Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 435963 / HA ZA 09-2629
Vonnis van 23 juni 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] ANTIQUAIRS B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. D. Roesink,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. N.W. Mulder.
Partijen zullen hierna [A] Antiquairs en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 augustus 2009, met bewijsstukken;
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken;
- het tussenvonnis van 14 oktober 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 12 mei 2010 gehouden comparitie van partijen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. [A] Antiquairs is een onderneming die zich bezighoudt met de inkoop, verkoop, taxatie en restauratie van kunstvoorwerpen en antiek. [B] is een veilinghuis.
2.3. Op 10 juni 2009 organiseerde [B] een veiling van een collectie kunst uit onder meer de nalatenschap van [C]. De dienstdoende veilingmeester was de heer [D] (hierna: [D]), tevens statutair directeur van [B]. Bij de veiling kon op vier manieren een bod worden uitgebracht: schriftelijk voorafgaand aan de veiling, rechtstreeks vanuit de zaal, telefonisch en via internet.
2.4. De heer [A] (hierna: [A]) was namens [A] Antiquairs op de veiling aanwezig. Hij had onder meer belangstelling voor een schilderij van [E] genaamd “reclining nude” of “liggend naakt” (hierna: het schilderij).
2.5. [A] heeft een bod van 12.000 euro gedaan op het schilderij. Nadat er gedurende enkele seconden geen hoger bod volgde, heeft [D] een klap met de veilinghamer gegeven, het biednummer van [A] genoemd (360) en in één adem door gemeld dat er “met de hamer” tijdig een bod van 13.000 euro via internet was uitgebracht.
2.6. [A] had niet direct door dat [D] een hoger bod op het schilderij had toegelaten. [A] verkeerde in de veronderstelling dat hij het schilderij voor 12.000 euro had gekocht. Pas nadat [D] hem maande op te letten, begreep [A] dat de veiling van het schilderij werd voortgezet.
2.7. [D] heeft [A] vervolgens bij herhaling gevraagd of hij nog een hoger bod wilde uitbrengen. Nadat [A] aanvankelijk protesteerde en in de zaal enig rumoer ontstond, heeft hij een bod van 14.000 euro uitgebracht. Op dit bod volgde wederom een hoger tegenbod. Uiteindelijk heeft [A] een bod van 18.000 euro gedaan. Toen er geen hoger bod meer volgde, heeft [D] opnieuw een klap met de hamer gegeven en [A] gevraagd om zijn biednummer.
2.8. Van de veiling is een geluidsopname gemaakt, waarop de stem van [D] is te horen. Het hiervoor beschreven moment laat zich als volgt beluisteren:
“Any advance at twaalfduizend, it’s twelve thousand euros. For you then sir, twelve thousand euros, thank you very much, twelve thousand…
(geluid van een hamerklap)
Three six o – thirteen in time sir! Sorry, with the hammer again, the internet. Thirteen thousand.
Sir? Against you, thirteen.
You didn’t pay attention. Yeah, if you’re listening, I tell you, it’s with the hammer, thirteen thousand, sorry for that.
Thirteen thousand against you sir, you want fourteen?
(...)
Eighteen thousand euros. Anyone? Last call, for you then sir, I’ll hammer down now, when the hammer falls it’s for you, eighteen thousand euros…
(geluid van een hamerklap)
Thank you very much sir, eighteen thousand. And your number is, please? […]”
2.9. Op 19 juni 2009 heeft [A] Antiquairs een bedrag van € 23.355,-- overgemaakt aan [B], onder vermelding van de woorden: “Veiling 2819 factuur DB 92001660 lotnr 185 onder voorbehoud protest. Brief volgt.” Op 24 juni 2009 heeft [B] het schilderij aan [A] Antiquairs geleverd.
2.10. Bij brief van 30 juni 2009 heeft [A] Antiquairs zich op het standpunt gesteld dat zij het schilderij voor 12.000 euro heeft gekocht en heeft zij [B] verzocht om terugbetaling van het meer betaalde. [B] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.11. Op de veiling waren de veilingvoorwaarden van [B] van toepassing. Deze voorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“B. De Koper
1. De Koper
(a) De koper is degene die het bod uitbrengt dat door [B] handelende als vertegenwoordiger van de Verkoper als het hoogste bod is aanvaard. [B] beslist of een bod wordt aanvaard. De koopovereenkomst tussen de Verkoper en de Koper komt tot stand op het moment dat [B] een bod als het hoogste bod aanvaardt.
