Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/2855 WWB-T1
Uitspraak in het geding tussen
[eisers], wonende te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde mr. A.T. Tilburg, advocaat te Spijkenisse,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 12 februari 2010 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met terugwerkende kracht over de periode van 1 april 2005 tot en met 31 januari 2010 ingetrokken en in verband hiermee van haar een bedrag van € 63.841,84 (bruto), een bedrag van € 863,86 (netto) en een bedrag van € 560,- (netto) teruggevorderd.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiseres bij brief van 22 februari 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 15 juli 2010 beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brief van 17 augustus 2010.
Verweerder heeft bij brief van 28 december 2010 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2011. Aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. el Fizazi.
2 Overwegingen
Eiseres ontving vanaf 6 januari 1999 een algemene bijstandsuitkering. In de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 november 2008 heeft zij een bedrag van € 560,- aan bijzondere bijstand ontvangen. Verweerder heeft het primaire besluit genomen onder de overweging dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres vanaf 1 april 2005 niet woonachtig is in de woning op door haar opgegeven adres aan de [straatnaam en huisnummer] te [plaatsnaam] (hierna: de woning). Aanleiding voor het onderzoek naar het feitelijk hoofdverblijf van eiseres waren een melding van een medewerker van Woonstad Rotterdam dat mogelijk sprake zou zijn van leegstand van de woning, bevindingen uit een vooronderzoek van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam van 28 augustus 2009, waaruit onder meer bleek dat de huismeester van de woning meldingen van omwonenden heeft ontvangen dat de woning vanaf 2006 niet wordt bewoond en de meterstanden van de woning waaruit opgemaakt kan worden dat er op het adres bijna geen water- en energieverbruik is.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard onder overname van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 22 juni 2010. Daarin is overwogen dat het water-, gas- en energiegebruik in de woning veel lager is dan het gemiddelde gebruik van een eenpersoonshuishouden volgens het NIBUD. Volgens vaste jurisprudentie wijst dit erop dat er geen sprake kan zijn van een hoofdverblijf, aldus het advies. Dit wordt verder ondersteund door een verklaring van de huismeester dat hij in 2006 een melding van een omwonende kreeg dat er niemand op het betreffende adres woonde, dat hij de bewoonster van de woning ongeveer eens per jaar zag, dat de brievenbus van de woning vaak vol zat, en dat er 24 uur per dag een lamp in de hal van de woning brandde en dat verder de woning potdicht zat. Het verbruik van water, gas en energie is door eiseres niet weersproken. De verklaringen van eiseres over het verbruik van water in de woning zijn niet eenduidig. Zij heeft op 9 februari 2010 verklaard dat zij hier en daar verbleef. De verklaring van eiseres dat zij in verband met een inbraak in 2002 de woning een onbewoonde indruk wilde geven is onvoldoende om aan te nemen dat zij wel in de woning woonachtig zou zijn. Gelet hierop heeft eiseres haar inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is geen sprake, aldus het advies.
Eiseres heeft in beroep, kort weergegeven, aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij niet haar hoofdverblijf heeft in de woning. Verweerder maakt niet duidelijk waar zij dan wel haar hoofdverblijf zou hebben. Weliswaar is haar waterverbruik vanaf april 2005 erg laag geweest, maar eiseres bestrijdt dat dit lage gebruik onomstotelijk aantoont dat zij niet haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad. Zij heeft in de bezwaarfase toegelicht waarom zij minder dan gebruikelijk is in de woning heeft verbleven. Verder slaapt zij vrijwel altijd in de woning. Verweerder heeft onvoldoende weging gegeven aan de verklaring van eiseres dat zij de woning, waarvan de voordeur direct aan de stoep grenst, bewust een onbewoonde indruk gaf om minder snel doelwit te zijn van inbrekers. Een observatierapport, waaruit blijkt dat eiseres niet in de woning woont, ontbreekt, terwijl dit wel noodzakelijk is. Eiseres geeft aan dat zij niet kan aantonen dat zij vanaf 2005 haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Ingevolge artikel 17 van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolgde artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Naar vaste rechtspraak dient de vraag waar iemand woont te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden en is de belanghebbende verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 maart 2007, LJN BA3633).
Uit het door R. Bouman op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 12 februari 2010 blijkt dat de huismeester van het complex aan de [straatnaam] (het complex waarvan de woning deel uitmaakt), [naam], op 21 januari 2010 onder meer heeft verklaard dat hij een kantoor heeft op het adres aan de [straatnaam en huisnummer] en dat hij vijf jaar huismeester is van het complex aan de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Ook heeft hij verklaard dat de woning niet werd bewoond, dat hij de bewoonster van de woning ongeveer één keer per jaar zag, dat hij van haar heeft gehoord dat zij niet in de woning zou slapen vanwege een onveilig gevoel. De brievenbus van de woning zat vaak vol en hij vermoedde dat de bewoonster eens in de zoveel tijd haar post kwam ophalen. Verder heeft hij verklaard dat er 24 uur per dag een lamp in de hal van de woning brandde en dat de woning verder potdicht zat.
Uit genoemd proces-verbaal blijkt ook dat [naam], bewoner van de woning op het adres [straatnaam en nummer] te [plaatsnaam], heeft verklaard dat hij woonachtig is op de eerste verdieping, dat de woning met nummer [nummer] op de begane grond is gevestigd, dat hij op de begane grond eigenlijk niemand zag en dat hij niets over de bewoning van de woning kon vertellen.
Uit het proces-verbaal blijken de verbruiksgegevens van de woning in de periode in geding. Volgens de gegevens van Eneco is in de periode van 31 maart 2005 tot en met 18 maart 2009 jaarlijks tussen de 455 en de 528 kWh aan elektriciteit verbruikt, terwijl het gemiddeld verbruik van een eenpersoonshuishouden volgens de Nibudnormen 2.107 kWh per jaar bedraagt. Volgens de gegevens van Evides is in de periode van 3 november 2005 tot en met 30 juni 2009 jaarlijks tussen de 0 en 5 m³ water verbruikt, terwijl het gemiddeld verbruik van een eenpersoonshuishouden volgens de Nibudnormen 47 m³ per jaar bedraagt.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag om aan te nemen dat eiseres, anders dan zij aan verweerder heeft opgegeven, tijdens de hier te beoordelen periode van 1 april 2005 tot en met 31 januari 2010 niet woonachtig was op het door haar opgegeven adres.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar verbruiksgegevens van elektriciteit en water lager zijn dan gemiddeld omdat zij minder in de woning zou verblijven. Dit betoog leidt niet tot een ander oordeel. Het extreem lage elektriciteits- en waterverbruik rechtvaardigt in beginsel de vooronderstelling dat de woning in de periode in geding niet als feitelijk hoofdverblijf respectievelijk verblijfadres van eiseres heeft gediend. De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 mei 2009, LJN BI5090. Hetgeen omtrent de leefwijze van eiseres naar voren is gekomen en hetgeen zij daarover heeft verklaard, vormen geen aanvaardbare verklaring voor dit zeer geringe verbruik. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres weliswaar heeft verklaard dat zij, behalve een televisie, geen elektrische apparaten heeft, niet veel licht aan heeft, zij gemiddeld drie tot vier dagen per week in de woning een douche neemt en zij daarbij niet veel water gebruikt, maar dat dit niet spoort met het bijzonder geringe verbruik. Ook de verklaring van eiseres ter zitting dat zij in de winter(s) bijna niet in de woning sliep, dat zij soms minder dan drie tot vier dagen per week in de woning verbleef, en dat zij als zij kwam kijken of er post was, de dag in de woning verbleef en aan het eind van de dag weer naar familie ging, ondersteunt de conclusie van verweerder dat eiseres niet woonachtig was in de woning.
Aldus heeft eiseres onvoldoende concrete en verifieerbare gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de conclusie van verweerder dat eiseres genoemde periode niet woonachtig was de woning, onjuist zou zijn. Ook al zou eiseres minder dan gebruikelijk in de woning hebben verbleven, het geconstateerde verbruik van elektriciteit en water is dermate laag dat dit, ook met inachtneming van de door eiseres terzake gedane verklaringen hiervoor - wat daar ook van zij - , niet verenigbaar is met het hebben van hoofdverblijf in de woning.
Het betoog dat de meterstand(en) mogelijk niet goed zijn opgenomen, zal de rechtbank passeren, nu dit niet is onderbouwd en door eiseres eerst ter zitting naar voren is gebracht.
Het betoog van eiseres dat een observatierapport ontbreekt waaruit blijkt dat zij niet in de woning zou wonen, maakt dit oordeel niet anders. Mede gelet op de verklaringen van de huismeester en een naaste bewoner kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat het onderzoek van verweerder te summier is geweest. Observatie was in dit geval niet noodzakelijk om te kunnen concluderen dat eiseres niet woonachtig was op door haar opgegeven adres.
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres, door onjuiste informatie over haar werkelijke woonadres te geven, de in artikel 17, eerste lid, van de WWB neergelegde inlichtingenverplichting heeft geschonden. Ten gevolge daarvan kan niet worden vastgesteld of eiseres ten tijde van de periode hier in geding recht had op bijstand.
Verweerder was derhalve op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd de bijstand in te trekken zoals hij heeft gedaan.
Verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met zijn beleid dat in alle gevallen waarin de WWB voorziet in de mogelijkheid om tot terugvordering van bijstand over te gaan daartoe wordt besloten, tenzij er dringende redenen zijn om daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien.
In hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd, in het bijzonder dat zij zich als alleenstaande vrouw onveilig voelde in de benedenwoning omdat in 2002 in de woning is ingebroken, is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten geven om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van het beleid af te wijken. Deze inbraak is geruime tijd geleden en eiseres heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat zij daardoor niet in de woning kon verblijven.
Met het vorenstaande is tevens gegeven dat verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was om tot terugvordering van de over de voormelde periode gemaakte kosten van bijstand over te gaan.
Het beroep is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.G.J.C. Baartmans, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 10 maart 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: