Uitspraak
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001468-10
Uitspraak d.d.: 28 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Zutphen van 25 november 2005 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te 8085 [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Procesgang
De verdachte is in eerste aanleg, bij vonnis van de economische meervoudige kamer in de rechtbank Zutphen van 25 november 2005 veroordeeld ter zake van het onder 1 en het onder 2 primair bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar. Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde is als bijkomende straf de gehele stillegging van de onderneming van veroordeelde waarin de economische delicten zijn begaan, voor de tijd van één jaar opgelegd. Voorts zijn de 39 inbeslag genomen, nog niet teruggegeven runderen verbeurd verklaard.
Het hof Arnhem heeft in hoger beroep, bij arrest van 20 maart 2007, de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde is de stillegging van de gehele onderneming van verdachte waarin het economisch delict is gepleegd, voor de duur van één jaar opgelegd en ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar. De inbeslag genomen en nog niet teruggegeven 39 runderen zijn verbeurd verklaard.
Bij arrest van 9 maart 2010 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van 20 maart 2007 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en ter zake van de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na deze terugwijzing – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 augustus 2010, 14 december 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr A.H.J. Damminga, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover het aan zijn oordeel is onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is voor zover thans nog ter zake doet tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2005 tot en met 19 januari 2005,
althans in of omstreeks de maand januari 2005, te Doornspijk, gemeente Elburg,
samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet
opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan of nabij de
Zuiderzeestraatweg gelegen inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden,
verhandelen, verladen en/of wegen van dieren, zijnde een inrichting genoemd in
Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer
behorende Bijlage I, in werking heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijs
Centraal staat de vraag of het bestanddeel "zonder daartoe verleende vergunning" bewezen is.
Daaromtrent:
Artikel 8. 1 (oud) Wet milieubeheer verbood destijds om zonder daartoe verleende vergunning een inrichting inwerking te hebben. Dat verbod gold niet met betrekking tot categorieën van inrichtingen aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid. Het (inmiddels vervallen) Besluit melkveehouderijen milieubeheer (verder: het besluit) was zo’n maatregel en voorzag dus in een dergelijke categorale uitzondering.
Uit de verklaring van [getuige 1] (de inmiddels overleden broer van verdachte), afgelegd op 10 januari 2005, blijkt dat hij samen met verdachte eigenaar was van het melkrundveebedrijf te Doornspijk, gevestigd aan de Zuiderzeestraatweg West 129. Dat is de inrichting in kwestie. Op 10 januari 2005 werden op het bedrijf van verdachte en zijn broer 206 stuks vee geteld "zowel jong als oud". Op 10 januari 2005 verklaarde [getuige 1] (verdachtes broer) tegenover verbalisanten dat hij zelf op 8 januari 2005 185 stuks vee had geteld, inclusief jongvee en pasgeboren kalfjes. Op 18 januari 2005 werd door verbalisant [verbalisant A] samen met controleurs van de AID en aan de hand van stal lijsten en de oormerken 139 stuks vee geteld die twee jaar en ouder waren. Uit artikel 1 van het besluit blijkt dat onder een melkrundveehouderij voor zover hier van belang is te verstaan een inrichting voor het bedrijfsmatig houden van melkrundvee, voor zover niet meer dan 100 stuks melkrundvee worden gehouden.
Alhoewel de wijze van tellen waarvan uit deze bewijsmiddelen blijkt steeds een verschillende was of lijkt, houdt het hof aan dat verdachte en wijlen zijn broer [getuige 1] in de tenlastegelegde periode inderdaad meer runderen hebben gehouden dan het maximaal toegestane aantal voor een melkrundveehouderij in de zin van het besluit. Dat wordt trouwens ook erkend. Daarmee staat vast dat de inrichting in elk geval in de periode waarom het gaat geen melkrundveehouderij was in de zin van artikel 1 lid 1 onder a van het besluit. Dat brengt mee dat (het bedrijf van) verdachte op dat moment niet (meer) kon profiteren van de categorale vrijstelling van het verbod van artikel 8.1 Wet milieubeheer die het besluit cre ëerde. Hij (en zijn broer) had(den) voor dat bedrijf volgens de hoofdregel van artikel 8.1 Wet milieubeheer een vergunning moeten hebben.
Een dergelijke vergunning ontbrak. Dat vindt ook bevestiging in het volgende. Uit brieven van de gemeente Elburg blijkt dat verdachte en zijn broer is medegedeeld dat de Hinderwetvergunning waarover zij of hun bedrijf eerder beschikten van rechtswege was vervallen en dat zij zich – kort gezegd – dienden te houden aan de eisen van het besluit. Dat een dergelijke vergunning in januari 2005 ontbrak wordt van de zijde van verdachte eveneens toegeven, is althans de eigen stellingname. De pleitnota van 14 december 2010, bladzijde 2, 4e alinea vermeldt immers: "Een milieuvergunning is na 6 maart 1996 noch aan de vader noch aan cliënt en zijn overleden broer verleend." En dat er daarvoor wel een dergelijke vergunning was, is niet gesteld. Toch is het volgens de verdediging de vraag of verdachte en zijn broer in januari 2005 in overtreding waren. In de optiek van de verdediging is het – kort gezegd – zo dat zij wel een inrichting in werking mochten hebben zij het dat zij daar "niet meer dan 100 runderen met jongvee (lees: mochten) houden". Dat teveel wordt door de verdediging weliswaar als illegaal gezien maar het enkele in werking hebben van hun inrichting was wel (en bleef, zo begrijpt het hof, in die optiek ook na overschrijding van het door het besluit gestelde maximum) toegestaan en dus niet strafbaar. Dat standpunt is onjuist. Dat teveel maakte de inrichting tot een andere dan waarvoor in het besluit categorale vrijstelling van de vergunningsplicht was voorzien. Van belang is daarbij dat artikel 1 van het besluit, waar in lid 1 onder a is te lezen wat onder een melkrundveehouderij moet worden verstaan, een definitiebepaling is. Het gaat er in de ogen van het hof dus niet om dat verdachte en zijn broer met dat teveel zijn getreden buiten de voorwaarden die het besluit stelt om in aanmerking te komen voor een categorale vrijstelling, maar dat zij 1 januari 2005 géén melkrundveehouderij meer dreven in de zin van het besluit, maar nog wel steeds een (daardoor vergunningplichtige) inrichting. In het standpunt van de verdediging dat de situatie in januari 2005 wel illegaal was maar niet strafbaar kan het hof haar niet volgen.
De verdediging knoopt in dit verband gevolgen vast aan het woord ‘daartoe’ in het verbod van artikel 8.1 aanhef en sub c Wet milieubeheer. Omdat daar niet staat ‘zonder vereiste vergunning’ maar wel ‘zonder daartoe vereiste vergunning’ (met de nadruk op ‘daartoe’) zou, zo begrijpt het hof dit verweer, de inrichting zelf wel een legale basis hebben ook al ontbrak die basis voor het teveel aan runderen. Dat argument vindt zijn weerlegging in het voorgaande.
Ambtshalve
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (inwerkingtreding 10 juni 2010) brengt geen wijzigingen die een veranderd inzicht van de wetgever laten zien in de strafwaardigheid van het feit.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2005 tot en met 19 januari 2005,
althans in of omstreeks de maand januari 2005, te Doornspijk, gemeente Elburg,
samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet
opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan of nabij de
Zuiderzeestraatweg gelegen inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden,
verhandelen, verladen en/of wegen van dieren, zijnde een inrichting genoemd in
Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer
behorende Bijlage I, in werking heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezene levert op het misdrijf:
ten aanzien van het bewezenverklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer , opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel ten aanzien van het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voor de strafoplegging is van belang de verwevenheid van de verschillende onderdelen van de door dit hof op 20 maart 2007 opgelegde straf. Het hof verstaat de opdracht van de Hoge Raad zo dat het hof zowel een nieuw oordeel over het bewijs dient af te geven met betrekking tot feit 1 als een nieuw oordeel met betrekking tot de gehele, voor feit 1 en ook voor de feiten 2 primair en 3 op te leggen straf.
Verdachte heeft zonder vergunning een inrichting in werking gehad met meer dan 100 melkrunderen op een moment en in een periode die meebrachten dat hij zich de regelgeving die het milieu moet beschermen terdege bewust had moeten en kunnen zijn en had moeten aantrekken.
Door dit hof is aan verdachte bij arrest van 20 maart 2007 ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Voorts is ter zake van het onder 1, 2 primair en het onder 3 bewezenverklaarde als bijkomende straf de onvoorwaardelijke stillegging bevolen van de gehele onderneming van verdachte waarin het economisch delict is gepleegd, zulks voor de duur van één jaar. Ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde is verdachte voorts nog veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaar. De inbeslaggenomen en nog niet teruggeven 39 runderen zijn verbeurd verklaard, blijkens de motivering daarvan in het arrest van 20 maart 2007 terzake van feit 1, dus het feit waarom het na de terugwijzing gaat.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof van 14 december 2010 gevorderd dat het hof diezelfde straf ook nu aan verdachte zal opleggen.
Het hof overweegt als volgt.
Thans is aan de orde welke strafoplegging moet volgen, nu het hof het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van feit 1 en 2 primair is door dit hof op 20 maart 2007 een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd. Over een strafoplegging voor feit 1 kan het hof zich niet opnieuw uitspreken zonder dat ook te doen (opnieuw) terzake van feit 2 primair. Die straf van 2 maanden voorwaardelijk voor deze beide feiten is (of blijft) een passende.
Voor de, opnieuw gevorderde, bijkomende straf van onvoorwaardelijke stillegging, opgelegd voor de (oorspronkelijke) feiten 1, 2 primair en 3 geldt hetzelfde, maar ook dat een aantal (nieuwe) omstandigheden (alsnog) mogen en moeten leiden tot een ander oordeel dat meebrengt dat (alsnog) met een geheel voorwaardelijke stillegging kan worden volstaan. Het is namelijk gebleken dat verdachte nog steeds vee houdt maar nu elders en dat is al een aantal jaren zo (sinds 2005 toen het bedrijf aan de Zuiderstraatweg te Doornspijk de facto beëindigd werd) zonder dat opnieuw, op die nieuwe plek, van problemen is gebleken. Dat laatste blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 december 2010: verdachte is na het plegen van onderhavig feit niet opnieuw ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld.
Het thans nog aan de orde zijnde feit dateert uit begin 2005 en uiteindelijk wordt arrest gewezen op 28 december 2010. Met dit grote tijdsverloop is eveneens rekening gehouden bij de strafoplegging.
Gelet op voornoemde omstandigheden is het hof – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat het belang bij een onvoorwaardelijke stillegging niet meer aanwezig is, gezien de consequenties die een dergelijke ingreep met zich meebrengt.
De inbeslag genomen voorwerpen
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven 39 runderen (met een getaxeerde waarde van
€ 14.200,-). Hier past verbeurdverklaring. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met het zo-even genoemde bedrag en de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht , artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten , artikel 8.1 Wet milieubeheer en de artikelen 1, 4 en 5 van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer .
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 1(één) maand.
Bepaalt dat de hechtenis niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde
Beveelt de stillegging van de onderneming van verdachte waarin het economisch delict is gepleegd voor de duur van 1 jaar (één) jaar.
Bepaalt dat deze bijkomende straf van stillegging van de onderneming van verdachte niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
39 runderen.
Aldus gewezen door
mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,
mr B.W.M. Hendriks en mr. T.M.L. Wolters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 28 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.