Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-04/02447
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 1 april 2011
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond, betreffende na te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.
Navorderingsaanslagen, beschikkingen en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende zijn op basis van het saldo op 31 januari 1994 van rekeningnummer [xxxxxx] ten name van ”[VOORNAAM 1] [ACHTERNAAM 1]-[ACHTERNAAM 2]”, aangehouden bij de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise te Luxemburg (hierna: KBL), de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd:
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1990 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1991 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1995 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.
1.2. De tegen de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake de heffingsrente gerichte bezwaren zijn bij de bestreden uitspraken afgewezen.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 37.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Naar aanleiding van het verweerschrift heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 november 2006, gehouden te ’s-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. De Inspecteur heeft een versie van de ”Draaiboeken en Nieuwsbrieven” ingediend. Hierna wordt onder Draaiboek verstaan: het Draaiboek in de versie die tot de gedingstukken behoort. Partijen hebben nadere stukken ingediend. Partijen hebben van al deze stukken kennisgenomen en zich daarover ter zitting kunnen uitlaten. Het Hof rekent deze stukken tot de gedingstukken.
2.5. De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van het Hof van 18 februari 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Mede wegens de gewijzigde samenstelling van de belastingkamer, waarvan partijen op de hoogte zijn gebracht, heeft de behandeling van de zaak in volle omvang plaatsgehad.
2.6. De zaak is wat de behandeling en het onderzoek ter zitting betreft gerelateerd aan de zaak met het BK-nummer 04/02449. Al hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd, wordt om proceseconomische redenen en met instemming van partijen geacht tevens te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en voor de vermogensbelasting geen aangiften gedaan waarin melding is gemaakt van inkomsten of vermogen met betrekking tot een rekening bij KBL.
3.2. In 1994 hebben medewerkers van KBL microfiches en documenten met informatie over rekeninghouders bij KBL ontvreemd. Deze gegevensdragers zijn in handen gekomen van de Belgische justitiële autoriteit. Op welke wijze dit is geschied, is niet geheel duidelijk.
3.3. De Belgische justitiële autoriteit heeft de gegevens verstrekt aan de Belgische belastingdienst ten behoeve van de belastingheffing in België. In antwoord op een verzoek van de Belgische belastingdienst heeft de Belgische justitiële autoriteit te kennen gegeven het niet opportuun te achten de inlichtingen door te geven aan buitenlandse belastingadministraties, met de aantekening dat het aan de Belgische belastingdienst zelf is te beslissen of het passend is de inlichtingen aan buitenlandse diensten te verstrekken.
3.4. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) op basis van Richtlijn 77/799/EEG spontaan inlichtingen verstrekt aan de Nederlandse Belastingdienst/FIOD, bestaande uit fotokopieën van microfiches met gegevens over rekeningen bij KBL op naam van inwoners van Nederland. De microfiches bevatten gegevens van bij KBL aangehouden rekeningen door in Nederland wonende personen. Van de rekeningen zijn 6.171 op naam. In 3.952 gevallen hebben de FIOD en de Belastingdienst een behandeltraject ingezet. Onderdeel van het behandeltraject is het vaststellen van de identiteit van de rekeninghouder. In 38 gevallen is de rekeninghouder niet geïdentificeerd. In 3.464 van de 3.952 gevallen is door degene aan wie een aanslag is opgelegd, erkend dat hij of zij houder is of is geweest van een rekening bij KBL.
3.5. Het onderzoek door de FIOD en de Inspecteur heeft het vermoeden opgeleverd dat belanghebbende houder is of is geweest van een rekening bij KBL.
3.6. Vervolgens heeft de Inspecteur belanghebbende bij vragenbrief van 11 februari 2002 het volgende onder de aandacht gebracht:
”(…) De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan.
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd.
Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens én inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.
Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.
Ik verzoek u de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren vóór 18-02-2002. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenveloppe. Gezien de aard en de beperkte omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren daarvan. Als u nog vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bellen. (...)”
In de bijlage bij de brief, het formulier ”VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN” is gevraagd naar in het buitenland aangehouden bankrekeningen ná 1 januari 1990, met vermelding van rekeningnummer, naam van de bank, land van vestiging en jaar van opening van de bankrekening.
3.7. Bij brief van 4 juni 2004 deelt de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende mee:
”(...) De rechter geeft hiermee aan dat de gegevens die de inspecteur in zijn bezit heeft (o.a. de identificatie) recht en reden geven om aan de bewuste belastingplichtigen vragen te stellen over de buitenlandse bankrekeningen.
Ik ben voornemens om de bezwaarschriften af te handelen. Alvorens daartoe over te gaan stel ik u, in uw hoedanigheid als gemachtigde ex artikel 41 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), en uw cliënt hierbij voor de laatste keer in de gelegenheid om mij alsnog de door mij gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Ik verzoek u daartoe binnen drie weken na dagtekening van deze brief de in de bijlage bij deze brief opgenomen vragen te beantwoorden cq de gevraagde gegevens te verstrekken.
Indien uw cliënt nu alsnog volledig en juist voldoet aan zijn/haar informatieplicht wordt hij/zij in de gelegenheid gesteld ervoor te kiezen dat de bezwaarschriften worden aangehouden in afwachting van de afronding van de beroepsprocedure die op basis van een protocol wordt gevoerd door Nauta Dutilh en de Belastingdienst.
Door nu alsnog mee te werken door te voldoen aan de informatieverplichting bewerkstelligt uw cliënt tevens dat de opgelegde vergrijpboeten van 100% worden gematigd en worden vastgesteld op 75%.
Voor het geval uw cliënt overweegt wederom niet te voldoen aan de informatieverplichting wijs ik u en uw cliënt er weer op dat hij/zij op grond van artikel 47, lid 1, letter a AWR verplicht is de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien uw cliënt niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. Door het niet voldoen aan de informatieplicht voorafgaande aan het opleggen van de (navorderings)aanslagen geldt voor uw cliënt in de bezwaarfase reeds de omkering van de bewijslast. Hij/zij moet in de bezwaarfase en in een latere beroepsprocedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.
Indien uw cliënt wederom niet voldoet aan de informatieverplichting zal ik overgaan tot het afhandelen van zijn/haar bezwaarschriften. Uitgaande van de mij nu beschikbare gegevens zullen de (navorderings)aanslagen en de opgelegde boeten worden gehandhaafd.
Het verleende uitstel van betaling vervalt van rechtswege. Indien uw cliënt in beroep gaat bij het Gerechtshof en weer uitstel van betaling vraagt kan de ontvanger zekerheid vragen.
Voorafgaand aan het doen van uitspraak op het bezwaarschrift/de bezwaarschriften worden u en uw cliënt nog in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Tot nog toe heeft uw cliënt op de door mij gedane verzoeken om informatie te verschaffen, geweigerd dat te doen. Uw cliënt heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een strafbaar feit als omschreven in de artikelen 68 en 69 van de AWR .
Met het Openbaar Ministerie zijn hierover afspraken gemaakt die inhouden dat van strafvervolging zal worden afgezien indien uw cliënt alsnog de gevraagde informatie (e.e.a. naar genoegen van de Belastingdienst) verstrekt door middel van het beantwoorden van dit laatste verzoek om informatie, Weigeren u en uw cliënt echter ook informatie te verschaffen naar aanleiding van dit laatste verzoek, dan zal zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de hieronder genoemde reactietermijn in beginsel proces-verbaal worden opgemaakt en werden ingestuurd naar het Openbaar Ministerie.
Ik verzoek u en uw cliënt de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren binnen drie weken na dagtekening van deze brief. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenvelop. Gezien de aard van de gevraagde gegevens en inlichtingen en het feit dat deze brief een herhaling van eerdere verzoeken betreft zal geen uitstel worden verleend voor het aanleveren van de gegevens. Ik wijs u op de reeds verstreken tijd sinds mijn eerste verzoek om informatie en gegevens. (…)”
De in de brief genoemde bijlage betreft het formulier ”VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN”.
3.8. Belanghebbende heeft de ”VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN”, ook na herhaald verzoek van de Inspecteur, niet geretourneerd. Hij ontkent over een rekening bij KBL te beschikken of te hebben beschikt.
3.9. Tot de gedingstukken behoren twee afdrukken van microfiches, onder meer vermeldend de naamcombinatie ”[VOORNAAM 1] [ACHTERNAAM 1]-[ACHTERNAAM 2]”, de rekeningcoderingen ”52-[xxxxxx]-13” en ”52-[xxxxxx]-40”, met de van de valutacode ”040” (Nederlandse gulden) voorziene cijfercoderingen corresponderende saldi per 31 januari 1994 van respectievelijk -/- ƒ 57,05 en ƒ 123.097,21.
3.10. De FIOD heeft getracht te achterhalen wie de houder van deze rekening is. Met betrekking tot die identificatie vermeldt het door [ambtenaar 1], ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOD op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 12 november 2002:
”Belastingdienst
FIOD-ECD / kantoor Haarlem
Proces-verbaal van ambtshandeling Rekeningenproject
Betreft: Onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de Kredietbank Luxemburg t.n.v.
[Voornaam 1] [Achternaam 1]-[Achternaam 2]
Ik,
Verbalisant: [ambtenaar 1],
ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOD/vestiging Haarlem en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, aktenummer 5110052/1, verklaar het volgende.
Er is door de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg (hierna KB Lux).
Op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie Haarlem zijn door B/KIR (Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hierna genoemd: cliëntenbestand KB Lux).
De rekeninghouders staan hier op verschillende manieren vermeld.
a) Voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam
b) Voornamen (doop c.q. geboortenamen) met achternaam
c) Voorletter met achternaam
Elk van deze mogelijkheden kan gevolgd worden door
1) Een liggend streepje en een tweede achternaam
2) Het Franse woord ”ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam
3) Het Franse woord ”ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam
Elk van deze mogelijkheden kan weer gevolgd worden door
I. Het Franse woord ”ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam
II. Het Franse woord ”ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam
In geval van mogelijkheid 2 of 3 worden de rekeninghouders veelal aangeduid met hun aanspreektitel M (=Monsieur)
Mme (= Madamme)
Melle (= Mademoiselle)
Het cliëntenbestand KB Lux is door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVR-bestand blijven historische gegevens bewaard. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.
Indien een rekening meer dan één rekeninghouder heeft, is er uit het BVR-bestand door B/KIR de volgende selectie gemaakt waarbij de voorwaarde is gesteld dat de (eerste) voorletter zoals die in het BVR-bestand staat vermeld bij ten minste één van de achternamen overeenkomt met de eerste letter van de voor c.q. doopnaam (letter) zoals die op de microfiches staat vermeld.
a) alle combinaties van beide achternamen waarbij in BVR de relatie gehuwd (met) staat vermeld.
b) alle combinaties van beide achternamen die in BVR op hetzelfde adres wonen (hebben gewoond)
c) alle combinaties van beide achternamen die in BVR onder hetzelfde dossiernummer staan (stonden) vermeld.
Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand).
Door de FIOD-ECD/kantoor Haarlem/afdeling Digitaal Ondersteuningsteam is uit het door B/KIR gemaakte bestand een nadere selectie gemaakt. Alleen die combinaties van namen zijn in de selectie ter nadere identificatie opgenomen waarbij er of géén voornaam na matching met het RDW-bestand bekend was, dan wel na matching de voornaam uit het RDW-bestand gelijk was aan de voornaam van het cliëntenbestand KB Lux.
Ter illustratie van de gemaakte selecties is het volgende fictieve voorbeeld opgenomen. Op de microfiches staat als rekeninghouder ”Jan Jansen-Pietersen”. Uit het BVR-bestand heeft B/KIR de hierboven genoemde combinaties van de achternamen geselecteerd met als eerste letter ”J”: b.v. ”J.*. Jansen met *. Pietersen” en ”*. Jansen met J.*. Pietersen”.
Uit het RDW-bestand zijn de voornamen (indien bekend) erbij gezocht:
b.v. Johan Jansen met Aaltje Pietersen of (indien onbekend) J Jansen met Tim Pietersen
Het digitaal ondersteuningsteam heeft uit deze selectie de ”niet gezochte” voornamen verwijderd, b.v. Johan Jansen met Aaltje Pietersen verwijderd, maar J. Jansen met Tim Pietersen laten staan.
Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam: [Voornaam 1] [Achternaam 1]-[Achternaam 2].
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: [Voornaam 1] [Achternaam 1], gehuwd met mw. [Achternaam 2].
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [Achternaam 1] de partner is van [Achternaam 2]. Dit is [X], geboren op [dag en maand] 1945, met sofinummer [sofinummer 1], gehuwd met [Y], geboren op [dag en maand] 1945, met sofinummer [sofinummer 2].
4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [X]: [Voornaam 1].
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per [dag en maand] 1971.
Conclusie:
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts de combinatie [X]/[Y] als rekeninghouder(s) in aanmerking, zoals hiervoor vermeld onder punt 3.
Opgemaakt op ambtseed, gesloten en getekend te Haarlem op 12 november 2002.
[ambtenaar 1]”
Omschrijving geschil en standpunten en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of belanghebbende voor de jaren 1990 tot en met 2000 kan worden betrokken in de heffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ter zake van rente-inkomsten uit bij KBL aangehouden tegoeden en voor de jaren 1991 tot en met 2000 kan worden betrokken in de heffing van de vermogensbelasting ter zake van die tegoeden, alsmede of terecht verhogingen dan wel boeten zijn opgelegd en heffingsrente in rekening is gebracht.
4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij daartoe in de van hen afkomstige stukken en ter zitting hebben aangevoerd.
4.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen inzake de heffingsrente.
4.4. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar, behoudens vermindering van de verhogingen en boeten met twintig percent in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van het beroep
Op de zaak betrekking hebbende stukken
5.1. Het Hof komt niet tegemoet aan het verzoek van belanghebbende tot overlegging door de Inspecteur van het Draaiboek en de nieuwsbrieven - dat wil zeggen het Draaiboek en de nieuwsbrieven met inbegrip van de weggelaten passages - en de in zijn pleitnota opgesomde stukken, waaronder nadere werkinstructies, modelbrieven, processen-verbaal van verhoor en ambtsedige verklaringen van diverse medewerkers van de Belastingdienst, door de Belgische autoriteiten opgemaakte verklaringen, processen-verbaal en andere correspondentie met betrekking tot de verkrijging van de microfiches. Belanghebbende heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de passages in het Draaiboek en de nieuwsbrieven en de inhoud van de andere stukken van enig belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de Inspecteur ter zitting uitvoerig heeft uiteengezet dat de passages in het Draaiboek en de nieuwsbrieven geen betrekking hebben op individuele posities van enige belastingplichtige, dat ook de andere stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en dat overigens alles is overgelegd wat op de zaak betrekking heeft, welke uiteenzetting belanghebbende onbesproken heeft gelaten.
Verkrijging microfiches
5.2.1. De voor het bewijs gebezigde kopieën van microfiches zijn door de Belgische belastingdienst aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekt op basis van artikel 4 van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen. Er bestaat onvoldoende aanwijzing dat de Belgische overheid de hand heeft gehad in de ontvreemding of bemachtiging van de microfiches. Ook anderszins bestonden voor de Nederlandse belastingautoriteit geen redenen aan te nemen dat bij de verkrijging van de gegevens een zo fundamenteel recht was geschonden, dat het instellen van een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van de gegevens van de microfiches ontoelaatbaar moet worden geoordeeld.
5.2.2. De omstandigheid dat het bewijsmateriaal door diefstal of verduistering, gepleegd door particulieren, is verkregen, staat niet in de weg aan gebruik van dat materiaal in een fiscale procedure. Daarnaast is niet gebleken dat Nederlandse overheidsdienaren betrokken zijn geweest bij een onregelmatigheid, zoals diefstal of verduistering van de documenten van KBL, of dat zij op andere wijze onrechtmatig gedrag van werknemers of ex-werknemers van KBL hebben geïnitieerd of gefaciliteerd.
5.2.3. Op grond van het overwogene in 5.2.1 en 5.2.2 is het Hof van oordeel dat de microfiches door de Nederlandse fiscus niet zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht.
5.2.4. De Belgische belastingdienst heeft in zijn brief van 27 oktober 2000 expliciet verklaard dat de fotokopieën afkomstig zijn van microfiches behorende tot de administratie van KBL. In zijn brief van 20 februari 2003 is vermeld op welke wijze de Belgische belastingdienst zich ervan heeft vergewist dat de microfiches afkomstig zijn van KBL. De Inspecteur stelt dat de valutacodes op de microfiches overeenkomen met de valutacodes van KBL en dat uit een onderzoek van de inhoud van een aantal fotokopieën is gebleken dat het microfiches zijn met rekeninggegevens bij KBL. Tegenover deze stelling heeft belanghebbende in wezen aangevoerd dat op geen enkele wijze is gebleken dat de afdrukken van de microfiches afkomstig zijn van KBL.
5.2.5. Gelet op het gemotiveerde betoog van de Inspecteur ligt het op de weg van belanghebbende zijn stelling aannemelijk te maken. Belanghebbende is daarin niet geslaagd. Hij heeft geen enkel substantieel bewijs voor de juistheid van zijn stelling bijgebracht. Gelet op het overwogene in 5.2.3 en 5.2.4 acht het Hof aannemelijk dat de microfiches gegevens bevatten van rekeningen die door de daarop vermelde personen op 31 januari 1994 worden aangehouden bij KBL en dat ook de onder 3.9 bedoelde microfiches, microfiches zijn afkomstig uit de administratie van KBL.
Identificatie
5.3.1. De microfiches bevatten onder meer de onder 3.9 genoemde gegevens. Naar aanleiding van die gegevens heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de daarin genoemde ”[VOORNAAM 1] [ACHTERNAAM 1]-[ACHTERNAAM 2]”. Het Hof acht op zichzelf aannemelijk dat de aanduidingen op de microfiches de betekenis hebben die de Inspecteur daaraan heeft gegeven. Nu bovendien belanghebbende een en ander onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, moet van die betekenis worden uitgegaan. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat op de microfiches het nummer is vermeld van een bij KBL aangehouden rekening door een persoon met de daar vermelde naam en dat die persoon op die rekening tegoeden heeft. Met behulp van de methode van onderzoek in het Draaiboek heeft de Inspecteur belanghebbende geïdentificeerd als houder van die rekening. Uit het onder 3.10 aangehaalde proces-verbaal leidt het Hof af dat het onderzoek is gevolgd door een onderzoek in het handelsregister en een nader onderzoek in de gemeentelijke basisadministratie. Op basis van de onderzoeksbevindingen duidt de Inspecteur belanghebbende als houder van KBL-rekening [xxxxxx] en sluit hij een andere mogelijkheid uit.
5.3.2. Nu het Hof dit onderzoek betrouwbaar acht, heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat sprake is van adequate identificatie. De Inspecteur is tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende geslaagd in het bewijs dat belanghebbende op 31 januari 1994 houder was van KBL-rekening [xxxxxx].
Verlengde navorderingstermijn
5.4.1. Zijn er aanwijzingen van het bestaan van in een andere lidstaat aangehouden tegoeden en wordt naar aanleiding daarvan een navorderingsaanslag opgelegd na het verstrijken van de termijn die geldt voor de belastingheffing in verband met tegoeden in de eigen lidstaat, dan moet de hieruit voortvloeiende beperking van het communautaire vrije verkeer worden aanvaard, indien de navorderingsaanslag wordt opgelegd met inachtneming van het tijdsverloop dat na het opkomen van de aanwijzingen noodzakelijkerwijs is gemoeid met (1) het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting en met (2) het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van de aanslag aan de hand van de gegevens die de Inspecteur ter beschikking staan. Zulks geldt ongeacht of de aanwijzingen zijn verkregen binnen of na afloop van de termijn die geldt voor navordering met betrekking tot tegoeden die worden aangehouden in de eigen lidstaat, en zowel in het geval dat voor het inwinnen van inlichtingen een nuttig gebruik kan worden gemaakt van regelingen van wederzijdse bijstand tussen lidstaten, als in het geval dat de mogelijkheid daartoe ontbreekt, bijvoorbeeld doordat de desbetreffende lidstaat een bankgeheim kent.
5.4.2. De tijd tussen 27 oktober 2000, de dagtekening van de brief van BBI, en het opleggen van de navorderingsaanslagen, waarbinnen de identificatie, het fiscale onderzoek en de aanslagoplegging hebben plaatsgehad, is naar ’s Hofs oordeel niet onaanvaardbaar lang. Daarbij heeft het Hof mede in aanmerking genomen de massaliteit van het aantal vermeende rekeninghouders en de ten aanzien van ieder van hen te betrachten zorgvuldigheid. Ook is van stilzitten door de Inspecteur geen sprake.
Omkering van de bewijslast
5.5.1. De Inspecteur heeft belanghebbende gevraagd gegevens en inlichtingen te verschaffen over door hem in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat hij wettelijk verplicht is die gegevens en inlichtingen te verstrekken en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
5.5.2. Vaststaat dat belanghebbende voor alle jaren waarover de navorderingsaanslagen zijn opgelegd geen gegevens of inlichtingen over enige op zijn naam staande in het buitenland aangehouden bankrekening heeft verstrekt, terwijl belanghebbende reeds buiten zijn eigen toedoen als houder van die buitenlandse rekening was geïdentificeerd, de Inspecteur van die gegevens en inlichtingen derhalve het bestaan mocht aannemen en voldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende over die gegevens en inlichtingen beschikte of kon beschikken. Aldus heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn verplichting ingevolge artikel 47, eerste lid, AWR . Hieruit moet volgen dat het Hof het beroep met betrekking tot de nagevorderde belasting op grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel b, AWR ongegrond dient te verklaren, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
5.5.3. Nu het Hof heeft geconstateerd dat belanghebbende houder is of is geweest van KBL-rekening [xxxxxx], is daarmee komen vast te staan dat hij met zijn ontkenning een buitenlandse rekening te hebben of te hebben gehad, de Inspecteur een onjuiste inlichting heeft verstrekt.
5.5.4. Nu de navorderingen betrekking hebben op tegoeden bij KBL en de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogens- en inkomstenbestanddelen waarover is nagevorderd niet eerder in de heffing zijn betrokken, zijn de navorderingsaanslagen in zoverre terecht opgelegd. De stelling van belanghebbende dat geen sprake is van een nieuw feit snijdt geen hout.
Redelijke schatting
5.6.1. Belanghebbende is door het Hof aangemerkt als houder van de rekening bij KBL. Hij heeft nagelaten opening van zaken te geven. Dit betekent dat de Inspecteur is aangewezen op het maken van een schatting.
5.6.2. Bij het schatten mag de Inspecteur de navorderingsaanslag niet naar willekeur vaststellen. De navorderingsaanslag moet berusten op een redelijke schatting van de te weinig betaalde belasting. Wat betreft de te maken schatting leidt het Hof uit de gedingstukken af dat de Inspecteur feitelijk over geen andere informatie beschikt dan de gegevens op de microfiches en de gegevens van de KBL-rekeninghouders die hebben erkend een rekening bij KBL te hebben of te hebben gehad.
5.6.3. Omdat de Inspecteur, doordat belanghebbende geen opening van zaken heeft gegeven, alleen beschikt over die summiere informatie, kon hij er redelijkerwijs van uitgaan dat, nu bovendien het tegendeel niet blijkt, belanghebbende ook in de jaren waarop de navorderingsaanslagen zien houder is geweest van KBL-rekening [xxxxxx].
5.6.4. In het bijzonder in aanmerking nemende dat de Inspecteur een geringe hoeveelheid informatie ter beschikking staat, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met de wijze van schatten en de daarbij gebruikte elementen van de hem ter beschikking staande gegevens niet tot een onredelijke uitkomst is gekomen. Hetgeen belanghebbende omtrent de aanpak door de Inspecteur heeft aangevoerd, zoals toepassing van de 95%-norm en van de factor 1,5, brengt niet mee dat de uitkomst van de schatting onredelijk is. Bij de beoordeling moet de Inspecteur in gevallen als het onderhavige armslag worden gegund. Onder de gegeven omstandigheden past het niet de Inspecteur een verwijt te maken over de aanpak en de uitkomst van de schatting.
5.6.5. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn.
5.6.6. Nu de navorderingsaanslagen niet te hoog zijn vastgesteld, heeft het Hof geen reden te oordelen dat de heffingsrente, die is berekend overeenkomstig de wettelijke regeling, tot te hoge bedragen in rekening is gebracht.
Verhogingen en boeten
5.7.1. Belanghebbendes beroep op het ontbreken van de cautie treft geen doel. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur hem niet heeft gewezen op zijn zwijgrecht, wat daarvan overigens ook zij, is van belang dat de bekendheid met het bestaan van KBL-rekening [xxxxxx] niet - direct noch indirect - is gebaseerd op een verklaring van belanghebbende of op informatie die haar bestaan dankt aan de wil van belanghebbende.
