Uitspraak
TBS P10/0001
Beslissing d.d. 7 maart 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[Betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2009, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde d.d. 20 november 2009;
- het proces-verbaal der terechtzitting van dit hof van 21 april 2010 en 29 november 2010;
- de aanvullende informatie van [verblijfplaats] van 2 april 2010 met als bijlagen de wettelijke aantekeningen van 9 september 2009 tot en met 11 maart 2010;
- de brief van de raadsman van 19 april 2010, met bijlage;
- het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC) van 22 november 2010;
- de brief van de raadsman van 24 november 2010, met bijlagen;
- de brief van de terbeschikkinggestelde van 26 november 2010;
- de reactie van [verblijfplaats] van 27 januari 2011 op het voornoemde PBC rapport.
Het hof heeft ter terechtzitting van 21 februari 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr J.J. Lieftink, advocaat te Almere, de advocaat-generaal, mr Y. Vermin en de getuigen-deskundigen [A] en [B].
Overwegingen:
Het advies van de kliniek
Uit het verlengingsadvies van 30 september 2009 en de aanvullende informatie van 2 april 2010 volgt dat de terbeschikkinggestelde een antisociale persoonlijkheidstoornis heeft. Hij heeft verscheidene delicten gepleegd, is impulsief, liegt en houdt zaken achter. Ook is hij agressief in de vorm van vechtpartijen en geweldpleging, bedreiging en verbale agressie. Betrokkene wordt dwingend wanneer hij zijn zin niet krijgt. De gewetensfunctie van betrokkene is niet of nauwelijks ontwikkeld. Voorts ervaart hij geen gevoelens van spijt, schuld of schaamte en legt de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag elders neer. Ook narcistische kenmerken komen bij betrokkene naar voren; een gebrek aan empathie en een opgeblazen gevoel van eigen waarde, hij overdrijft zijn kunnen en is egocentrisch. Hij lijkt het leuk te vinden over grenzen (van anderen) heen te gaan en anderen 'machteloos te maken'. De terbeschikkinggestelde heeft ook borderline trekken. Hij laat impulsieve gedragingen zien die hem kunnen schaden en heeft moeite om zijn kwaadheid te beheersen. Betrokkene heeft de neiging tot externalisatie, is impulsief en structuurbehoeftig, waarbij begrenzing en structuur ook leiden tot agitatie en acting-out gedrag. In het verleden was er sprake van misbruik van diverse middelen (alcohol, cocaïne, cannabis), nu in remissie middels TBS (onder toezicht).
De destijds ten laste gelegde zedendelicten worden door de terbeschikkinggestelde ontkend. Hij geeft geen werkelijke opening in de exploratie van zijn seksuele identiteit en seksuele mores. Op basis van bovenstaande is het niet uit te sluiten dat er sprake is van pedofilie of seksueel sadisme. Op basis van risicotaxatie-instrumenten is de herhaling ten aanzien van de indexdelicten hoog in te schatten indien de TBS onmiddellijk zou worden beëindigd. Hoewel de terbeschikkinggestelde de seksuele delicten standvastig blijft ontkennen, stelt de kliniek dat het grensoverschrijdende gedrag van de terbeschikkinggestelde nog in die mate in de behandeling naar voren komt dat zowel geweldsdelicten als seksuele delicten niet uit te sluiten zijn.
Bij de terbeschikkinggestelde wordt een ernstige persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd naast een middelenproblematiek die nog verder in kaart moet worden gebracht. Daarnaast wordt er een hoge mate van psychopathie vastgesteld middels de PCL-R en is er nog onvoldoende duidelijkheid rond mogelijke seksuele deviantie. Deze combinatie aan gediagnosticeerde factoren geven aan dat een langdurige en intensieve behandeling vereist is om te komen tot recidivevermindering. Geadviseerd wordt de maatregel met twee jaar te verlengen.
De rapportages pro justitia d.d. 24 en 25 september 2009
Uit de rapportage van de psychiater, [naam psychiater] van 24 september 2009 volgt dat de terbeschikkinggestelde wordt gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, met narcistische en borderline trekken. Er is sprake van polymisbruik in remissie, uiteraard onder gecontroleerde omstandigheden (TBS setting). De terbeschikkinggestelde ontkent zijn delicten en zijn persoonlijkheidsstoornis is nog in grote mate aanwezig. Dit is de basis voor een hoog recidiverisico. Hij heeft begrenzing en controle nodig, maar ook inzicht in zijn eigen functioneren. Ofschoon het recidiverisico hoog ingeschat wordt, wordt toch geadviseerd te starten met begeleide verloven. Dit is goed mogelijk binnen de beschermende setting van de TBS. Enerzijds krijgt betrokkene hierdoor enig toekomstperspectief, en anderzijds is beter te beoordelen of het nog tot een behandelrelatie zal kunnen komen. Geadviseerd wordt de maatregel te verlengen met de termijn van 2 jaar.
Uit de rapportage van de Gz-psycholoog [naam psycholoog] van 25 september 2009 volgt dat in het huidige onderzoek elementen worden gezien die de in het verleden herhaaldelijk gesignaleerde narcistisch en antisociaal gekleurde persoonlijkheidsproblematiek van de terbeschikkinggestelde bevestigen, alsmede de psychopathie. Borderline trekken worden momenteel niet duidelijk gezien. Mogelijk is de terbeschikkinggestelde in vergelijking met enkele jaren geleden toch wat stabieler geworden door de TBS structuur. Het middelenmisbruik lijkt met name voor de alcohol en cocaïne in (deels gedwongen) remissie.
Ondanks de veroordelingen voor zedendelicten kan in het huidige onderzoek niet worden gesproken van seksuele stoornissen. Het onderzoek heeft dergelijke stoornissen ook niet kunnen uitsluiten.
In de huidige beoordeling van het risico op seksueel gewelddadig gedrag is het uitgangspunt geweest dat de terbeschikkinggestelde de delicten heeft gepleegd. Aldus is met behulp van de SVR-204 de kans op seksueel gewelddadig gedrag in de toekomst zonder begeleiding en controle `matig' op de korte termijn, en `hoog' vanaf de middellange termijn (> half jaar). Factoren die met name bijdragen aan deze kans zijn de feiten dat er enige escalatie in de ernst van de feiten te zien is en er verschillende typen slachtoffers zijn. Uitgaande van de bewezenverklaring van de zedendelicten wordt de kans ook verhoogd door betrokkenes ontkenning en daarmee samenhangend de negatieve houding ten opzichte van interventies. Verder dragen aan deze hoge kans ook bij een hoge psychopathiescore, problemen met middelengebruik, eerder gepleegde (niet-seksuele) delicten, suïcidaal gedrag en ontvluchtingspogingen in het verleden.
De terechtzitting van het hof van 21 april 2010
Het hof heeft op 21 april 2010 de behandeling van de zaak geschorst teneinde het Pieter Baan Centrum (PBC) een onderzoek te laten verrichten naar de juiste diagnostiek van de terbeschikkinggestelde, de noodzaak tot verdere behandeling en de mogelijkheden van zo’n behandeling van de terbeschikkinggestelde. Het hof heeft verzocht de resultaten van het onderzoek neer te leggen in een door het PBC op te maken rapportage.
De rapportage pro justitia van het PBC van 22 november 2010
Er is bij de terbeschikkinggestelde sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarbij tevens gesproken kan worden van narcistische en borderline kenmerken. Het middelen gebruik (cannabis, cocaïne en alcohol) is in (gedwongen) remissie. Er is voorts sprake van psychopathie, getuige de hoge score op de PCL-R volgens het construct van Hare. Er worden geen aanwijzingen gevonden voor specifieke seksuele problematiek c.q. stoornissen, ofschoon de terbeschikkinggestelde hier wellicht niet het achterste van zijn tong laat zien.
De terbeschikkinggestelde scoort onverminderd hoog op de risicotaxatieschalen (HCR-20 en SVR-20), waarbij op de HCR-20 de scores op zowel de Historische, Clinische als Risicohanteringsvariabelen nog steeds hoog zijn.
De terbeschikkinggestelde verblijft al langdurig in de TBS voor een aantal zedendelicten, die alle door hem ontkend worden. Gevolg hiervan is dat er zich al jarenlang een impasse voordoet tussen hem en de verschillende klinieken, waarbij zelfs een aanzet tot behandeling maar moeilijk te ontwaren valt. Niet te verwachten valt dat hier ook maar enige verandering in zal optreden, indien een kliniek zal blijven proberen om hem te behandelen, daar deze strategie automatisch zal leiden tot mobilisatie van verzet bij de terbeschikkinggestelde.
Pro¬bleem in het onderzoek naar de delictgevaarlijkheid is geweest dat hij sterk sociaal wenselijke antwoor¬den gaf in sexualibus en iedere zweem van pathologie ontkende. Zo hield hij tot het eind cate¬gorisch vol geen pedoseksuele- of homoseksuele contacten te willen onderhouden en uitsluitend geïnteresseerd te zijn in volwassen vrouwen. Rapporteurs achten, zijn per¬soonlijkheid(sstoomis) in aanmerking genomen, het dan ook allesbehalve denkbeeldig dat hij in de toekomst nog eens met justitie in aanraking zal komen, maar met veel minder zekerheid valt aan te nemen dat het wederom om een seksueel delict zal gaan.
Omdat rapporteurs de sociaal wenselijke houding van de terbeschikkinggestelde in sexualibus onderkennen en een betrouwbare seksuele anamnese onmogelijk valt te verkrijgen, menen rapporteurs dat in de vigerende (behandel)impasse gekozen zou moeten worden voor een verlenging van de TBS met twee jaar, maar tevens voor voorzichtige pogingen tot resocialisatie, waarin het voorbespreken en nabespreken van aanvankelijk begeleide, later eventuele onbegeleide verloven en zeer attente observatie vanuit de TBS-kliniek de voornaamste ingrediënten zullen moeten vormen. Mocht de terbeschikkinggestelde deze twee jaar in het kader van het resocialisatieproces aanzienlijke vooruitgang boeken, dan kan nadien eventueel gedacht worden aan een voor¬waardelijke beëindiging.
De door het hof gevraagde reactie van de kliniek van 27 januari 2011 op de PBC rapportage
Het behandelteam van [verblijfplaats] onderschrijft dat de behandeling erg moeizaam verloopt. Een langdurige schemagerichte cognitieve behandeling wordt nog als mogelijkheid gezien. Daarnaast schat het behandelteam het recidiverisico hoger in dan het Pieter Baan Centrum. Het behandelteam streeft al langere tijd naar het opstarten van begeleid verlof ondanks dat belangrijke factoren in de delicttheorie ontbreken rondom seksualiteit. De kliniek wordt hierin echter gehinderd door de beperkte begeleidbaarheid van de terbeschikkinggestelde. Aangezien hij weigert een regulier dagprogramma te volgen is geen inschatting te maken van wat er gebeurt bij conflicten verder van de afdeling en in aanwezigheid van meer "publiek". Bijgevolg is deze inschatting helemaal niet te maken tijdens begeleid verlof. Diverse onzekerheden maken het onmogelijk de verlofaanvraag van een goed risicomanagement te voorzien waardoor de aanvraag bijzonder weinig tot geen kans van slagen heeft op goedkeuring van het ministerie. Concluderend wordt gesteld dat het behandelteam een hoog recidiverisico inschat op grensoverschrijdend gedrag in welke zin dan ook. Een resocialisatietraject zal pas tot de mogelijkheden behoren indien de terbeschikkinggestelde zich ook op moeilijke momenten begeleidbaar kan opstellen.
Ter terechtzitting van het hof heeft de getuige-deskundige [B] verklaard dat de kliniek een problematiek op het gebied van de seksualiteit niet uitsluit. De kliniek is van mening dat ondanks het gebrek aan inzicht in de seksuele problematiek moet worden gewerkt in de richting van begeleid verlof. Een goede werkrelatie is daarbij van belang. De terbeschikkinggestelde heeft de afgelopen vier weken een ontwikkeling doorgemaakt en lijkt thans te willen meewerken. Daarom zijn er aanknopingspunten om tot samenwerking te komen waardoor begeleid verlof een kans van slagen heeft. Voor de kliniek is een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege thans nog geen optie. Er zijn immers aanknopingspunten om tot een behandeling te komen waarbij betrokkene verder geresocialiseerd dient te worden.
De getuige-deskundige [A] (PBC)
Ter terechtzitting van het hof heeft de getuige-deskundige in overeenstemming met zijn conclusie uit het pro justitia rapport van het PBC van 22 november 2010 – zakelijk weergegeven – verklaard dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor seksueel afwijkend gedrag. Objectief is niet vast te stellen of de terbeschikkinggestelde lijdt aan een seksuele stoornis. De kans is wel aanwezig, maar niet vast te stellen. De terbeschikkinggestelde dient de ruimte te krijgen om op begeleid verlof te kunnen gaan. Op die wijze kan worden bekeken of er daadwerkelijk sprake is van een seksuele stoornis. De impasse in de behandeling wordt dan mogelijk doorbroken. De inschatting van het recidivegevaar op het gebied van seksuele- alsook geweldsdelicten is moeilijk te doen . Er bestaat een risico van overtreding van de wet. Dat kunnen geweldsdelicten zijn. Betrokkene kan geweld inzetten om iets gedaan te krijgen. Het is echter moeilijk te specificeren om welke delicten het zou gaan. Het recidiverisico is vanuit de psychopathie voldoende groot om de Tbs-maatregel te verlengen met twee jaar. Mocht betrokkene zich niet aan gemaakte afspraken houden, dan moet er snel ingegrepen kunnen worden. Daarom ligt een voorwaardelijke beëindiging niet in de rede.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Volgens zowel de kliniek als de rapporteurs van het PBC is er sprake van een risico op recidive en terugval. Er is weliswaar enig verschil in inzicht wat betreft de ernst van het recidiverisico maar zowel de kliniek als de PBC-rapporteurs geven aan dat de maatregel met twee jaar dient te worden verlengd. Daarom wordt gevorderd, dat de beslissing van de rechtbank Rotterdam wordt bevestigd. Wel dient de kliniek serieus werk te maken van een begeleid verlofkader.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en onvoldoende recidivegevaar voor tbs-waardige delicten brengen met zich dat de maatregel dient te worden beëindigd. Voorts is artikel 5 EVRM in combinatie met artikel 2 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden geschonden wegens het tot nu toe uitgebleven zijn van enige resocialisatie. Ook om die reden dient de maatregel te worden beëindigd.
Het oordeel van het hof
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 2 december 2003 en loopt dus thans meer dan zeven jaren. Dit tijdsverloop in relatie tot de ernst van de delicten waarvoor de terbeschikkingstelling is opgelegd moet mede in aanmerking worden genomen bij de verlengingsbeslissing. Het hof is van oordeel dat, bij een afweging tussen de belangen van de terbeschikkinggestelde en die van de maatschappij, naarmate de maatregel van terbeschikkingstelling langer duurt het belang van de terbeschikkinggestelde steeds zwaarder dient te wegen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat van disproportionaliteit in casu geen sprake is, nu het tijdsverloop niet alleen moet worden beschouwd in het perspectief van de ernst van de delicten (een tweetal ernstige pogingen tot aanranding van de eerbaarheid), maar tevens in aanmerking moeten worden genomen de aard van de stoornis en het actuele recidivegevaar. Daar komt bij dat betrokkene door gebrek aan medewerking bij de behandeling een langere duur van de maatregel zelf in de hand werkt.
Zowel de kliniek als de externe deskundigen zijn van oordeel dat er nog steeds sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij de terbeschikkinggestelde. Niet is vastgesteld kunnen worden dat er tevens sprake is van problematiek van seksuele aard. Voorts zijn de kliniek en de externe deskundigen van oordeel dat er een matige tot hoge kans is op recidivegevaar. De terbeschikkinggestelde staat – mede door zijn weinig coöperatieve opstelling – in feite nog aan het begin van zijn behandeling. De kliniek heeft echter aangegeven nog aanknopingspunten voor samenwerking, behandeling en begeleid verlof te zien.
Het verweer van de raadsman met betrekking tot schending van artikel 5 EVRM in combinatie met artikel 2 van de Beginselenwet wordt verworpen. Daarbij overweegt het hof dat in artikel 2 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden weliswaar is bepaald dat de TBS-maatregel zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de behandeling van de veroordeelde. Die behandelings- c.q. resocialisatiegedachte wordt echter begrensd door het primaire karakter van de TBS-maatregel, te weten de bescherming van de maatschappij. In het bijzonder gelet op het thans nog aanwezige delictgevaar en het gegeven dat de terbeschikkinggestelde nog maar aan het begin van zijn behandeling staat, is het hof van oordeel dat juist het karakter van beveiliging – dat wil zeggen: de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen – de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat het hof er vanuit gaat dat de kliniek met inachtneming van de bevindingen van de PBC-rapporteurs het nog in te zetten verloftraject voortvarend ter hand zal nemen.
De beslissing, waarvan beroep
Het hof zal de beslissing van de rechtbank waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2009 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [betrokkene].
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr J.M.J. Denie en mr. T.M.L. Wolters als raadsheren,
en dr. W. van Kordelaar en prof. dr. B.C.M. Raes als raden,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen als griffier,
en op 7 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden en mr T.M.L. Wolters zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.