Uitspraak
TBS P11/0001
Beslissing d.d. 10 januari 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[Betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende te [plaats], [postcode], [straat].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht van 21 mei 2010, houdende de afwijzing van de vordering tot het geven van een last tot hervatting van de verpleging van overheidswege, de opheffing van de bij beslissing van 17 augustus 2009 gestelde voorwaarde dat de terbeschikkinggestelde zich dient te onthouden van het gebruik van harddrugs en de handhaving van de overige voorwaarden bij beslissing van 17 augustus. 2009
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van hoger beroep van het openbaar ministerie d.d. 4 juni 2010;
- de schriftuur hoger beroep, gedateerd 18 juni 2010;
- de aanzegging rechtsmiddel met een akte van uitreiking aan de terbeschikkinggestelde in persoon op 14 december 2010;
- de aanzegging rechtsmiddel gedateerd 23 oktober 2010 met de aantekening dat een kopie is verzonden aan de raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde op 27 oktober 2010.
Het hof heeft ter terechtzitting van 10 januari 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde bijgestaan door zijn raadsvrouw mr L.M. Oldenburg, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal, mr Y. Vermin.
Overwegingen:
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het beroep, omdat de terbeschikkinggestelde en de raadsvrouw eerst na de zitting van 7 september 2010, op de hoogte zijn gebracht van het ingestelde hoger beroep. Tijdens die zitting was aan de orde een vordering tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling en de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Gelet daarop mocht de terbeschikkinggestelde erop vertrouwen dat er geen hoger beroep was ingesteld tegen de eerdere beslissing van 21 mei 2010 als hierboven weergegeven. Nu alsnog blijkt dat beroep is ingesteld is het vertrouwensbeginsel geschonden. Het openbaar ministerie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk kan worden verklaard in het hoger beroep gericht tegen de beslissing van 21 mei 2010.
Het oordeel van het hof
Uit de stukken blijkt de volgende gang van zaken. De officier van justitie heeft op 4 juni 2010 beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van 21 mei 2010. Ter griffie van de rechtbank Maastricht is op 18 juni 2010 een schriftuur hoger beroep ingekomen. Het appel is op zich tijdig ingesteld en de schriftuur is tijdig ingediend.
Vervolgens heeft op 7 september 2010 de behandeling van de vordering van de officier van justitie inzake verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling en de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege plaatsgevonden bij de rechtbank Maastricht. Bij beslissing van 21 september 2010 is de termijn van de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd. Niet blijkt dat tijdens die zitting op 7 september 2010 de officier van justitie de terbeschikkinggestelde en diens raadsvrouw op de hoogte heeft gebracht van het ingestelde en op dat moment nog lopende beroep tegen de beslissing van 21 mei 2010. Bovendien blijkt niet dat partijen zijn uitgegaan van herroepelijkheid van die beslissing van 21 mei 2010.
Integendeel: de officier van justitie heeft (kennelijk ten gevolge van miscommunicatie binnen het openbaar ministerie) door haar optreden ter zitting de indruk doen postvatten, dat de beslissing d.d. 21 mei 2010 onherroepelijk was geworden.
Eerst op 14 december 2010 is de terbeschikkinggestelde door betekening aan hem van de aanzegging beroep op de hoogte gebracht van het ingestelde beroep tegen de beslissing van 21 mei 2010. Gezien de gang van zaken is het hof van oordeel dat de terbeschikkinggestelde er op ook mocht vertrouwen dat de beslissing van 21 mei 2010 inmiddels onherroepelijk was geworden. Het hof zal het openbaar ministerie derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het beroep.
Aldus gedaan door
mr J.M.J. Denie als voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr. T.M.L. Wolters als raadsheren,
en drs. E. Harmsen en drs. M. van Weers als raden,
in tegenwoordigheid van mr R. Salet als griffier,
en op 10 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.