(…)
C. Algemene Bepalingen
(…)
3. [B] heeft het recht verscheidene Kavels te combineren, verscheidene objecten van dezelfde Verkoper in één Kavel te combineren, een bod niet te aanvaarden, het bieden voort te zetten, een kavel terug te trekken, en in geval van een meningsverschil omtrent het bieden de kavel terstond opnieuw in veiling te brengen. (…)”
2.12. In de catalogus van de veiling is op pagina 108 een tekst opgenomen onder de titel “Buying at [B]”. Hierin staat onder meer het volgende:
“SUCCESSFUL BIDS
The fall of the auctioneer’s hammer indicates the final bid, at which time, the buyer assumes full responsibility for the lot. (…) Successful bidders will pay the price of the final bid plus premium plus any applicable VAT.”
3. Het geschil
3.1. [A] vordert samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat met de hamerklap van de veilingmeester (al dan niet) gevolgd door het noemen van het biednummer van [A], een overeenkomst van verkoop/koop tot stand is gekomen tussen de wederpartij van [B] ingevolge de inbrengovereenkomst inzake het schilderij, de verkoper en [A] Antiquairs voor het bedrag van € 12.000,-- vermeerderd met de door [B] gebruikelijk in rekening te brengen kosten;
II. [B] te veroordelen om aan [A] Antiquairs te betalen een bedrag van € 6.000,-- te vermeerderen met de door [B] in rekening gebrachte kosten en de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 16 juni 2009;
III. [B] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten en de eventuele kosten van tenuitvoerlegging.
3.2. [A] legt hieraan het volgende ten grondslag.
Met de hamerklap van de veilingmeester is een overeenkomst tot stand gekomen ten aanzien van de koop van het schilderij voor een bedrag van 12.000 euro. Ten gevolge van de handelwijze van [B] heeft [A] Antiquairs uiteindelijk 18.000 euro vermeerderd met veilingkosten moeten betalen. Dat betekent dat [A] Antiquairs een bedrag van 6.000 euro vermeerderd met veilingkosten te veel heeft betaald. [A] Antiquairs vordert dit bedrag als onverschuldigd betaald terug van [B].
3.3. [B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vóór alles heeft [B] gesteld dat de dagvaarding dermate summier en onvolledig is ingericht dat [A] Antiquairs niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht. Reeds daarom moeten de vorderingen worden afgewezen, aldus [B]. Dit verweer faalt. Blijkens de overige inhoud van de conclusie van antwoord en het verdere verloop van de procedure heeft [B] het aan haar gemaakte verwijt begrepen en heeft zij daarop afdoende kunnen reageren. De rechtbank gaat over tot de inhoudelijke beoordeling.
4.2. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of er op de veiling van 9 juni 2009 een overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van de koop van een schilderij voor 12.000 euro.
4.3. Artikel B (1) van de toepasselijke veilingvoorwaarden bepaalt onder (a) dat de koopovereenkomst tot stand komt op het moment dat [B] een bod als het hoogste bod aanvaardt. De voorwaarden geven geen antwoord op de vraag hoe een dergelijke aanvaarding door [B] tot uiting komt.
4.4. [A] Antiquairs heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvaarding tot uiting komt door de hamerklap van de veilingmeester. Volgens [A] Antiquairs is in het onderhavige geval met de hamerklap van [D] het bod van [A] van 12.000 euro als hoogste bod aanvaard en de koopovereenkomst tot stand gekomen.
4.5. [B] heeft zich op het standpunt gesteld dat een bod weliswaar normaal gesproken met het vallen van de hamer wordt aanvaard, maar dat dat in dit geval anders is. De hamerklap van [D] was immers een misverstand, nu [A] op dat moment niet het hoogste bod had. De klap berustte dan ook niet op een dienovereenkomstige wil om het schilderij voor 12.000 euro aan [A] te verkopen. Wegens het ontbreken van deze wil was geen sprake van een rechtsgeldige aanvaarding van het bod van [A] en is dus geen overeenkomst tot stand gekomen, aldus [B].
4.6. De aanvaarding van een aanbod is juridisch te duiden als een eenzijdige gerichte rechtshandeling. Een rechtshandeling vereist ingevolge artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Een verklaring kan in beginsel in iedere vorm geschieden en kan ook in een gedraging besloten liggen.
4.7. Tussen partijen staat vast dat op de veilingen van [B] na het vallen van de hamer geen nieuw bod meer kan worden uitgebracht. De hamerklap markeert het einde van het biedproces. Als er niet meer geboden kan worden, is het laatst uitgebrachte bod geëindigd als hoogste bod. De klap van de hamer moet dan ook worden gezien als de verklaring van aanvaarding door [B] van het laatste bod als hoogste bod.
4.8. Illustratief voor deze betekenis van de hamerklap is de opmerking van [D] wanneer [A] 18.000 euro heeft geboden: “when the hammer falls it’s for you”. [A] Antiquairs heeft in dit verband ook terecht gewezen op een tekst uit de catalogus van de veiling waarin staat “the fall of the auctioneer’s hammer indicates the final bid”.
4.9. Zoals hiervoor onder 4.6 overwogen, leidt de enkele verklaring van aanvaarding op zichzelf echter nog niet tot een rechtsgeldige aanvaarding. Daarvoor is vereist dat de verklaring gebaseerd was op een dienovereenkomstige wil. Volgens [B] ontbrak deze, nu haar wil gericht was op verkoop aan de hoogste bieder en [A] op het moment van de hamerklap niet het hoogste bod had.
4.10. Het lijdt geen twijfel dat [B] het schilderij aan de hoogste bieder wilde verkopen. Dat is immers het doel van iedere veiling. [B] was evenwel in de veronderstelling dat [A] de hoogste bieder was. Op het moment dat de hamer viel, was de wil van [B] dan ook gericht op de verkoop van het schilderij aan [A] voor een bedrag van 12.000 euro. Pas na de hamerklap zag [D] dat er een hoger bod was uitgebracht. Eerst toen realiseerde hij zich dat hij het schilderij niet had willen verkopen aan [A]. Dit doet er echter niet aan af dat die wil op het moment van de hamerklap wel aanwezig was. Er is dan ook geen sprake van het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil.
4.11. Voor zover het verweer van [B] er mede op is gericht dat [D] zich na de hamerklap zo snel heeft hersteld dat dit samenstel van handelingen geen eenduidige verklaring van aanvaarding oplevert, volgt de rechtbank haar daarin niet. De hamerklap bij een veiling is een duidelijke markering van het einde van het biedproces. Met de functie en het karakter van de hamerklap strookt niet dat de aldus afgelegde verklaring nog kan worden ingetrokken of herroepen. Met de enkele klap van de hamer is de aanvaarding een feit. Hierbij overweegt de rechtbank dat het fenomeen “in de hamer” voortkomt uit de door [B] verkozen wijze van veilen. Immers, de mogelijkheid om via internet te bieden is technisch blijkbaar zo ingericht dat er vlak voor en vlak na de val van de hamer nog biedingen kunnen binnenkomen. Het aan deze veilingwijze inherente risico dat een bod wordt afgeslagen terwijl een fractie van een seconde eerder een nieuw, hoger bod is binnengekomen, dient voor rekening van [B] te komen.
4.12. Het beroep van [B] op haar veilingvoorwaarden kan haar niet baten. Ingevolge de tekst van de voorwaarden heeft [B] het recht “het bieden voort te zetten” en “in geval van een meningsverschil omtrent het bieden de kavel terstond opnieuw in veiling te brengen”. De rechtbank leest hierin niet de door [B] voorgestane uitleg dat [B] het recht heeft om na een eenmaal aanvaard bod eenzijdig de veiling te heropenen op grond van de vaststelling door [B] dat “in de hamer” een hoger bod is binnengekomen. Dit is ook niet de betekenis die partijen over en weer aan deze bepaling mochten toekennen.
4.13. Het beroep van [B] op een door haar gesteld gebruik in de veilingbranche als gewoonte in de zin van artikel 6:248 BW slaagt evenmin. Een eventueel branchegebruik levert in geen geval een zelfstandige rechtsbron op voor de beantwoording van de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.14. Gezien het voorgaande, volgt de rechtbank [A] Antiquairs in haar principiële standpunt dat met het vallen van de hamer het bod van [A] van 12.000 euro door [B] rechtsgeldig als hoogste bod is aanvaard. Daarmee is de koopovereenkomst tot stand gekomen.
4.15. Op het moment dat [D] na de hamerslag het internetbod van 13.000 euro toeliet, had [A] dan ook met een beroep op de zojuist totstandgekomen overeenkomst voor 12.000 euro kunnen weigeren verder te bieden. Hij had immers recht op levering van het schilderij voor een bedrag van 12.000 euro. [A] is echter, weliswaar onder protest, doorgegaan met bieden. Uiteindelijk heeft hij een bod van 18.000 euro gedaan waarop door de veilingmeester is afgeslagen.
4.16. Door op deze manier deel te nemen aan de voortzetting van de veiling heeft [A] zich begeven in de strijd om de totstandkoming van een nieuwe koopovereenkomst met betrekking tot hetzelfde schilderij voor een hogere prijs. [B] mocht daaruit afleiden dat [A] zich niet langer beriep op de totstandkoming van een koopovereenkomst voor 12.000 euro. Door verder te gaan met bieden heeft [A] dan ook afstand gedaan van zijn recht op nakoming door [B] van de met de eerste hamerklap totstandgekomen overeenkomst. De uit die overeenkomst voortgekomen verplichting voor [B] om het schilderij voor 12.000 euro aan [A] Antiquairs te leveren is daarmee tenietgegaan.
4.17. Het standpunt van [A] Antiquairs dat [A] heeft doorgeboden met het oog op de totstandkoming van een voorwaardelijke koopovereenkomst die alleen zou gelden indien zou blijken dat géén koopovereenkomst voor 12.000 euro tot stand was gekomen, vindt geen feitelijke bevestiging in het handelen van [A]. Gesteld noch gebleken is dat [A] tijdens de veiling aan [B] heeft medegedeeld dat zijn nieuwe bod slechts zag op de totstandkoming van een overeenkomst onder de gestelde voorwaarde. Het enkele feit dat [A] geprotesteerd heeft tijdens het doorbieden, heeft [B] niet als een zodanige mededeling hoeven te begrijpen. Daarbij overweegt de rechtbank dat een veiling bij opbod in het algemeen geen ruimte biedt voor het verbinden van voorwaarden aan een bod.
4.18. Met de tweede hamerklap van de veilingmeester is dan ook een nieuwe, onvoorwaardelijke koopovereenkomst tot stand gekomen voor een bedrag van 18.000 euro. Nu [A] Antiquairs deze overeenkomst niet heeft vernietigd of ontbonden, is deze onverkort van kracht. Gezien het onder 4.16 overwogene, heeft [A] Antiquairs bovendien geen recht meer op levering van het schilderij voor 12.000 euro. Het beroep van [A] Antiquairs op onverschuldigde betaling faalt dan ook, nu aan de betaling van het bedrag van 18.000 euro vermeerderd met veilingkosten een overeenkomst ten grondslag ligt.
4.19. Ter comparitie heeft [A] Antiquairs haar vordering tot betaling mondeling nader onderbouwd met een subsidiair beroep op wanprestatie en een meer subsidiair beroep op onrechtmatige daad. [B] heeft hier bezwaar tegen gemaakt, nu dit in haar visie een eiswijziging betreft die schriftelijk en bij conclusie of akte had moeten geschieden.
4.20. Dit bezwaar is gegrond voor wat betreft de subsidiaire grondslag wanprestatie. In de bij dagvaarding ingestelde eis is geen beroep op wanprestatie te lezen. Aanvulling van deze grond is een eiswijziging in de zin van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) en had om die reden schriftelijk bij akte of conclusie moeten worden gedaan. Overigens had deze grondslag niet tot toewijzing kunnen leiden nu er geen sprake is van een koopovereenkomst tussen [A] Antiquairs en [B] maar tussen [A] Antiquairs en de verkoper van het schilderij namens wie [B] handelde.
4.21. Voor wat betreft de subsidiaire grondslag onrechtmatige daad is het bezwaar van [B] niet gegrond. In de dagvaarding zijn voldoende feiten gesteld die het ambtshalve aanvullen van deze rechtsgrond rechtvaardigen. [A] Antiquairs heeft immers gesteld dat [B] niet verder had mogen gaan met de veiling. Echter, in het verdere verloop van de procedure heeft [A] Antiquairs nagelaten deze grondslag voldoende feitelijk te onderbouwen. Het enkele feit dat [B] na de totstandkoming van een overeenkomst is doorgegaan met het biedproces is niet zonder meer onrechtmatig jegens [A] Antiquairs.
4.22. De slotsom luidt dat enerzijds met de klap van de hamer een koopovereenkomst voor 12.000 euro tot stand is gekomen. De door [A] Antiquairs gevorderde verklaring voor recht zal als hierna vermeld worden toegewezen. Door anderzijds verder te gaan met bieden heeft [A] afstand gedaan van zijn recht op nakoming van deze overeenkomst en heeft hij een nieuwe koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het schilderij voor 18.000 euro. [A] Antiquairs heeft dan ook geen recht op terugbetaling van enig bedrag door [B]. Deze vordering zal worden afgewezen.
4.23. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat met de hamerklap van de veilingmeester een overeenkomst van verkoop/koop tot stand is gekomen tussen de verkoper en [A] Antiquairs voor het bedrag van € 12.000,-- vermeerderd met de door [B] gebruikelijk in rekening te brengen kosten,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.?