Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10/4264
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 december 2010
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 13 augustus 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 januari 2010 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit Irak. In [regio] had hij een restaurant. Daar werkte hij samen met zijn neef. Eiser verkocht eten en drinken aan Amerikaanse soldaten en Iraakse agenten. Er kwamen terroristen naar hem toe om te vragen waarom eiser eten en drinken verkocht aan de Amerikaanse soldaten en Iraakse agenten. Ongeveer 20 dagen voor zijn vertrek kreeg eiser een dreigbrief. Na 15 dagen kwamen de terroristen naar hem toe. Eiser heeft bij deze tweede bedreiging gezegd door te zullen gaan met zijn bedrijf. Drie dagen later is de neef van eiser ontvoerd door terroristen. Eiser werd toen bang en is naar een vriend gegaan. Eisers neef is door de terroristen vermoord en het restaurant van eiser is in brand gestoken. Eiser kon niet in Irak blijven en is via Turkije naar Nederland gevlucht.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Aan eiser wordt artikel 31, lid 2, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) tegengeworpen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van nationaliteits- en identiteitsdocumenten, alsmede documenten die zijn reis onderbouwen, niet aan hem is toe te rekenen. Daarnaast wordt het niet geloofwaardig geacht dat eiser afkomstig is uit [regio], gelet op het rapport Taalanalyse, van verweerders Bureau Land en Taal (BLT) van 13 februari 2009. Volgens dit rapport is eiser eenduidig niet te herleiden tot Centraal-Irak, doch enkel tot de grotere r[regio][naam] (Centraal Irak/Noord-Irak). Eisers Arabisch biedt volgens het rapport geen onderbouwing voor de gestelde herkomst en de gestelde levensloop. Zijn Arabisch bevat niet de elementen die kenmerkend zijn voor het Arabisch zoals gangbaar in [plaats[regio], het zogenoemde [plaatsnaam], maar komt overeen met het zogenoemde Bagdad-Arabisch, zoals dat in Irak gangbaar is als algemene voertaal. Nu eiser zijn herkomstplaats niet heeft aangetoond, worden eisers verklaringen omtrent hetgeen hij stelt in [plaats[regio] te hebben ondervonden, niet geloofwaardig geacht. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw .
2.2 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Het rapport Taalanalyse van 13 februari 2009 is op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat het op niet-wetenschappelijke stellingen en observaties van SOR 3 is gebaseerd. De kernstelling van SOR 3 is, dat Koerden afkomstig uit [plaats[regio] goed Arabisch spreken en voorts een Maslawi-accent hebben. Volgens SOR 3 heeft eiser geen Maslawi-accent en komt hij daarom niet uit [plaats[regio]. Eiser is van mening dat deze kernstelling onjuist is en verwijst hiertoe naar de brief van de Taalstudio van 24 juni 2009, met als bijlage een dossieranalyse van het rapport Taalanalyse van 13 februari 2009 en met name de contra-expertise van 1 oktober 2010. Uit de contra-expertise blijkt volgens eiser dat de contra-expert geen reden ziet voor twijfel aan de juistheid van de stelling dat eiser uit [plaats[regio] komt. Eiser stelt zich op het standpunt dat met het rapport van contra-expertise voldoende aankopingspunten zijn gegeven voor twijfel aan de juistheid van het rapport Taalanalyse. In dit verband verwijst eiser voorts naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 4 november 2009, AWB 08/44903.
2.3 Verweerder heeft, naar aanleiding van de (nadere) gronden van beroep, bij brief van 20 oktober 2010, aangegeven dat de conclusie van de contra-expertise, dat eiser is te herleiden tot “the vicinity of [plaats[regio]” niet wordt gevolgd, omdat eiser de Arabische taal en met name het Maslawi onvoldoende beheerst. Voorts handhaaft verweerder het oordeel dat uit de gehoren van eiser blijkt dat hij informatie over [plaats[regio] verstrekt die algemeen bekend en weinig gedetailleerd is en waarbij hij aantoonbaar onjuiste informatie heeft verstrekt over de plaatsen van bruggen in [plaats[regio].
2.4 Ter zitting heeft eiser hieromtrent aangevoerd dat blijkens de contra-expertise het zeer gebruikelijk is, om in [plaats[regio] bruggen niet met een naam, maar met nummers aan te duiden. Voorts dient bij de door eiser gegeven informatie meegewogen te worden dat eiser weinig schoolkennis heeft. Waar hij heeft aangegeven, dat [plaats[regio] in het zuiden is gelegen, is dit in eisers perspectief heel goed mogelijk , als men ervan uit gaat dat hiermee wordt bedoeld, het zuiden van Koerdistan.
De rechtbank overweegt als volgt
2.5 De rechtbank constateert dat niet in geschil is dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overlegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit, relaas en reisroute. Ingevolge het beleid van verweerder, neergelegd in C14/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) dient in dat geval van het relaas van eiser positieve overtuigingskracht uit te gaan. Ter beoordeling staat vervolgens of verweerder eisers asielrelaas in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
2.6 Verweerder heeft de conclusie dat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert, gebaseerd op het oordeel dat de gestelde afkomst van eiser ongeloofwaardig is. Dit oordeel berust op het rapport Taalanalyse van 13 februari 2009. Partijen zijn het eens over de conclusie dat het Koerdisch dat eiser spreekt Bahdini-Koerdisch is, zoals gangbaar in de regio [p[regio][naam] (Centraal-Irak/Noord-Irak). Zij verschillen evenwel van mening over de vraag of uit het Arabisch van eiser kan worden geconcludeerd dat eiser niet uit [plaats[regio] komt.
2.7 De rechtbank betrekt, ingevolge artikel 83 Vw, bij de beoordeling van het geschil mede het bij brief van 4 oktober 2010 overgelegde rapport van contra-expertise van de Taalstudio, van 1 oktober 2010. Verweerder heeft bij brief van 20 oktober 2010 aangegeven in deze rapportage geen aanleiding te zien het bestreden besluit in te trekken.
2.8 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) komt verweerder door een taalanalyse te laten uitvoeren de vreemdeling tegemoet in de op hem rustende verplichting om zijn nationaliteit, herkomst en identiteit aannemelijk te maken. Een rapport dat naar aanleiding van de taalanalyse wordt opgesteld, wordt als een deskundigenadvies aangemerkt. Verweerder mag bij de besluitvorming op een asielaanvraag van de juistheid van de taalanalyse uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan.
2.9 In het rapport van Taalanalyse van 13 februari 2009 komt de taalanalist tot de volgende conclusie. Eiser is eenduidig niet te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Centraal-Irak ([plaats[regio]). Hiervoor geeft de taalanalist de volgende onderbouwing:
Eiser heeft een actieve beheersing van een vorm van Irakees Arabisch. Hij spreekt deze taal met een duidelijke Koerdische tongval en veel van zijn zinnen zijn grammaticaal onwelgevormd. Dat eiser, zoals hij stelt, het Arabisch beter beheerst dan het Koerdisch is evident niet het geval. Op grond van de gestelde herkomst en gestelde levensloop mag van eiser zeker een betere beheersing van het Arabisch worden verwacht. Het Arabisch van eiser bevat niet de elementen die kenmerkend zijn voor het Arabisch zoals gangbaar in [plaats[regio] (het “[plaatsnaam]”). Het Arabisch van eiser komt overeen met het zgn. “Bagdad-Arabisch” zoals dat in Irak (waaronder delen van Noord-Irak) gangbaar is als algemene voertaal. De taalanalist merkt voorts op dat de informatie die eiser verstrekt over zijn gestelde herkomstgebied algemeen bekend is en weinig gedetailleerd, dat de namen van de bruggen in [plaats[regio] niet zijn zoals aangegeven door eiser en dat [plaats[regio] alleen in het “zuiden van Irak” ligt, gezien vanuit het perspectief van de bewoners van de regio Duho-Zakho in Noord-Irak. Inwoners van [plaats[regio] beschouwen hun stad niet als een plaats in het zuiden van Irak, maar als een plaats in het noorden van Irak.
