Uitspraak
201100838/2/M2.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B], beiden wonend te [woonplaats], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Motel De Naaldhof B.V., gevestigd te Oss, (hierna: [verzoeker] en anderen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AFB International B.V. een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de Steenweg ongenummerd te Oss. Dit besluit is op 23 december 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2011, beroep ingesteld. [verzoeker] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 2 februari 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2011, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en anderen, het college en AFB International hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2011, waar het college, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Wingens, werkzaam bij de gemeente, en ing . R.W.M. Jansen, is verschenen. Voorts is AFB International, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo , volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een oprichtingsvergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.3. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het ontwikkelen, produceren en verkopen van smaakverbeteraars voor en aan producenten van huisdiervoeders.
2.4. Het verzoek beperkt zich tot de door [verzoeker] en anderen gevreesde geluid- en geurhinder vanwege de inrichting.
2.5. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.5.1. De bij het bestreden besluit verleende oprichtingsvergunning ziet onder meer op de bouw van een nieuwe inrichting.
2.5.2. In artikel 20.8 van de Wet milieubeheer is, voor zover hier van belang, bepaald dat een besluit als hier aan de orde - waarbij de vergunning betrekking heeft op het oprichten van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.5.3. De door [verzoeker] en anderen gevreesde geluid- en geurhinder vanwege de nieuw te bouwen inrichting kan zich uitsluitend voordoen, indien de inrichting in werking is.
Vaststaat dat voor de geplande nieuwbouw de vereiste bouwvergunning is aangevraagd. Het college heeft ter zitting gesteld dat het voornemens is de bouwvergunning te verlenen. Tevens heeft AFB International ter zitting naar voren gebracht dat indien de bouwvergunning wordt verleend met de bouw van de inrichting wordt aangevangen, maar dat pas ongeveer acht maanden daarna de inrichting in werking kan zijn. Nu de door [verzoeker] en anderen gevreesde geluid- en geurhinder zich uitsluitend kan voordoen na deze acht maanden is, mede gelet op het feit dat op 26 mei 2011 het geding in de bodemprocedure wordt behandeld, met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid.
2.6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011
375-691.