Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg. nr.: AWB 10/2807 WRO
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], [B] en [C], allen wonende te [plaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop, verweerder.
Derde-partij: KPN Mobile, gevestigd te 's-Hertogenbosch, vergunninghouder.
I PROCESVERLOOP
Bij aanvraag gedateerd 20 mei 2008, bij verweerder ingekomen op 28 mei 2008, heeft KPN Mobile (hierna te noemen: vergunninghouder) een lichte bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een (vrijstaande) antennemast ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een hoogte van bijna 40 meter op het sportpark "De Dulen", nabij Dreg 5 te Nieuwkoop, kadastraal bekend als gemeente Nieuwkoop, sectie A, nummer 7313.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) een ontwerpbesluit opgesteld dat met ingang van 8 oktober 2008 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen.
Gedurende de inzagetermijn hebben eisers een schriftelijke zienswijze ingediend.
Bij besluit van 9 maart 2010, verzonden op 11 maart 2010, heeft verweerder, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), de gevraagde lichte bouwvergunning verleend onder nadere voorwaarden.
Tegen dit besluit is bij brief van 20 april 2010, ingekomen bij de rechtbank op 21 april 2010, beroep ingesteld (procedurenummer AWB 10/2807 WRO).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 23 september 2010 ter zitting behandeld. Eiser [C] is ter zitting in persoon verschenen, mede als gemachtigde van de overige eisers.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.D.N. Prevoo.
Namens vergunninghouder zijn verschenen [D] en [E].
II OVERWEGINGEN
Bouwplan
Het onderhavige bouwplan voorziet in de plaatsing van een (vrijstaande) vakwerk-antennemast met toebehoren ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een hoogte van 38,2 meter op Sportpark De Dulen aan de Nieuwveenseweg te Nieuwkoop. De mast is geschikt voor medegebruik door andere operators (site-sharing). Het grondoppervlak bedraagt 4,0 bij 6,0 meter. Om de mast met toebehoren wordt een spijlenhekwerk geplaatst.
De dichtstbijzijnde woningen liggen op circa 65 meter van het projectplan, aan de zuidzijde van de Nieuwkoopseweg, aan de Meidoornlaan. Door de plaatsing van de mast tussen bestaande bomen zal het zicht op de mast voor de omwonenden beperkt zijn tot het bovenste gedeelte van de mast, zijnde het gedeelte dat boven de bomen uitsteekt. Naar verweerder heeft aangegeven dient de mast als vervanging voor de binnenkort te verwijderen antenne op het bedrijventerrein De Olm in Nieuwkoop. Volgens verweerder is de plaatsing noodzakelijk om een voldoende dekking voor de mobiele communicatie te waarborgen.
Ontvankelijkheid
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser [C] als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat [C] niet als belanghebbende is aan te merken.
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 7:1, juncto artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan alleen een belanghebbende bezwaar maken, respectievelijk beroep instellen tegen een besluit.
Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Abw verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt dient er sprake te zijn van een voldoende objectief bepaalbaar eigen, persoonlijk belang dat een betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
Uit de door verweerder overgelegde (lucht)foto's en de daarop gegeven toelichting blijkt dat de afstand tussen de woning van [C] - woonachtig aan de [adres] - en het geplande bouwwerk ongeveer 425 meter bedraagt. Tussen de woning en het bouwwerk bevinden zich een openbare weg, bomen en struiken, sportterreinen alsmede bebouwing. Het bouwwerk heeft een maximale hoogte van 38,20 meter. Voor zover [C] vanaf zijn perceel zicht op het bouwwerk heeft, stelt de rechtbank op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast, dat [C] op de antennemast geen zicht van betekenis heeft. Naar het oordeel van de rechtbank moet de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan bij de woning van [C] beperkt worden geacht. Op grond van hetgeen [C] heeft aangevoerd is voorts niet aannemelijk dat ten aan zien van zijn perceel sprake is van de door [C] gestelde schadelijke straling van de antennemast op diens perceel. De afstand van ruim 400 meter is in dit geval te groot om een bij het besluit van 9 maart 2010 rechtstreeks betrokken belang te kunnen aannemen. En ook overigens heeft [C] geen feiten en omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand door dit besluit een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks wordt geraakt. Gelet hierop onderscheidt het belang van [C] zich niet van dat van een willekeurige andere inwoner van Nieuwkoop.
Hieruit volgt dat het beroep van [C] niet-ontvankelijk is.
Daags voor de zitting is namens [F], werkzaam als groundsman op het sportpark en namens [G], wonende te [plaats], verzocht om hen als toegelaten partij te doen deelnemen aan de procedure.
Op zich is een dergelijk verzoek mogelijk ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb .
De rechtbank wijst dat verzoek echter af, omdat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb . Gesteld noch gebleken is dat deze personen een zienswijze hebben ingediend. En voorts is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het niet indienen van een zienswijze hen redelijkerwijs niet kan worden verweten.
Derhalve staat voor die personen artikel 6:13 van de Awb in de weg aan een ontvankelijk beroep, terwijl blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 8:26 van de Awb de wetgever uitdrukkelijk niet heeft gewild dat het bepaalde in artikel 6:13 zou kunnen worden omzeild door een beroep te doen op artikel 8:26 van de Awb (zie MvT Parl. Gesch. Awb II, p. 416).
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat [A] en [B], hierna: eisers, op een zodanig korte afstand van de antennemast wonen, dat hun belangen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken.
Hun beroep is derhalve ontvankelijk.
Wettelijke bepalingen
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Woningwet) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Woningwet van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, juncto artikel 3 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken kan voor in het geding zijnde bouwwerk worden volstaan met een lichte bouwvergunning. Ingevolge artikel 44, derde lid, van de Woningwet is - voor zover hier van belang - op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 46, derde lid, van de Woningwet bepaalt dat indien de in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, bedoelde situatie zich voordoet een aanvraag om bouwvergunning tevens moet worden gezien als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO .
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO , gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken, in de bebouwde kom, mits de hoogte van de antenne, gemeten vanaf de voet van de antenne, niet meer is dan 40 meter.
Vrijstelling
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop". Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, is (blijkens de bestemmingsplankaart) de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de subbestemming "sportvelden" gegeven.
Het onderhavige bouwplan heeft een hoogte van 38,2 meter. Gezien de planvoorschriften is de bouwhoogte van het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan, zodat bouwvergunning slechts kan worden verleend nadat de strijd met het bestemmingsplan is opgeheven door middel van het verlenen van vrijstelling.
Blijkens de stukken (zie Ruimtelijke Onderbouwing juli 2008 onder 2.4.3) had verweerder ten aanzien van het plaatsen van antennemasten - ten tijde van de aanvraag - geen nader omschreven (beleids)regels opgesteld. De gemeente Nieuwkoop maakte per situatie een afweging of zij mee zou werken aan de plaatsing van een antennemast. Nadien heeft de gemeente Nieuwkoop het Antennebeleid vastgesteld (op 17 december 2009).
Gesteld noch gebleken is dat voor het bouwplan een binnenplanse vrijstelling kan worden verleend. Omdat het bouwplan voldoet aan de in genoemd onderdeel van artikel 20 van het Bro vermelde voorwaarden heeft verweerder ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan.
Ter beantwoording door de rechtbank staat de vraag of verweerder in redelijkheid de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO , heeft kunnen verlenen.
Bij de beantwoording van die vraag moet worden vooropgesteld dat verweerder bij de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO , gelet op de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt.
In beginsel moeten bij de beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan alle daarbij betrokken belangen in aanmerking worden genomen.
Verweerder heeft het belang van eisers afgezet tegen het bouwplan en heeft die in het voordeel van vergunninghouder laten doorslaan.
Volgens verweerder moet allereerst worden opgemerkt dat UMTS veel bredere toepassingsmogelijkheden biedt dan alleen mobiel bellen. Naar verweerder stelt heeft vergunninghouder aangegeven dat het oprichten van een antennemast noodzakelijk is voor een betrouwbaar en goed functionerend netwerk en het kunnen bieden van een goede antennebedekking aan de inwoners en bezoekers van Nieuwkoop. Daarnaast is de noodzaak voor het plaatsen van de antennemast aannemelijk, omdat de mast dient als vervanging van de binnenkort te verwijderen UMTS-antenne op het bedrijventerrein De Olm te Nieuwkoop, aldus verweerder.
Eisers hebben gewezen op een aantal onderzoeksrapporten over de gevolgen van straling van antennemasten voor omwonenden en zijn van mening dat verweerder vanwege de mogelijk schadelijke gezondheidseffecten van dergelijke antennemasten zijn medewerking aan het oprichten van een antennemast op de onderhavige locatie - op geringe afstand van de nieuwbouwwijk Buytewech, sportvelden en pal bij een drietal bij elkaar gesitueerde basisscholen van Nieuwkoop - had moeten weigeren. Door toch medewerking te verlenen aan de oprichting van de antennemast op de onderhavige locatie, handelt verweerder volgens eisers in strijd met het voorzorgsbeginsel, zoals mede neergelegd in artikel 174, tweede lid, van het EG-verdrag, en met het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven, mede omvattend het recht op bescherming van een ieders (lichamelijke en geestelijke) gezondheid, zoals mede neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Eisers hebben in dit verband verder gewezen op de resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2009, waarin het voorzorgsbeginsel met name wordt genoemd.
De keuze voor de onderhavige locatie is bovendien onevenredig bezwarend, omdat er een meer geschikte locatie voor de antennemast bestaat op bijvoorbeeld het industrieterrein, waar thans ook reeds masten zijn gesitueerd, waaronder een UMTS-mast en waar zich geen of minder woningen bevinden. Eisers zijn van mening dat verweerder het gezondheidsbelang van omwonenden alsmede de Nieuwkoopse basisscholieren moet laten prevaleren boven het commerciële belang van vergunninghouder bij het kunnen realiseren van de antennemast, zolang niet vaststaat dat schadelijke effecten daarvan voor de gezondheid van omwonenden zijn uitgesloten. Doordat de gemeente daarnaast ver voor de uiteindelijke vergunningverlening al toestemming heeft verleend voor het graven van de voor de UMTS-mast noodzakelijke elektrakabels, lijkt er naar de mening van eisers niet te zijn gezocht naar alternatieve locaties.
Verweerder heeft vooropgesteld dat bij het zoeken naar een nieuwe locatie niet alleen rekening moet worden gehouden met de randvoorwaarden die (inmiddels) in de beleidsregels zijn geformuleerd, maar ook naar een aantal andere aspecten, zoals het doelbereik van de nieuwe antenne en het bieden van goede (radio)dekking, moet worden gekeken. Op grond van het recent door de gemeenteraad vastgestelde gemeentelijke Antennebeleid dienen antennemasten zoveel mogelijk te worden geplaatst daar waar de behoefte het grootst is en het bereik optimaal is. Ook dient zo mogelijk te worden gekeken naar gebieden met een kleine bebouwingsdichtheid en dient site-sharing te worden onderzocht. Verweerder heeft aangegeven dat uit onderzoek naar verschillende locaties binnen de gemeente Nieuwkoop is gebleken dat de onderhavige locatie op het sportpark De Dulen wat dat betreft het meest geschikt is voor het plaatsen van de (solitaire) antennemast. Verweerder heeft toegelicht dat de mastlocatie is gelegen in een gebied met een zeer geringe bebouwingsdichtheid (het sportpark) en daarnaast door de hoogte van de mast ook site-sharing kan worden gerealiseerd. Daarnaast kan de mast op het sportpark tussen aanwezig groen worden geplaatst waardoor deze veel minder nadrukkelijk aanwezig is.
Verweerder is voorts van mening dat het plaatsen van de antennemast op de locatie op het sportpark De Dulen niet in strijd is met het voorzorgsbeginsel, nu uit de door eisers genoemde onderzoeken alsook uit navraag bij daarvoor aangestelde en ter zake deskundige instanties zoals de GGD, de Wereldgezondheidsorganisatie en de Gezondheidsraad niet blijkt van bewezen schadelijke gevolgen voor de gezondheid van omwonenden.
De rechtbank overweegt dat verweerder.volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 14 oktober 2009, LJN: BK0118), voor zover het de gezondheidsrisico's van UMTS-straling bij woonbebouwing betreft, in redelijkheid aansluiting mag zoeken bij het standpunt van de Gezondheidsraad en de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven om te oordelen dat UMTS-masten niet bij woonbebouwing mogen worden opgericht.
Ook in dit geval bestaan er geen aanwijzingen dat vergunninghouder apparatuur zal gebruiken die niet aan de normen, waaronder de blootstellingslimieten, vermeld in de nota Nationaal Antennebeleid van 12 december 2000 van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2000-2001, 27561, nr. 2) en het Convenant vergunningvrije antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie dat is gesloten tussen de vijf operators, waaronder KPN, en de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en Verkeer en Waterstaat en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, voldoet. Dat de door KPN gebruikte apparatuur aan die normen voldoet, is onweersproken. Dat rechters in Duitsland, België en Frankrijk - op basis van het voorzorgsbeginsel - in hen voorgelegde gevallen hebben beslist tot het verbieden van het plaatsen van telecommunicatiemasten of het verwijderen daarvan, in situaties waarin deze op een te geringe afstand van woningbouw gesitueerd zouden zijn, doet aan het vorenstaande niet af. De juridische werking van die uitspraken strekt zich niet uit tot Nederland.
Ten aanzien van het betoog van eisers dat van plaatsing van de mast moet worden afgezien of anders de plaatsing van de mast dient te worden verlegd naar een locatie op minimaal 400 meter afstand van woningbouw en scholen overweegt de rechtbank dat verweerder in beginsel heeft te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Door eisers is niet nader onderbouwd dat elders een alternatieve locatie met een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat vergunninghouder voorafgaande aan de indiening van de aanvraag diverse alternatieve locaties heeft onderzocht, maar dat deze alternatieven niet voldeden omdat ze tot meer planologische bezwaren zouden leiden, dan wel niet tot de nodige kwaliteitsverbetering van het netwerk van vergunninghouder zouden leiden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de gekozen locatie op het sportpark een beschutte plek is tussen bestaand opgaand groen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling heeft kunnen komen en dat het bestreden besluit ook overigens niet in strijd komt met het recht of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Het beroep van [A] en [B] is derhalve ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
RECHT DOENDE:
verklaart [C] in zijn beroep niet-ontvankelijk;
wijst af het verzoek van [F] en [G] hen als toegelaten partij te doen deelnemen aan de procedure;
verklaart het beroep van [A] en [B] ongegrond.
De voorzitter is niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Aldus vastgesteld door mr. M.C.J.A. Huijgens, mr. G.P. Verbeek en mr. C.J. Waterbolk,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. R.F. van Aalst.
De voorzitter is niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.