Uitspraak
Parketnummer: 24-003160-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-613028-08
Arrest van 11 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 12 december 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Van de terechtzitting in eerste aanleg is geen proces-verbaal opgemaakt. Daarom kan het hof niet beoordelen of het onderzoek in eerste aanleg overeenkomstig de wet heeft plaatsgevonden en of het vonnis aan de wettelijke eisen voldoet. Het vonnis zal om deze reden worden vernietigd en het hof zal opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op een of meer tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 18 februari 2008 te [plaats], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand , opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens - schriftelijk- te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een WWB-uitkering via de gemeente [gemeente], dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, aan de (afdeling Sociale Zaken van de) gemeente [gemeente], opzettelijk in het geheel niet heeft gemeld dat zij en/of haar partner in voornoemde periode werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of inkomsten heeft/hebben genoten, zulks terwijl dat toen wel het geval was.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zij op tijdstippen in de periode van 01 februari 2007 tot en met 18 februari 2008 te [plaats], in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand , opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens - schriftelijk- te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een WWB-uitkering via de gemeente [gemeente], dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, aan de (afdeling Sociale Zaken van de) gemeente [gemeente], opzettelijk in het geheel niet gemeld dat zij en haar partner in voornoemde periode werkzaamheden hebben verricht en inkomsten hebben genoten, zulks terwijl dat toen wel het geval was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken terwijl dit feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij weet dat die gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op de hoogte van een verstrekking of tegemoetkoming.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
In de periode 1 februari 2007 tot en met 18 februari 2008 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - bijstandsfraude, door niet op te geven dat zij en haar partner in die periode inkomsten uit arbeid hebben genoten. Het gevolg hiervan is geweest dat verdachte ten onrechte een bijstandsuitkering, althans dat zij de volledige bijstandsuitkering, heeft genoten. Op deze wijze heeft verdachte de samenleving financieel nadeel berokkend en heeft daarmee misbruik gemaakt van voorzieningen, die zijn bedoeld om middelen van bestaan te garanderen aan degenen die niet bij machte zijn deze op eigen kracht te verwerven.
Het hof heeft rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof - met de politierechter en de advocaat-generaal - van oordeel dat het feit een onvoorwaardelijke werkstraf rechtvaardigt. Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden. Het hof zal de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de op te leggen straf door de werkstraf van 110 uur die het hof voornemens was op te leggen, te matigen tot een werkstraf voor de duur van 100 uur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. G. Dam en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier.