Uitspraak
09/5982 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 oktober 2009, 08/9021 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Samama, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Samama en mr. M.H. van der Mark. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 28 februari 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 29 april 2008 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Het Uwv heeft, beslissend op appellantes bezwaren tegen voornoemd besluit, bij besluit van 1 december 2008, gerectificeerd op 5 december 2008 (hierna: bestreden besluit), de WAO-uitkering per 29 april 2008 ongewijzigd voortgezet doch nu met ingang van 15 januari 2009 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Hiertegen heeft appellante beroep ingesteld.
2.1.1. In beroep is aangevoerd dat het Uwv in het bestreden besluit niet had mogen ingaan op appellantes aanspraak op een WAO-uitkering per de datum 15 januari 2009. Appellantes bezwaar richtte zich immers tegen het besluit, van 28 februari 2008, waarbij de WAO-uitkering met ingang van 29 april 2008 was ingetrokken. Het Uwv had een nieuw (primair) besluit moeten nemen, aldus appellante. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden. Enerzijds heeft appellante geen kennis kunnen nemen van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 27 oktober 2008 en de door haar – op gelijke datum – gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst. Anderzijds stelt appellante ten onrechte niet in de gelegenheid te zijn gesteld haar bezwaren tegen het voorgenomen besluit in een nadere hoorzitting mondeling toe te lichten.
2.1.2. Daarnaast heeft appellant zowel medische als arbeidskundige gronden naar voren gebracht.
2.2.1. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de heroverweging van besluiten als hier aan de orde zich niet verzet tegen de herroeping van het primaire besluit en de vervanging daarvan door de intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van een later tijdstip. Daarbij is van belang dat appellante voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. Appellante heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 21 november 2008. Van een schending van artikel 7:9 van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest.
2.2.2. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige gronden verworpen.
3. In hoger beroep heeft appellante verzocht al hetgeen in bezwaar en beroep is gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast is nadrukkelijk herhaald dat er in het onderhavige geval, gelet op de handelwijze van het Uwv in de bezwaarfase, sprake is van een schending van artikel 7:9 van de Awb . In dit verband is ter zitting nog gewezen op het feit dat psychiater Van Ittersum, die op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise heeft verricht, niet is ingegaan op appellantes klachten met betrekking tot zijn (expertise)rapport van 21 oktober 2008. Ter zitting heeft appellante zich voorts op het standpunt gesteld dat zij, zo begrijpt de Raad, gelet op haar leeftijd had moeten worden beoordeeld op basis van het voor 1 oktober 2004 geldende Schattingsbesluit (oSB).
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Anders dan de rechtbank, komt de Raad tot het oordeel dat appellante ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om (mondeling) te reageren alvorens op haar bezwaar werd beslist. Hiertoe overweegt de Raad dat uit appellantes brief van 21 november 2008, als reactie op het voornemen van het Uwv tot wijziging van het besluit van 28 februari 2008 zoals neergelegd in zijn brief van 14 november 2008, kan worden afgeleid dat nadrukkelijk is verzocht om een definitief besluit tot herziening van appellantes arbeidsongeschiktheid per 29 april 2008. Gelet op de verdere inhoud van de brief, waaruit onmiskenbaar blijkt dat appellante het niet eens is met de intrekking van haar WAO-uitkering met ingang van 15 januari 2009, is appellante ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om haar bezwaren in een nadere hoorzitting toe te lichten. De Raad ziet hierin aanleiding de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:9 van de Awb . De Raad beoordeelt vervolgens of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
4.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de door appellante opgeworpen medische en arbeidskundige gronden afdoende besproken en heeft zij gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad heeft hieraan niets toe te voegen en verenigt zich op die punten met het oordeel van de rechtbank.
4.4. Voor zover appellante meent dat zij op grond van het Besluit van 29 augustus 2007, houdende de wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de verlaging van de leeftijdsgrens voor de toepasselijkheid van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2007, 324), in aanmerking komt voor een herbeoordeling op grond van het oSB, overweegt de Raad het volgende. Uit de onderliggende stukken, waaronder het rapport van bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers van 13 november 2008 en de onderliggende (CBBS-)stukken, volgt dat bij de schatting de ‘AO-criteria ’93-’04’ zijn gehanteerd. Hiermee staat naar het oordeel van de Raad vast dat de beoordeling heeft plaatsgevonden overeenkomstig het oSB. Het is de Raad niet gebleken dat deze ‘oude’ regels bij de herbeoordeling niet zijn gerespecteerd.
4.5. Voor zover appellante met een verwijzing naar artikel 34, vijfde lid, van de WAO heeft gemeend dat zij, gelet op het feit dat zij reeds was ingedeeld in hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse, niet mocht worden (her)beoordeeld op basis van het oSB, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 21 april 2010 (LJN BM3149).
4.6. Uit de overwegingen 4.3 tot en met 4.5 vloeit voort dat de Raad aanleiding ziet om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,- in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) D.E.P.M. Bary.
JL