Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college aan [appellante sub 2] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkens- en runderslachterij aan de [locatie] te Epe. Dit besluit is op 23 december 2009 ter inzage gelegd.

Uitspraak



201000814/1/M1.

Datum uitspraak: 9 maart 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats],

2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Epe,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college aan [appellante sub 2] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkens- en runderslachterij aan de [locatie] te Epe. Dit besluit is op 23 december 2009 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2010, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 2] en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. H.J.F. Dullemond, advocaat te Zwolle, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, [belanghebbenden], en het college, vertegenwoordigd door H. de Vries, H.C. Eldering en mr. K.A. Weerts, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 20 oktober 2010 in zaak nr. 201000814/1/T1/M1, hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 22 december 2009 te herstellen.

Bij besluit van 29 november 2010, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2010, heeft het college het besluit van 22 december 2009 gewijzigd.

Bij brieven van 3 december 2010 zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over het besluit van 29 november 2010 naar voren te brengen. [appellant sub 1] heeft bij brief van 6 december 2010 medegedeeld dat geen behoefte bestaat een zienswijze naar voren te brengen.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

Tussenuitspraak

2.1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat een verwijzing naar NEN 3399/NEN 3398 in de vergunningvoorschriften 4.2.1 en 4.2.3 niet vereist is, wanneer [appellante sub 2] zelf een beheerssystematiek in een notitie vastlegt. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat het college heeft erkend dat vergunningvoorschrift 7.1.2 ten onrechte op een akoestisch onderzoek uit 2006 in plaats van een onderzoek uit 2009 is gebaseerd en dat vergunningvoorschrift 7.1.3 niet is aangepast aan de zienswijze. Ten slotte heeft de Afdeling overwogen dat het college ter zitting heeft erkend dat het zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de tweede volzin van vergunningvoorschrift 17.1.1 noodzakelijk is ten einde de overlast in voldoende mate te beperken.

De Afdeling heeft bij de tussenuitspraak overwogen dat de beroepsgronden van [appellante sub 2] en [appellant sub 1] in zoverre terecht zijn voorgedragen en dat het besluit van 22 december 2009 in zoverre in strijd is met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen.

2.2. Gelet hierop zijn de beroepen tegen het besluit van 22 december 2009 gedeeltelijk gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd voor zover het de voorschriften 4.2.1, 4.2.3, tweede volzin, 7.1.2, 7.1.3 en 17.1.1, tweede volzin, betreft. Voor het overige zijn de beroepen tegen het besluit van 22 december 2009 ongegrond.

Het besluit van 29 november 2010

2.3. Het besluit van 29 november 2010 waarbij het college het besluit van 22 december 2009 heeft gewijzigd, is ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede onderwerp van het geding.

2.4. Bij het besluit van 29 november 2010 heeft het college voorschrift 4.2.1 aangepast, de tweede volzin van voorschrift 4.2.3 ingetrokken, de voorschriften 7.1.2 en 7.13 aangepast aan de zienswijze en het akoestisch onderzoek van 2009, en de tweede volzin van voorschrift 17.1.1 eveneens ingetrokken.

[appellante sub 2] en [appellant sub 1] hebben geen gronden tegen deze wijzigingen aangevoerd. Gelet hierop zijn de beroepen tegen het besluit van 29 november 2010 ongegrond.

2.5. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen tegen het besluit van 22 december 2009 gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe van 22 december 2009, kenmerk 2009-54069, voor zover het de voorschriften 4.2.1, 4.2.3, tweede volzin, 7.1.2, 7.1.3, en 17.1.1, tweede volzin, betreft;

III. verklaart de beroepen tegen het besluit van 22 december 2009 voor het overige ongegrond;

IV. verklaart de beroepen tegen het besluit van 29 november 2010 ongegrond;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Epe tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Epe tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Epe aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor [appellante sub 2], vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.

w.g. Polak w.g. Sparreboom

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011

195.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature