Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700055-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
preventief gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
Raadsman is mr. R.W.P. Krijnen, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 september 2010, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel dat hij die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel dat hij heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit zou hij hebben gedaan door die [slachtoffer] meerdere malen met een mes te steken.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen. Hij verwijst daarvoor onder meer naar de medische rapportage met betrekking tot het letsel bij [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte, zoals hij die bij de politie heeft afgelegd. Dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, blijkt uit het feit dat hij naar boven is gegaan, daar een mes heeft gepakt, met dit mes naar beneden is gegaan en vervolgens [slachtoffer] heeft gestoken. Verdachte besefte wat hij deed, getuige het feit dat zijn handelingen, zoals de officier van justitie stelt, ‘instrumenteel adequaat’ waren.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich (primair) op het standpunt dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezenverklaard dat hij opzettelijk heeft gehandeld. Hiertoe verwijst de verdediging naar de ter terechtzitting van 29 september 2010 afgelegde verklaring van deskundige J.F.G.M. van Nunen, klinisch psycholoog. Deze stelt ervan overtuigd te zijn dat verdachte niet naar boven is gegaan met het idee om een mes te pakken en vervolgens [slachtoffer] neer te steken. Volgens de deskundige was er bij verdachte sprake van bewustzijnsvernauwing. Dientengevolge was hij zich niet bewust van de gevolgen van zijn handelen.
Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, aldus de verdediging.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 26 januari 2010 deed [slachtoffer] aangifte van poging tot doodslag, dan wel poging tot moord, gepleegd op 24 januari 2010 te Geleen.
Aangever verklaarde dat hij op 24 januari 2010 te Geleen samen met [getuige 1], [verdachte] (verdachte) en [getuige 2] aanwezig was op de kamer van [getuige 1]. Op een gegeven moment verliet [verdachte] de kamer. Even later wilde aangever de kamer verlaten. Opeens stond [verdachte] voor hem met twee messen. Aangever draaide zich om en werd gestoken. Hij werd in de schouder gestoken. Daarna voelde hij niets meer.
Getuige [getuige 2] verklaarde dat hij zich op 24 januari 2010 te Geleen samen met [getuige 1], een man die hij [bijnaam verdachte] noemt en het latere slachtoffer dat zich [bijnaam slachtoffer] noemt, op de kamer van [getuige 1] bevond. Op een gegeven moment was [bijnaam verdachte] weg. Even later wilden [getuige 2] en [bijnaam slachtoffer] de kamer verlaten. [getuige 2] zag dat [bijnaam slachtoffer] de deur openmaakte en dat [bijnaam verdachte] in de gang stond. Vrijwel meteen begon [bijnaam verdachte] [bijnaam slachtoffer] met een mes te steken. Hij bracht met kracht een mes in de richting van [bijnaam slachtoffer]. [bijnaam slachtoffer] werd meerdere keren gestoken door [bijnaam verdachte].
Verdachte verklaarde dat hij op 24 januari 2010 te Geleen samen met [getuige 1], [getuige 2] en [bijnaam slachtoffer] op de kamer van [getuige 1] was. Op een gegeven moment verliet hij die kamer en ging hij naar zijn eigen kamer in hetzelfde pand. Op zijn kamer pakte verdachte een mes. Vervolgens ging hij naar beneden en stak hij [bijnaam slachtoffer].
Ter terechtzitting d.d. 29 september 2010 verklaarde verdachte dat hij ook wel [verdachte] en [bijnaam verdachte] wordt genoemd.
Op 24 januari 2010 werd het slachtoffer [slachtoffer] met spoed geopereerd aan de vena subclavia (sleutelbeenader) die volledig was doorgesneden. [slachtoffer] had drie liter bloed verloren. Slechts door het toedienen van een grote hoeveelheid bloed en een snelle sluiting van het doorgesneden vat heeft [slachtoffer] het overleefd.
De insteekwond zat links boven in de thorax, juist onder het sleutelbeen. Naast de doorgesneden ader is de longtop geraakt en is een klein zijtakje van de slagader geraakt.
Op de rug is op het linkerschouderblad ook een oppervlakkige snijwond gezien.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam heeft gestoken.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte dit opzettelijk heeft gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat de bewustzijnsvernauwing bij verdachte, dan wel het ontbreken van het besef van de gevolgen van zijn handelen, waarop door de verdediging een beroep is gedaan, slechts dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg staat, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Van een dergelijke situatie zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn, aldus de Hoge Raad. Immers, zodra er maar blijkt van ‘enig inzicht’ dan mag in de optiek van de Hoge Raad worden aangenomen dat de stoornis niet ernstig genoeg is geweest om opzet uit te sluiten. Indien de rechtbank al zou vaststellen dat de verdachte de vrijheid niet had om zijn wil te bepalen en om keuzes te maken, zou dit nog niet betekenen dat bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
In dit geval stelt de rechtbank feitelijk vast dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam heeft gestoken. Het slachtoffer werd geraakt links boven in de thorax, juist onder het sleutelbeen en op de rug op het linker schouderblad. Het steken met een mes in voornoemde streek van het lichaam, is een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het doden van het slachtoffer, dat er vanuit mag worden gegaan dat verdachte dit gevolg daadwerkelijk heeft gewild, tenzij het tegendeel aannemelijk kan worden gemaakt. Het tegendeel, hierin bestaande dat ieder besef of notie van (de gevolgen van) eigen handelen bij verdachte heeft ontbroken, is de rechtbank niet aannemelijk geworden. De deskundige Van Nunen heeft zich ook niet in die zin uitgelaten.
De primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 januari 2010 te Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes meermalen in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Is er een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit?
4.2.1 De toerekeningsvatbaarheid van verdachte
In het rapport naar aanleiding van het psychologisch onderzoek van verdachte concludeert de forensisch psycholoog Van Nunen dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een alcoholverslaving, van misbruik van cannabis en van persoonlijkheidsproblematiek met afhankelijke en paranoïde trekken. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes c.q. zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit mede verklaard kan worden.
Voorts stelt de psycholoog in zijn rapport: ‘Betrokkene is een angstige en zwakke man, die indien hij zich vernederd of bedreigd voelt en met name onder invloed van middelen (alcohol) waardoor de controle minder wordt en het afhankelijke en goedaardige verdwijnt agressief naar buiten kan reageren. Dat is ook het geval geweest bij het tenlastegelegde waar betrokkene zich van te voren al steeds door het slachtoffer bedreigd, vernederd en geprovoceerd heeft gevoeld.
Onder invloed van veel bier heeft hij zich op die desbetreffende avond in toenemende mate bedreigd, vernederd en geprovoceerd gevoeld en is hij (onder invloed van dat vele bier) in een toestand van verminderd bewustzijn (…) tot het tenlastegelegde gekomen (…) waarvoor hij naar mening van onderzoeker als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden.’
Ter terechtzitting d.d. 29 september 2010 heeft psycholoog Van Nunen, gehoord als deskundige, zijn conclusie aangepast. Zijn aangepaste conclusie luidt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden.
De rechtbank verenigt zich met de hierboven gegeven overwegingen en maakt de uiteindelijke conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte tot de hare.
4.2.2 Is er sprake van psychische overmacht?
De verdediging stelt zich (subsidiair) op het standpunt dat de verdachte ten tijde van het steken met het mes in een zodanige toestand van psychische drang verkeerde dat hij redelijkerwijs niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Om die reden is er sprake van psychische overmacht, aldus de verdediging. Het alcoholgebruik van verdachte maakt dit niet anders, nu verdachte niet besefte dat dit zou kunnen leiden tot het gedrag zoals is ten laste gelegd. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij niet agressief wordt onder invloed van drank.
De verdediging pleit er dan ook voor om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Deskundige Van Nunen heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte op grond van zijn persoonlijkheidsstructuur en het alcoholgebruik niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Maar als verdachte geen alcohol had gebruikt, zou hij het slachtoffer waarschijnlijk niet met een mes hebben gestoken, aldus Van Nunen. Daarbij merkte hij op dat verdachte beperkt is in het besef ten aanzien van de invloed van alcohol op zijn gemoedstoestand.
De rechtbank is met de verdediging en de deskundige van oordeel dat verdachte op het moment dat hij met een mes voor het slachtoffer stond, wellicht niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan, te weten het meermalen steken met dat mes in het lichaam van het slachtoffer.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte zichzelf verwijtbaar in deze situatie, waarin hij met een toestand van bewustzijnsvernauwing te maken kreeg, heeft gebracht. Immers, verdachte heeft voor het steekincident een grote hoeveelheid alcohol gedronken. Het besef wat dit alcoholgebruik met hem zou kunnen doen, was wellicht niet in volle omvang bij verdachte aanwezig, doch dit was ook niet geheel afwezig volgens de deskundige. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat alcoholgebruik een ontremmende werking heeft op het gedrag van mensen.
Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat sprake is van culpa in causa. Dit staat de aanvaarding van het beroep op psychische overmacht in de weg.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.
4.2.3 Conclusie
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarde zou aan verdachte reclasseringstoezicht moeten worden opgelegd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een gevangenisstraf van vier jaren een redelijk uitgangspunt is bij bewezenverklaring van een poging tot doodslag. De verminderde toerekeningsvatbaarheid komt in de eis tot uitdrukking in het voorwaardelijke deel van de straf.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich (meer subsidiair) op het standpunt dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan wat er is gebeurd. Zij vindt de eis dan ook aan de hoge kant.
De verdediging verzoekt de rechtbank om, in geval het tot een veroordeling komt, als uitgangspunt een gevangenisstraf van twee jaren te nemen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meermalen met een mes te steken. Uit de medische verklaring blijkt dat het niet veel heeft gescheeld of het slachtoffer had daadwerkelijk het leven gelaten.
Verdachtes poging was daarmee gericht op een van de zwaarste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht, te weten het opzettelijk ontnemen van iemands leven. Dat het hier om een zeer zwaar misdrijf gaat, komt tot uitdrukking in de wettelijke strafmaxima. Voor een voltooide doodslag staat een maximum gevangenisstraf van vijftien jaren. Gelet op het wettelijk stelsel is het strafmaximum voor een poging tot doodslag een gevangenisstraf van tien jaren.
De rechtbank acht dan ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van behoorlijke duur op zijn plaats.
Gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken pleegt te worden opgelegd, neemt de rechtbank als uitgangspunt voor een voltooide doodslag een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Nu het in casu gaat om een poging tot doodslag acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van ruim vijf jaren op zijn plaats. De rechtbank zal deze straf matigen, nu zij verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht.
Op grond hiervan zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier jaren.
Gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies van Mondriaan, GGZ Zuid Limburg d.d. 24 maart 2010 en de aanbevelingen uit voornoemd psychologisch rapport, zal de rechtbank bepalen dat van die vier jaren, één jaar voorwaardelijk wordt opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ter zake van het feit een schadevergoeding van € 2.832,60, inclusief de wettelijke rente. Het bedrag van de vordering bestaat zowel uit immateriële schade tot een bedrag van € 2.480,- als ook uit materiële schade tot een bedrag van € 352,60 voor kleding, eigen bijdragen voor de psycholoog en de fysiotherapie en het eigen risico voor de ziektekostenverzekering.
Voorts verzoekt de benadeelde partij om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie acht het gehele bedrag toewijsbaar.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet alle materiële schadeposten met bescheiden zijn onderbouwd. Niettemin acht de rechtbank, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, de gevorderde schade in haar geheel toewijsbaar, inclusief de gevorderde wettelijke rente. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7 Het beslag
Ter terechtzitting d.d. 29 september 2010 heeft de officier van justitie de beslaglijst ten aanzien van de nummers 5, 6 en 7 ingetrokken. Over deze voorwerpen zal de rechtbank zich dan ook niet uitlaten.
Conform de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank de overige op de lijst vermelde voorwerpen met de nummers 1, 2, 3 en 4 aan verdachte teruggeven.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert, zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adresgegevens] van een bedrag van € 2.832,60, vermeerderd met de wettelijke rente van 24 januari 2010 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] het bedrag van € 2.832,60 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 38 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2010;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan verdachte:
1. schoeisel, merk [x] (nummer 1749106);
2. een korte broek, kleur rood (nummer 1749107);
3. een blouse, kleur groen (nummer 1749108);
4. een overhemd/T-shirt, kleur grijs/rood (nummer 1749109).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en mr. M.E. Kramer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 oktober 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 januari 2010 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een scherp voorwerp, meermalen, in elk geval eenmaal, in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 januari 2010 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen,
aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (doorgesneden ader(s)), heeft toegebracht, door opzettelijk met een mes, althans met een scherp voorwerp, meermalen, in
elk geval eenmaal, in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 januari 2010 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp voorwerp, meermalen,in elk geval eenmaal, in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.