Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Naar het oordeel van de rechtbank kan de groep van gedeeltelijk arbeidsgeschikten niet worden vergeleken met de groep van arbeidsgeschikten. Dit betekent dat geen sprake is van ongeoorloofd onderscheid in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de WGBH /CZ doordat de eerstgenoemde groep niet en laatstgenoemde groep wel in aanmerking komt voor een aansluitende uitkering op grond van het BBWO. Verder is de rechtbank van oordeel dat geen inbreuk is gepleegd op eiseres’ eigendomsrecht, aangezien een voorwaardelijke aanspraak (herleving), omdat niet aan de voorwaarden is voldaan, niet kan worden beschouwd als een “possession”.

Uitspraak



RECHTBANK ALMELO

Sector bestuursrecht

Registratienummer: 09 / 1325 WWCON BL1 A

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in het geschil tussen:

[Naam eiseres],

wonende te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. G. Wind, werkzaam bij de Algemene Onderwijsbond te Utrecht,

en

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

1. Bestreden besluit

Besluit van verweerder d.d. 27 oktober 2009.

2. Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 20 augustus 2009, waarbij de aanvraag voor een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering en een loonsuppletie is afgewezen, ongegrond verklaard.

Bij brief van 7 december 2009, bij de rechtbank binnengekomen op 8 december 2009, is namens eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 27 oktober 2009. Dit beroep is later aangevuld.

Bij brief van 10 februari 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 maart 2011, waar eiseres en haar gemachtigde alsmede verweerder - beiden met kennisgeving - niet zijn verschenen.

3. Overwegingen

Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht en op goede gronden het verzoek om herleving van de aansluitende uitkering op grond van artikel 8 van het Besluit Bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs (hierna: BBWO) heeft afgewezen.

In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 8, tweede lid van het BBWO juncto artikel 21, tweede lid, onder d, van de Werkloosheidswet (hierna: WW) herleving van de aansluitende uitkering niet mogelijk is.

Het beroep op de hardheidsclausule uit artikel 23 van het BBWO kan evenmin worden gehonoreerd.

In beroep is - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van een verboden onderscheid in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (hierna: WGBH/CZ). Eiseres meent dat een onderscheid wordt gemaakt tussen arbeidsgeschikten en gedeeltelijk arbeidsgeschikten, waarbij voor beide groepen geldt dat zij niet uit vrije keuze werkloos zijn geworden en dientengevolge recht hebben op een WW-uitkering en, in onderhavige kwestie, een uitkering op grond van het BBWO. Door het enkele feit dat eiseres ziek is geworden en derhalve in aanmerking is gekomen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), wordt zij uitgesloten voor de bovenwettelijke aansluitende uitkering op grond van het BBWO, terwijl de arbeidsgeschikte werkloze leerkracht onder dezelfde gelijke omstandigheden recht blijft behouden op een aansluitende uitkering ingevolge het BBWO van vijfenhalf jaar. Op zijn minst bestaat het vermoeden van benadeling tengevolge direct of indirect onderscheid in de zin van artikel 10 van de WGBH /CZ en in het bijzonder in relatie tot de bepaling in artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de WGBH /CZ. Voorts is er volgens eiseres sprake van een niet geoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EP). Het doel van de maatregel om gedeeltelijk arbeidsgeschikten uit te sluiten van herleving van de uitkering op grond van het BBWO is volstrekt onduidelijk, zodat voorshands een begin van een rechtvaardiging aan de inbreuk van het eigendomsrecht van het toegekende recht op grond van het BBWO niet is aan te wijzen. Bovendien is er sprake van een ‘individual and excessive burden’ in de zin van artikel 1 van het EP. Nu er een algemene maatregel van bestuur en niet een formele wet in het geding is, had het des te meer in de rede gelegen dat de door eiseres aangehaalde uitgangspunten hun weerslag hadden gevonden in het bestreden besluit. Verweerder heeft dit nagelaten, hetgeen betekent dat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het verweerschrift heeft verweerder gereageerd op het aangevoerde in beroep. Met betrekking tot het aangevoerde omtrent de WGBH/CZ verwijst verweerder naar het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling (hierna: CGB) van 20 december 2007 (geregistreerd onder nummer 2007-221). Dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen wordt door verweerder onderschreven. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRVB), onder meer de uitspraak van 14 juni 2007 (LJN: BA8667), stelt verweerder zich op het standpunt dat in het onderhavige geval geen sprake is van ontneming van eigendom. Ten slotte meent verweerder dat aan het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding alsmede een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt. Daarbij wordt opgemerkt dat eiseres in de bezwaarfase op geen enkel moment een beroep heeft gedaan op het eigendomsrecht.

De rechtbank overweegt als volgt.

In artikel 21, tweede lid, aanhef en onder d, van de WW , zoals deze luidde ten tijde van belang, is bepaald dat een recht dat geheel is geëindigd niet herleeft als artikel 59, derde lid van de WIA toepassing heeft gevonden. In artikel 8, tweede lid van het BBWO is voornoemde bepaling van overeenkomstige toepassing verklaard op de aansluitende uitkering van het BBWO.

De rechtbank stelt vast dat niet (meer) in geschil is dat voornoemd wettelijk kader op de situatie van eiseres van toepassing is en dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor herleving van de aansluitende uitkering op grond van het BBWO.

Met betrekking tot het betoog van eiseres dat met het niet herleven van de aansluitende uitkering op grond van het BBWO in de gegeven omstandigheden een ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel e, juncto artikel 10 van de WGBH /CZ overweegt de rechtbank als volgt.

Artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de WGBH /CZ, in samenhang bezien met artikel 1 van de WGBH /CZ, verbiedt onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte bij arbeidsvoorwaarden.

De rechtbank is van oordeel dat bij een toekenning van een WIA-uitkering veelal sprake is van beperkingen die als handicap of een chronische ziekte kunnen worden aangemerkt. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de aansluitende uitkering op grond van het BBWO een arbeidsvoorwaarde is in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de WGBH /CZ, zodat de rechtbank toekomt aan de vraag of sprake is van een ongeoorloofd onderscheid in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de WGBH /CZ.

Met betrekking tot het betoog van eiseres dat sprake is van een ongeoorloofd onderscheid tussen arbeidsgeschikten en gedeeltelijk arbeidsgeschikten overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank merkt allereerst op dat de groep arbeidsgeschikten, bezien vanuit de WIA, bestaat uit de arbeidsgeschikte werknemers en de werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. De groep gedeeltelijk arbeidsgeschikten bestaat uit de werknemers met een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 35% en minder dan 80%. Naar het oordeel van de rechtbank is de groep van gedeeltelijke arbeidsgeschikten niet vergelijkbaar is met de groep van arbeidsgeschikten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de oorzaak van het niet werken voor beide groepen verschillend zijn. Voor de groep arbeidsgeschikten is de oorzaak van het niet werken erin gelegen dat zij hun functie niet langer kunnen uitoefenen vanwege andere redenen dan arbeidsongeschiktheid, terwijl bij de groep gedeeltelijk arbeidsgeschikten de ingetreden arbeidsongeschiktheid de oorzaak is van het niet kunnen verrichten van arbeid. Voor beide groepen zijn bewust verschillende regelingen getroffen, toegespitst op de oorzaak van het verlies van werk, teneinde de financiële gevolgen van de ontstane werkloosheid weg te nemen of te verminderen. De groep arbeidsgeschikten heeft recht op een WW-uitkering, terwijl de groep gedeeltelijk arbeidsgeschikten recht heeft op een WIA-uitkering. De WIA bevat een regeling waarbij één van de uitgangspunten is dat werken wordt beloond en langdurige inactiviteit onaantrekkelijk maakt. De WW bevat diverse verplichtingen voor werknemers die gericht zijn op het verkrijgen van werk. Bij niet of onvoldoende naleving van deze verplichtingen biedt de WW de mogelijkheid om daar tegen op te treden.

Nu de rechtbank van oordeel is dat de groep van gedeeltelijk arbeidsgeschikten niet kan worden vergeleken met de groep van arbeidsgeschikten betekent dit dat geen sprake is van ongeoorloofd onderscheid in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de WGBH /CZ doordat de eerstgenoemde groep niet en laatstgenoemde groep wel in aanmerking komt voor een aansluitende uitkering op grond van het BBWO. Hetgeen overigens in dit verband is aangevoerd werpt geen ander licht op de zaak.

Met betrekking tot de gestelde inbreuk op het eigendomsrecht overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat van ontneming van eigendom of van een beperking van eigendomsrecht slechts sprake kan zijn indien een voor de vaststelling van eiseres’ aanspraken uit hoofde van de BBWO bestaand voorwerp van eigendom (‘possession’) in het kader van de verzekering in de zin van het BBWO zou kunnen worden aangewezen, dat eiseres bij de aangevochten besluitvorming is ontnomen of waarvan het genot door die besluitvorming is beperkt. Een voorwaardelijke aanspraak (op herleving) omdat niet aan de voorwaarden is voldaan, kan niet worden beschouwd als een “possession”.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen inbreuk is gepleegd op eiseres eigendomsrecht.

Voor zover van de zijde van eiseres is aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 3:4 van de Awb omdat er geen aandacht is geschonken aan de vraag of sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog faalt, reeds omdat eiseres in de bezwaarfase niet heeft gesteld dat sprake is van een ongeoorloofd onderscheid als bedoeld in artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de WGBH /CZ en van een inbreuk op het eigendomsrecht.

Het vorenstaande betekent dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in rechte stand houdt.

Nu het beroep niet slaagt is er voor een veroordeling tot schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb geen plaats.

De rechtbank acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.

Beslist wordt derhalve als volgt:

4. Beslissing

De Rechtbank Almelo,

Recht doende:

verklaart het beroep ongegrond.

Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Aldus gedaan door mr. L.M. Tobé, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.A.M. Booijink, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 30 MAART 2011.

Afschrift verzonden op

AB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature