade ondervinden in jaren met veel neerslag. Tevens stelt zij dat uitbreiding van de groente- en sierteelt door het peilbesluit onmogelijk is. Verder voert zij aan dat het effect van het verhoogde peil op de chloridenvracht van het uitslagwater van de Polder de Noordplas niet opweegt tegen de schade die de landbouw van het peilbesluit zal ondervinden.
2.3.1. Bij een peilbesluit dienen verschillende mogelijk met elkaar conflicterende belangen te worden afgewogen. Die hebben onder meer betrekking op de landbouw, natuur- en landschapswaarden, kwaliteit en hoeveelheid van het oppervlaktewater, bebouwing en infrastructuur. Dat de landbouw, als gesteld, ten gevolge van het peilbesluit nadeel zal kunnen ondervinden, brengt dan ook op zichzelf niet mee dat gedeputeerde staten daaraan goedkeuring moesten onthouden.
Gedeputeerde staten hebben in het besluit van 22 april 2009 toegelicht dat zij de verbetering van de waterkwaliteit door het tegengaan van zoute kwel bij het peilbesluit belangrijk vinden. Het algemeen bestuur heeft in de toelichting op het besluit van 17 december 2008 daarover gesteld dat door de lage ligging van de polder veel kwelwater vanuit de ondergrond de polder instroomt. Dit kwelwater bevat hoge concentraties chloriden en nutriënten, waardoor de kwaliteit van het oppervlaktewater nadelig wordt beïnvloed. In het waterkwaliteitsonderzoek van TNO-NITG is bevonden dat peilverhoging over grotere oppervlakten tegendruk biedt aan het kwelwater. Volgens het algemeen bestuur is er volgens de huidige droogleggingsnormen ruimte voor een peilverhoging met behoud van de huidige functie van de grond. Het heeft het peilbesluit en het inrichtingsplan naar aanleiding van de door LTO Noord ingediende zienswijze aangepast. Het heeft onder meer besloten om tussen twee peilvakken een bredere stuw te plaatsen, zodat een betere afwatering zal plaatsvinden. Voorts heeft het besloten dat het de kosten van het leggen van tussendrains zal vergoeden. In het peilbesluit is voorts te kennen gegeven dat bij de uitwerking van het inrichtingsplan in alle peilvakken rekening zal worden gehouden met voldoende bergingscapaciteit en open water om wateroverlast te voorkomen; dit betekent dat het algemeen bestuur in individuele gevallen maatwerk zal leveren om de normen te halen. Dat kan door bijvoorbeeld het afgeven van een peilafwijkingsvergunning. Verder heeft het algemeen bestuur ter zitting toegelicht dat het peilbesluit pas ongeveer drie jaar na de vaststelling ervan in werking zal treden en dat die periode zal worden benut voor het zoveel mogelijk oplossen van gerezen problemen. Daarnaast is van betekenis dat het peilbesluit onderdeel uitmaakt van een groter plan om de verzilting en de waterkwaliteit van polderwateren te verbeteren, dat ook gevolgen zal hebben voor andere polders, zoals de Haarlemmermeer.
LTO Noord heeft in het licht van het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt dat de belangen van de agrariërs niet of zodanig onvoldoende zijn meegewogen, dat geoordeeld moet worden dat gedeputeerde staten in redelijkheid niet tot goedkeuring van het peilbesluit hebben kunnen besluiten.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
18-630.