Uit het rapport van contra-expertise, van 1 oktober 2010, blijkt dat de contra-expert geen reden ziet voor twijfel aan de juistheid van de stelling van eiser dat hij uit [plaats[regio] komt. Daarvoor wordt de volgende motivering gegeven.
The applicant clearly speaks Bahdini Kurdish at the level of a native language, and he is clearly also fluent in Iraqi Colloquial Arabic. This suggests that he originates from a region within Irak in which Bahdini is spoken, and where there is widespread access and exposure to Arabic as a language that is spoken in the public domain. Given the applicant’s age, this points exclusively to the [plaats[regio] region.
Voorts gaat de contra-expert in op een aantal specifieke punten van de taalanalyse van 13 februari 2009. Met name het punt dat eiser geen Arabisch spreekt dat typisch is voor [plaats[regio], het zogenaamde [plaatsnaam], wordt bestreden door de contra-expert. Deze is van mening dat er geen enkele reden is om te verwachten dat eiser het [plaatsnaam] beheerst. Dit is een dialect dat vooral wordt gesproken door de oudere generatie Arabieren woonachtig in [plaats[regio], maar niet door jonge Koerden in deze regio. Ten aanzien van eisers kennis van de omgeving, geeft de contra-expert aan, dat eiser de bruggen in [plaats[regio] op een, in [plaats[regio] gebruikelijke wijze, aanduidt, namelijk door deze met nummers aan te duiden. De contra-expert heeft ervaren dat anderen, afkomstig uit [plaats[regio], dit ook op deze wijze deden:
The applicant employs the names that are common in [plaats[regio] for the five bridges, namely numbering them. This is the usual way of referring to the bridges locally, which the present contra-expert has witnessed among numerous individuals originating from [plaats[regio].
Ten aanzien van eisers geografische kennis, geeft de contra-expert het volgende aan:
The applicant is drawn by the interpreter into stating that [plaats[regio] is situated “in the south” (note that he does not say “in the south of Iraq” but merely “in the south”). The applicant did not attend school and appears tot be illiterate. He appears to be entirely unfamiliar with the terms “north” and “south” and does not know how tot apply them correctly. When asked later on in the interview to name villages en neighbourhoods surrounding his district of Nabi Yunis indicating their geographical relation tot Nabi Yunis, he is unable to do so, and instead names all relevant locations indicating whether they are “to the left” or “to the right” of his home. His statement about [plaats[regio] being situated in the south comes at the very beginning of the interview and he is clearly eager tot satisfy the interpreter, who is speaking to him in al literary form of Arabic which is not entirely comprehensible to him.
2.10 Op grond van het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat de contra-expertise concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse. In de contra-expertise wordt het oordeel van de taalanalist, dat om de afkomst uit [plaats[regio] aan te tonen eisers Arabisch ook elementen van het Maslawi dient te bevatten, gemotiveerd betwist. Verweerder heeft op deze gemotiveerde betwisting niet nader gereageerd. Voorts is in de contra-expertise verweerders standpunt dat eiser slechts algemene informatie kan geven omtrent [plaats[regio], gemotiveerd weerlegd.
2.11 Nu voldoende aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse, is de rechtbank van oordeel dat de taalanalyse niet als een voldoende draagkrachtige motivering van het bestreden besluit kan gelden. Verweerder heeft het standpunt dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert, naar het oordeel van de rechtbank dan ook ondeugdelijk gemotiveerd.
2.12 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.13 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die [eiser] heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.14 Ten aanzien van de door eiser gevorderde overige kosten, in verband met de contra-expertise, oordeelt de rechtbank als volgt. Blijkens de door eisers gemachtigde overgelegde factuur van de Taalstudio van 29 september 2010, bedragen de kosten voor contra-expertise € 1.433,95. Deze kosten komen op grond van artikel 1, aanhef en sub b van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking. Nu de contra- expertise aanleiding heeft gegeven tot gegrondverklaring van het beroep, zal de rechtbank de kosten van deze contra-expertise aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, Awb .
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- alsmede een bedrag van € 1.433,95 te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.A. Oomen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 december 2010.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.