Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie Alphen aan den Rijn
MB: 1016970 / 10-213
CJIB.nr.: 132076699
Uitspraak van de kantonrechter mr. D. de Loor van 25 februari 2011 op het beroepschrift ex artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) van:
[betrokkene],
gevestigd te [adres],
procederend bij haar bestuurder [gemachtigde].
Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van vrijdag 11 februari 2011, waarbij het Openbaar Ministerie (OM) werd vertegenwoordigd door P. Jansma. [betrokkene] is verschenen bij haar directeur [gemachtigde]. Bijstand werd verleend door de tolk in de Duitse taal, M.C. van Dijk. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
1. Feiten en procesverloop
1.1. Bij beschikking van 1 augustus 2009 is aan [betrokkene], als kentekenhouder van het motorvoertuig met kenteken [kenteken], een boete opgelegd van € 38,-- wegens overschrijding van de maximum snelheid met 9 km/uur op de autoweg N11 (te Hazerswoude, gemeente Rijnwoude) op 23 juni 2009, om 06.50 uur.
1.2. Op 12 oktober 2009 is een aanmaning verzonden.
1.3. Bij schrijven van 19 oktober 2009 heeft [betrokkene] naar aanleiding van de aanmaning van 12 oktober 2009 aan het CJIB bericht dat zij reeds bij schrijven van 14 augustus 2009 heeft meegedeeld dat de bestuurder van de betreffende auto was: [de bestuurder], geboren [geboortedatum], wonende aan [adres]. [betrokkene] verzocht daarom de boete aan [de bestuurder] op te leggen.
1.4. Bij beschikking van 17 november 2009 heeft de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend.
1.5. Bij brief van 23 december 2009 heeft [betrokkene] beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie.
1.6. Bij brief van 3 januari 2010 is de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en is aan [betrokkene] een termijn van twee weken gegeven om de ingevolge artikel 11 WAHV te stellen zekerheid te betalen.
1.7. Bij brief van 18 januari 2010 is [betrokkene] er op gewezen dat zij nog zekerheid dient te stellen.
1.8. Bij beslissing van 23 februari 2010 heeft de kantonrechter het beroep van [betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard omdat niet tijdig zekerheid was gesteld.
1.9. Bij fax van 1 maart 2010 heeft [betrokkene] om een Duitse vertaling van de beslissing van 23 februari 2010 gevraagd.
1.10. Op 10 april 2010 heeft het kantongerecht een Duitse vertaling van de beslissing van 23 februari 2010 aan [betrokkene] gezonden.
1.11. Bij faxbericht van 10 april 2010 heeft [betrokkene] hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de kantonrechter van 23 februari 2010.
1.12. Bij arrest van 5 november 2010 (WAHV 200.062.530) heeft het Gerechtshof te Leeuwarden geoordeeld dat op basis van artikel 11, derde lid, WAHV en artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroep bij de kantonrechter pas niet-ontvankelijk kan worden verklaard wegens het niet tijdig voldoen van de verplichting om zekerheid te stellen als de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om het verzuim de zekerheid te voldoen te herstellen en haar, na indiening van het beroepschrift, omtrent die verplichting dus tweemaal een mededeling is gedaan. Indien moet worden aangenomen dat een betrokkene de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, brengt het bepaalde in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mee dat voornoemde twee mededelingen moeten worden gedaan in een taal die zij redelijkerwijze geacht kan worden te beheersen. Omdat van één van de twee zich in het dossier bevindende brieven omtrent de zekerheidstelling, die in de Duitse taal zijn gesteld, niet kan worden vastgesteld dat die is verzonden, moet worden aangenomen dat betrokkene na indiening van het beroepschrift niet tweemaal mededeling is gedaan omtrent de verplichting tot zekerheidstelling in een taal die zij redelijkerwijs geacht kan worden te beheersen. Vorenstaande was aanleiding voor het Hof om de beslissing van de kantonrechter te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar deze rechtbank ten einde een nieuwe termijn te bepalen waarbinnen betrokkene alsnog zekerheid als bedoeld in artikel 11 WAHV kon stellen. De advocaat-generaal werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan betrokkene, ter hoogte van € 820,64.
1.13. Bij de in de Duitse taal gestelde brief van 28 december 2010 is [betrokkene] opgeroepen voor de zitting van 11 februari 2011. In deze brief is [betrokkene] er op gewezen dat, wanneer geen zekerheid wordt betaald, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
1.14. [betrokkene] heeft de zekerheid als bedoeld in artikel 11 WAHV niet betaald.
2. Beoordeling
2.1. [betrokkene] volhardt bij de inhoud van het beroepschrift. Naar Duits recht, dat volgens [betrokkene] ingevolge de EU-verordening hier van toepassing is, is niet de kentekenhouder maar de feitelijke veroorzaker van de gedraging aansprakelijk. In dit geval was de auto in periode van 1 juni 2009 tot en met 30 juni 2009 verhuurd aan [betrokkene]. Bestuurder van de auto was [de bestuurder]. Bij brief van 19 september 2010 heeft [betrokkene] de gegevens van de bestuurder van de auto doorgegeven. De boete kan derhalve niet langer aan [betrokkene] worden opgelegd. Verder heeft de rechtbank niet voldaan aan datgene wat in het arrest van het Hof Leeuwarden werd opgedragen, namelijk het verschuldigde bedrag aan zekerheid concreet te noemen. Ten slotte dient de aanklager op grond van het arrest nog een bedrag van € 829,64 met rente aan [betrokkene] te betalen. [betrokkene] wenst de te betalen zekerheid met dit bedrag te verrekenen, aldus [betrokkene].
2.2. De vertegenwoordiger van het openbaar ministerie volhardt bij de genomen beslissing.
2.3. De kantonrechter oordeelt als volgt.
2.4. Artikel 11, derde lid, WAHV luidt: “De zekerheid wordt door de indiener bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden, bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau , gesteld, hetzij door middel van de aan betrokkene toegezonden accept-giro, hetzij anderszins door storting op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau. De officier van justitie wijst de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan op de verplichting tot zekerheidstelling en deelt hem mee dat de zekerheidstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling. Indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied, wordt het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.”
2.5. [betrokkene] heeft tot op heden geen zekerheid betaald, terwijl [betrokkene] er in het arrest van het Hof wel op is gewezen dat zekerheid moet worden betaald. Bij brief van 28 december 2010 is [betrokkene] daar ook door dit kantongerecht nog eens op gewezen. [betrokkene] heeft dan ook voldoende de gelegenheid gehad om de zekerheid te betalen. [betrokkene] heeft nog wel aangevoerd dat de brief van het kantongerecht niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11, derde lid, WAHV omdat het te betalen bedrag in de brief niet wordt genoemd, maar een dergelijke verplichting kan uit artikel 11, derde lid, WAHV niet worden afgeleid. Ook is verrekening niet mogelijk . Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 mei 2001 (VR 2001, 129) blijkt immers dat de zekerheid volledig moet worden betaald, zonder dat een beroep op verrekening kan worden gedaan. Uit dit arrest zou kunnen worden afgeleid dat [betrokkene], nu zij heeft gedwaald over de mogelijkheid van verrekening, alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld om de zekerheid te betalen, maar omdat [betrokkene] al diverse malen de gelegenheid heeft gehad om zekerheid te stellen en het om proces-economische redenen ongewenst is om deze procedure nog langer voort te laten duren nu het beroep (zoals hierna ten overvloede zal blijken) inhoudelijk ongegrond is, ziet de kantonrechter daarvan af en zal hij het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.6. Ten overvloede (voor zover het beroep wel ontvankelijk zou zijn) overweegt de kantonrechter het volgende.
2.7. Niet gebleken is dat [betrokkene] binnen 6 weken na de beschikking van 1 augustus 2009 beroep heeft aangetekend bij de officier van justitie. De eerste brief die de officier van justitie stelt ontvangen te hebben van [betrokkene] is de brief van 19 oktober 2009, die [betrokkene] in reactie op de aanmaning van 12 oktober 2009 heeft verzonden. Dat [betrokkene] al eerder, te weten op 14 augustus 2009, een beroepschrift heeft ingediend is niet gebleken. [betrokkene] heeft hier in elk geval geen bewijs van geleverd. De officier van justitie heeft dan ook terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.8. Voor zover de officier van justitie het beroep ontvankelijk had moeten achten, geldt het volgende.
2.9. Artikel 5 WAHV luidt, voor zover hier relevant: “Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt (…) de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 8.”
2.10. Artikel 8 WAHV luidt, voor zover hier relevant: “De officier van justitie vernietigt de beschikking indien (…) degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven: (…) b. een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig (…) was (…). In de onder a, b en c bedoelde gevallen is de officier van justitie bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie aan degene die de gedraging heeft verricht of aan degene die de huurder van het motorrijtuig (…) was (…).”
2.11. [betrokkene] was ten tijde van de gedraging kentekenhouder van het voertuig. Weliswaar heeft [betrokkene] aangevoerd dat zij het voertuig had verhuurd, maar omdat er geen sprake was van een bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst komt haar geen beroep op artikel 8, aanhef en sub b, WAHV toe. Het enkele feit dat de gedraging is gepleegd door een andere, bekende bestuurder dan de kentekenhouder, levert geen exculpatie op grond van artikel 8 WAHV op.
2.12. [betrokkene] heeft nog aangevoerd dat de aansprakelijkheid van de kentekenhouder ex artikel 5 WAHV in strijd is met het Duitse recht, dat volgens het EU-verdrag toegepast zou moeten worden. Ook deze grief kan niet slagen. Omdat de gedraging in Nederland is gepleegd is het Nederlandse recht van toepassing. Voor zover [betrokkene] heeft willen betogen dat de kentekenaansprakelijkheid ex artikel 5 WAHV in strijd is met de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM , heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in zijn arrest van 19 oktober 2004, 66273/01 (Falk tegen Nederland, NJ 2005,429 en VR 2005, 1) geoordeeld dat artikel 5 WAHV niet in strijd is met artikel 6 EVRM .
2.13. De sanctie is derhalve terecht aan [betrokkene] opgelegd. Zo het beroep bij de officier van justitie en bij de kantonrechter ontvankelijk zouden zijn, zou het beroep bij de kantonrechter dus ongegrond worden verklaard.
2.14. Gelet op het vorenstaande zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het niet tijdig stellen van zekerheid.
3. De beslissing
De kantonrechter beslist als volgt:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter voornoemd en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2011.
de griffier, de kantonrechter,
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen zes weken na de datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, doch alleen indien:
- de bij deze beslissing opgelegde administratieve sanctie meer dan € 70,-- bedraagt of
- het beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de Rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton – locatie Alphen aan den Rijn, Postbus 130, 2400 AC Alphen aan den Rijn en dient door degene die bij de kantonrechter beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting wordt gevraagd waarbij u uw standpunten mondeling wilt toelichten.