5.7.2. Het gaat in deze zaak niet om het vergaren van gegevens ten behoeve van strafvervolging of het opleggen van verhogingen dan wel boeten, maar om het verkrijgen van bestaande bankgegevens ten behoeve van een juiste belastingheffing, tot het verschaffen van welke gegevens belanghebbende op basis van artikel 47 AWR verplicht is. Van de ze verplichting is belanghebbende niet ontslagen, wanneer die gegevens aanleiding zouden kunnen zijn strafvervolging tegen hem te beginnen of zouden kunnen worden gebruikt bij een reeds begonnen criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De omstandigheid dat belanghebbende zich mogelijk reeds als verdachte beschouwde van het doen van een onjuiste aangifte en dat hij mogelijk verwachtte dat hem een verhoging of boete zou worden opgelegd, brengt niet mee dat hij gerechtigd was niet te voldoen aan het verzoek van de Inspecteur om de gegevens te verstrekken.
5.7.3. De vraag of, en zo ja in hoeverre, van de gegevens gebruik kan worden gemaakt bij het opleggen van een verhoging of boete, komt eerst aan de orde bij de ”determination of a criminal charge” in de zin van artikel 6 EVRM .
5.7.4. Ingeval een belastingplichtige weigert door de Inspecteur gevraagde gegevens te verstrekken, staat artikel 6, eerste lid, EVRM niet eraan in de weg aan die weigering de gevolgen met betrekking tot de nagevorderde belasting te verbinden die artikel 27e AWR aan het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 47 AWR verbindt, te weten omkering en verzwaring van de bewijslast, en dat het niet nakomen van die verplichtingen evenzeer gevolgen kan hebben voor de boeteoplegging.
5.7.5. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat, gelet op hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent de nagevorderde belasting, belanghebbende met betrekking tot elk van de in geding zijnde jaren bedragen aan inkomsten en vermogen niet in zijn aangiften heeft verantwoord, en dat het niet anders kan dan dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven. De Inspecteur heeft derhalve terecht verhogingen en boeten van 100 percent toegepast.
5.7.6. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur in de gegeven omstandigheden terecht geen kwijtschelding van de verhoging heeft verleend en terecht een boete heeft opgelegd van 100 percent, nu sprake is van ernstige fraude. Daarbij heeft het Hof mede in aanmerking genomen dat, naar de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt, belanghebbende gedurende een reeks van jaren tegoeden op een bankrekening heeft aangehouden in een land met een bankgeheim, met de bedoeling de daaruit genoten voordelen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden.
5.7.7. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en overigens uit de gedingstukken naar voren komt, is geen concrete aanwijzing te putten dat de navorderingsaanslagen te hoog kunnen zijn vastgesteld. Daarom ziet het Hof in het gegeven dat de bewijslast is omgekeerd geen reden om het bedrag van de nagevorderde belasting niet als grondslag voor de verhogingen en de boeten te hanteren. Ook overigens zijn de verhogingen en boeten passend en geboden, behoudens de gevolgen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.7.8. Nu sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan twee jaar, worden de verhogingen kwijtgescholden met 20 percent en de boeten verminderd met 20 percent. In zoverre slaagt het beroep.
Bewijsaanbod
5.8. Aan door belanghebbende gedane aanbiedingen nader bewijs te leveren, waaronder met name bewijs door middel van getuigen, gaat het Hof voorbij, hetzij omdat sprake is van een niet gespecificeerd aanbod, hetzij omdat sprake is van een aanbod dat geen feiten in het vooruitzicht stelt die van dien aard zijn, dat die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel omtrent de navorderingen, de verhogingen en de boeten.
Slot
5.9. Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld en aan stukken heeft ingebracht heeft hij naar ’s Hofs oordeel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, ook voor het overige onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, dan wel dat overigens, formeel of inhoudelijk, anders over het beroep moet worden geoordeeld.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht . Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 3.542 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (4,5 punten à € 322 x 2 (gewicht van de zaak) en in bezwaar (2 punten à € 161 x 2 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient het griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op een verhoging of een boete;
- vernietigt de kwijtscheldingsbesluiten;
- vermindert de navorderingsaanslagen waarin een verhoging is begrepen aldus, dat telkens van de verhoging 20 percent wordt kwijtgescholden;
- wijzigt de boetebeschikkingen aldus, dat telkens de boete met 20 percent wordt verminderd;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.542;
- gelast de Inspecteur het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 1 april 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.