Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Ontslag wegens ongeschiktheid. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant met het bestreden besluit de uitspraak van de rechtbank van 3 juni 2008 onvoldoende heeft geëerbiedigd. In die uitspraak is door de rechtbank overwogen dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten onvoldoende zijn om daarop het oordeel te baseren dat betrokkene ongeschikt is voor zijn functie. Nu deze uitspraak in rechte onaantastbaar is geworden, bestond er geen ruimte meer voor appellant om het ongeschiktheidsontslag te handhaven, tenzij sprake zou zijn van nieuw gebleken feiten en omstandigheden die dit ontslag alsnog kunnen rechtvaardigen. Van nieuwe feiten of omstandigheden is geen sprake.

Uitspraak



10/1337 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 januari 2010, 09/375 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 17 februari 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.E. Peters-van Rijn, werkzaam bij het Expertise-centrum arbeidsjuridisch, en E. Vermeulen, werkzaam bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. Betrokkene is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Naar aanleiding van een aantal incidenten rond betrokkene heeft appellant het Bureau Interne Veiligheid (hierna: BIV) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) opdracht gegeven tot het uitvoeren van een disciplinair onderzoek. Het BIV heeft op 11 oktober 2005 een rapport uitgebracht. Als gevolg van de geconstateerde feiten is betrokkene bij besluit van 2 augustus 2005 de toegang tot de Rijksinrichting voor Jongeren [naam inrichting] ontzegd.

1.2. Bij besluit van 18 mei 2006 is betrokkene met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) eervol ontslag verleend uit zijn functie van groepsleider bij [naam inrichting] wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken (hierna: ongeschiktheidsontslag). Betrokkene is verweten dat hij in zijn functie van groepsleider een jongere in de gelegenheid heeft gesteld te blowen tijdens diens verlof en dat hij daarvan geen melding heeft gedaan. Deze jongere is dezelfde dag nog betrapt op blowen in de inrichting. Voorts heeft betrokkene ongeoorloofd goederen, onder andere rizla vloei en zonnebrillen, ingevoerd en heeft hij onder de naam van een collega seksueel getinte e-mails verzonden aan vrouwelijke collega’s. Tot slot heeft betrokkene niet de twijfel kunnen wegnemen dat hij niets te maken heeft gehad met de verdwijning van een aantal telefoonkaarten.

1.3. Het door betrokkene gemaakte bezwaar is op 8 oktober 2007 door appellant ongegrond verklaard. Daarbij is opgemerkt dat de verdwijning van de telefoonkaarten en de invoer van zonnebrillen buiten beschouwing is gelaten. Het tegen de handhaving van het ontslagbesluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 3 juni 2008 door de rechtbank gegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de betrokkene ten laste gelegde feiten onvoldoende zijn om daarop het oordeel te baseren dat betrokkene ongeschikt is voor zijn functie van groepsleider. Dit geldt temeer nu niet gebleken is dat betrokkene voordien is aangesproken op ontoelaatbaar gedrag of disfunctioneren. Die feiten zijn volgens de rechtbank wel te kwalificeren als ernstig plichtsverzuim, zodat een disciplinaire straf gerechtvaardigd is. Partijen hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.

1.4. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft appellant op 5 januari 2009 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (hierna: bestreden besluit). Het ongeschiktheidsontslag is gehandhaafd, zij het met een aanvullende motivering. Volgens appellant heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere positie van de DJI en de hoge eisen die aan een groepsleider mogen worden gesteld. Betrokkene heeft wederom beroep ingesteld.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het primaire besluit van 18 mei 2006 herroepen. Hierbij is overwogen dat appellant geen nieuwe feiten ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag, maar is uitgegaan van de feiten en omstandigheden die ook aan de eerdere beslissing ten grondslag hebben gelegen, voorzien van een nadere motivering. De rechtbank is van oordeel dat er, gezien de overwegingen in de uitspraak van 3 juni 2008, geen ruimte meer was om het ontslagbesluit van een nadere motivering te voorzien en concludeert dat appellant bij de hernieuwde beslissing op bezwaar de uitspraak van 3 juni 2008 onvoldoende heeft geëerbiedigd.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.

3.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant met het bestreden besluit de uitspraak van de rechtbank van 3 juni 2008 onvoldoende heeft geëerbiedigd. In die uitspraak is door de rechtbank overwogen dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten onvoldoende zijn om daarop het oordeel te baseren dat betrokkene ongeschikt is voor zijn functie. Nu deze uitspraak in rechte onaantastbaar is geworden, bestond er geen ruimte meer voor appellant om het ongeschiktheidsontslag te handhaven, tenzij sprake zou zijn van nieuw gebleken feiten en omstandigheden die dit ontslag alsnog kunnen rechtvaardigen.

3.2. Appellant heeft ter zitting betoogd dat het bestreden besluit niet alleen is gebaseerd op de feiten die in de vernietigde beslissing op bezwaar van 8 oktober 2007 reeds zijn tegengeworpen, maar ook op de invoer van zonnebrillen, de twijfel ten aanzien van de betrokkenheid bij het verdwijnen van telefoonkaarten, het vernietigen van de privilegelijst en het vermoeden van valsheid in geschrifte. Volgens appellant is dan ook wel degelijk sprake van nieuwe feiten. Voorts hecht appellant belang aan een op 26 mei 2010 door de toenmalige collega mevrouw K afgelegde aanvullende verklaring waaruit zou blijken dat geen sprake is geweest van eenmalige incidenten, maar van een gedragspatroon bij betrokkene. Appellant meent dat nu de rechtbank in de uitspraak van 3 juni 2008 is uitgegaan van een beperkter feitencomplex thans opnieuw ongeschiktheidsontslag kan worden verleend.

3.3. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat hij op basis van de gestelde nieuwe feiten en de aanvullende motivering mocht beslissen zoals hij heeft gedaan. Hiertoe overweegt de Raad dat de invoer van de zonnebrillen, het verdwijnen van telefoonkaarten en de privilegelijst betrokkene reeds zijn tegengeworpen in het primaire besluit van 18 mei 2006. Het betreft dan ook geen nieuwe, maar reeds eerder bekende omstandigheden die appellant bovendien bij de beslissing op bezwaar van 8 oktober 2007 niet langer aan het ontslag ten grondslag meende te moeten leggen. Voor het overige betreffen de als nieuwe feiten gepresenteerde punten enkel twijfels en vermoedens die onvoldoende zijn om daarop het oordeel te baseren dat betrokkene ongeschikt is voor zijn functie van groepsleider.

3.4. Ten aanzien van de verklaring van mevrouw K is de Raad van oordeel dat deze niets toevoegt aan de reeds bekende feiten; dit niet alleen omdat de verklaring vijf jaar na dato is afgelegd, maar ook omdat de verklaring louter bestaat uit vermoedens, indrukken, gevoelens en zaken die mevrouw K in de wandelgangen heeft vernomen. Van harde nieuwe feiten waarop het oordeel gebaseerd kan worden dat betrokkene ongeschikt is voor zijn functie van groepsleider en op grond waarvan appellant wederom mocht overgaan tot het verlenen van ongeschiktheidsontslag, is naar het oordeel van de Raad dan ook geen sprake. Het hoger beroep slaagt niet.

4. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. De Raad acht tot slot termen aanwezig appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 437,- aan kosten van rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 437,-;

Bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 448,-.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2011.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) K. Moaddine.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature