Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Besluit onzorgvuldig voorbereid. Niet gebleken van dusdanig ernstig plichtsverzuim dat dit ongevraagd ontslag tot gevolg zou moeten hebben.

Uitspraak



RECHTBANK MAASTRICHT

Sector Bestuursrecht

Voorzieningenrechter

Procedurenummer: AWB 11 / 370

Uitspraak

in het geding tussen

[verzoeker],

wonende te Eijsden, verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen, verweerder.

Datum bestreden besluit: 2 februari 2011

Kenmerk: 53967

1. Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.

Verzoeker heeft ten aanzien van dit besluit bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend.

Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 april 2011. Ter zitting is verzoeker in persoon verschenen, bijgestaan door R.H.M. Wagemans, advocaat te Maastricht en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door M.L.M. van de Laar, advocaat te Maastricht en J.M.C. [dhr G], gemeentesecretaris van de gemeente Schinnen.

2. Overwegingen

In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Tot het treffen van een voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld, dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van de indiener van het verzoek bij een onverwijlde voorziening tegen de belangen die zijn gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard en niet bindend in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het vereiste van de spoedeisendheid is voldaan, omdat het verzoek het strafontslag (ongevraagd ontslag) van verzoeker betreft en aangenomen moet worden dat verzoekers inkomenspositie daardoor aanzienlijk wordt beïnvloed.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder, zoals hiervoor aangegeven, verzoeker ongevraagd ontslag aangezegd. Verzoeker heeft in de visie van verweerder zeer ernstig plichtsverzuim gepleegd door -kort samengevat- als [functie] bij de gemeente Schinnen een perceel[adres] te Amstenrade aan te kopen en dit perceel later, zonder toestemming van verweerder, weer (met winst) te verkopen. Verweerder is, gelet op de resultaten van een in zijn opdracht door bureau CAPRA te 's-Hertogenbosch uitgevoerd onderzoek, van oordeel dat er bij verzoeker sprake is geweest van belangenverstrengeling c.q. de schijn daarvan omdat verzoeker op meerdere momenten van de verkoop ook een functionele bemoeienis heeft gehad.

Verzoeker heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en daartegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het besluit is volgens verzoeker -kort samengevat én zakelijk weergegeven- in strijd met ieder beginsel van behoorlijk bestuur tot stand gekomen. De volledige besluitvorming, uiteindelijk resulterend in een besluit van 28 maart 2006 ter zake de verkoop van onder meer het onderhavige perceel, is bovendien tot stand gekomen onder het toenmalige college van burgemeester en wethouders, bestaande uit oud-burgemeester [dhr C], (portefeuillehouder ter zake) oud-wethouder [dhr D] en de thans nog zittende wethouders [dhr E] en [dhr F]. Ook de huidige gemeentesecretaris [dhr G] is bij de volledige besluitvorming betrokken geweest. Zowel de koop als de verkoop van het betreffende perceel door verzoeker hebben met medeweten én instemming van het toenmalige college plaatsgevonden. Gelet hierop kan verzoeker jaren later niet van ernstig plichtsverzuim worden beticht.

Centraal staat de vraag of verzoeker ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd en of verweerder verzoeker vanwege dit plichtsverzuim ongevraagd ontslag mocht aanzeggen.

Ingevolge artikel 15:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) is de ambtenaar gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen

Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR /UWO kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden gestraft. Ingevolge artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR /UWO omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Ingevolge artikel 8:13 van de CAR /UWO kan als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Koop perceel [adres]

Verweerder verwijt verzoeker met name dat hij zijn functie als [functie] bij de gemeente Schinnen heeft misbruikt om het betreffende perceel aan [adres] te Amstenrade aan te kopen c.q. te verkopen. Zo heeft verzoeker in de visie van verweerder één van zijn ondergeschikten, ambtenaar [dhr A] op 28 november 2005 een advies aan verweerder laten uitbrengen inhoudende verzoeker een optie te verlenen op genoemd perceel en heeft verzoeker dit advies vervolgens zelf geaccordeerd in zijn hoedanigheid van [functie]. Ditzelfde geldt ook voor een tweetal brieven gedateerd op 3 januari 2006, waarin die ambtenaar verzoeker mededeling heeft gedaan van het feit dat verweerder op 6 december 2005 akkoord is gegaan met de verkoop van het betreffende perceel én het verlenen van een optie aan verzoeker.

De voorzieningenrechter stelt vast dat, gezien de rapportage van bevindingen van bureau CAPRA, in het kader van het onderzoek een aantal personen is gehoord, maar dat geen gesprekken hebben plaatsgevonden met de personen die direct bij de besluitvorming rondom het perceel aan [adres] waren betrokken, te weten ambtenaar Peeters, oud-wethouder [dhr D] en oud-burgemeester [dhr C]. Dit bevreemdt, mede omdat verzoeker meerdere malen heeft aangegeven de portefeuillehouder wethouder [dhr D] omtrent de gehele gang van zaken te hebben geïnformeerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ook op zoek had moeten gaan naar materiaal dat verzoeker zou kunnen ontlasten. Het betreft hier overigens een gebrek dat in bezwaar zou kunnen worden hersteld.

Dat verzoeker voorts met betrekking tot genoemd perceel in zijn hoedanigheid van [functie] bepaalde handelingen heeft verricht is weliswaar op zijn zachtst gezegd onhandig te noemen, maar de voorzieningenrechter stelt daarnaast ook vast dat deze gang van zaken, blijkens de verklaringen ter zitting van oud-burgemeester [dhr C] en oud-wethouder [dhr D], blijkbaar niet ongebruikelijk was ten tijde van het toenmalige college en ook met instemming van dit college heeft plaatsgevonden,

Verkoop perceel [adres]

Met betrekking tot de verkoop van het perceel verwijt verweerder verzoeker dat hij dit niet zonder toestemming van verweerder had mogen doen. Verweerder verwijst daarvoor naar het besluit van 1 april 2003 waarin een anti-speculatiebeding en een bebouwingsplicht werden opgenomen. Verzoeker heeft volgens verweerder dan ook in strijd met dit besluit gehandeld.

De voorzieningenrechter stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat er door het college ter zake hetzelfde perceel op 6 december 2005 een nieuw besluit is genomen, in welk besluit geen bebouwingsplicht, anti-speculatiebeding of een aanbiedings¬plicht aan de gemeente bij niet-bebouwing door de koper zijn opgenomen.

Uit de tekst van dat besluit kan de voorzieningenrechter voorts niet afleiden dat het hier een aanvullend besluit bij het besluit van 1 april 2003 betreft. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het besluit van 6 december 2005 een nieuw, zelfstandig besluit betreft.

Nu er in dit besluit geen anti-speculatiebeding werd opgenomen was verzoeker bevoegd om het perceel zonder toestemming van verweerder te verkopen. Dat verzoeker op het moment van het sluiten van de (mondelinge) koopovereenkomst met koper [dhr B] nog geen juridisch eigenaar was van het perceel en op grond daarvan in de visie van verweerder op dat moment niet bevoegd was om een koopovereenkomst te sluiten is in dezen niet relevant, omdat die beschikkingsbevoegdheid eerst van belang werd op het moment van de levering van het perceel aan [dhr B] én verzoeker ten tijde van deze levering getuige de brief van notaris Oomen van 4 november 2010 volledig beschikkings¬bevoegd was.

Dat verzoeker het perceel in zijn hoedanigheid van [functie] zou hebben verkocht, wordt door verweerder niet onderbouwd, althans hiervan blijkt niet voldoende uit de overgelegde stukken. Er heeft weliswaar een aantal gesprekken tussen verzoeker en [dhr B] in het gemeentehuis plaatsgevonden, hetgeen verzoeker wel is aan te rekenen, maar er zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten om tot een andere conclusie te komen dan dat het hier verkooponderhandelingen tussen twee particulieren betrof. Dit geldt eveneens voor de levering van het betreffende perceel. Koper [dhr B] heeft hieromtrent ook geen andersluidende verklaringen afgelegd. Van ernstig plichtsverzuim door verzoeker is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake geweest. Gelet hierop was verweerder dan ook niet bevoegd om tot ongevraagd ontslag van verzoeker over te gaan, althans is onvoldoende gemotiveerd waarom in dezen niet met een lichtere sanctie zou kunnen worden volstaan.

De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van de verzoekschriften redelijkerwijs heeft moeten maken.

De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten vastgesteld op € 874,- (1 x € 437,- vanwege het indienen van het verzoekschrift én

1 x € 437,- vanwege het verschijnen ter zitting)

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;

- veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure tot € 874,-, te vergoeden aan verzoeker;

- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem voor de onderhavige procedure

betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,- vergoedt.

Aldus gedaan door P.J.M. Bruijnzeels, voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van

I.M.T. Wijnands, griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2011.

w.g. I.M.T. Wijnands w.g. P.J.M. Bruijnzeels

Voor eensluidend afschrift,

de griffier,

Verzonden: 19 april 2011

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature