Uitspraak
RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670205-10
datum uitspraak: 6 december 2010
op tegenspraak
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats] [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 november 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2009, in de gemeente Groningen,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(landbouwtrekker), daarmede rijdende over de weg, de Aduarderdiepsterweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- gereden over de Aduarderdiepsterweg komende vanuit de richting van het
Hoendiep, en/of
- niet, althans niet tijdig, een aan de rechterzijde van genoemde weg
stilstaande bedrijfsauto opgemerkt, en/of
- nadat hij, verdachte, die bedrijfsauto had waargenomen, het door hem,
verdachte, bestuurde motorrijtuig niet en/of niet tijdig afgeremd en/of niet
en/of niet tijdig zich verplaatst naar de linkerzijde van genoemde weg,
teneinde een inhaalmanoeuvre uit te voeren, en/of zijn snelheid niet zodanig
geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover
deze vrij was en/of zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was
om genoemde inhaalmanoeuvre veilig uit te voeren,
waarna of waardoor (vervolgens) een botsing en/of aanrijding is ontstaan
tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en die bedrijfsauto, waardoor
een ander, te weten [slachtoffer], welke zich op dat moment bevond op de rijbaan
naast de linkerzijde van die bedrijfsauto, zwaar lichamelijk letsel,
te weten:
- hersenschudding, en/of
- verbrijzelingsbreuk van het bovenste deel van het scheenbeen rechts, en/of
- breuk van het linker schouderblad, en/of
- breuk in het bovenste deel van de rechter bovenarm met een breuk van een van
de delen van de gewrichtsknop, en/of
- amputatie van de kleine teen rechts,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte
of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 september 2009, in de gemeente Groningen, als
bestuurder van een voertuig (landbouwtrekker), daarmee rijdende op de weg, de
Aduarderdiepsterweg,
niet, althans niet tijdig, een aan de rechterzijde van genoemde weg
stilstaande bedrijfsauto heeft opgemerkt en/of nadat hij, verdachte, die
bedrijfsauto had waargenomen, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig
niet en/of niet tijdig heeft afgeremd en/of niet en/of niet tijdig zich heeft
verplaatst naar de linkerzijde van genoemde weg, teneinde een inhaalmanoeuvre
uit te voeren, en/of zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in
staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand
waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om genoemde
Inhaalmanoeuvre veilig uit te voeren,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde (waarbij - kort gezegd - sprake is van zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen) wordt veroordeeld tot:
- een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 maanden.
Bewezenverklaring
Verdachte heeft de in de tenlastelegging omschreven en hierna bewezen verklaarde feitelijke gedragingen bekend.
De conclusie van het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 18 maart 2010 dat in deze zaak is opgemaakt, inhoudende dat de oorzaak van het ongeval moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van verdachte, wordt dan ook niet door verdachte weersproken.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit het onderzoek ter terechtzitting het volgende is gebleken. Het voertuig waarmee verdachte aan het verkeer heeft deelgenomen is een bijzonder voertuig, te weten een landbouwtrekker waaraan zich aan de vanuit de bestuurder gezien rechter voorzijde een lepelarm met klepelmaaier bevindt, waardoor het zicht van de bestuurder op de weg voor hem enigszins wordt belemmerd. Slechts indien de bestuurder zich enigszins zijdelings en/of naar voren opricht, kan hij langs de lepelarm met klepelmaaier het verkeer over de gehele breedte van de weg voor zich zien. Dit brengt mee dat van de bestuurder van het voertuig wordt geëist dat hij met een zeer grote mate van oplettendheid en voorzichtigheid aan het verkeer deelneemt. De rechtbank stelt vast dat verdachte dat niet heeft gedaan.
Verdachte is met zijn landbouwtrekker in aanrijding gekomen met de rechts van de rijbaan geparkeerd staande bedrijfsauto (autoambulance) die hierdoor over een afstand van ongeveer 17 meter werd weggedrukt. De bestuurder van de bedrijfsauto stond aan de linkerzijde daarvan, kwam ten val en werd bij de aanrijding door de bedrijfsauto opgedrukt en overreden, waarbij hij onder een achterwiel kwam klem te zitten en zwaar gewond raakte.
Allereerst heeft verdachte zich niet aan de voor dit voertuig ter plaatse geldende maximumsnelheid van 25 kilometer per uur gehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat, hoewel hij ter plaatse goed bekend was, hij niet op de hoogte was van de aldaar voor zijn voertuig toegestane maximum snelheid en dat hij ten tijde van het ongeval een snelheid had van ongeveer 30 à 35 kilometer per uur.
Verder moet worden vastgesteld dat verdachte, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard, de rechts van de weg geparkeerd staande bedrijfsauto en het latere slachtoffer dat zich links van die auto op de rijbaan bevond niet (tijdig) heeft gezien. Een autoambulance is een zo groot voertuig dat het niet anders kan dan dat verdachte, wetende dat hij alleen met een enigszins aangepaste houding zicht heeft op het verkeer voor zich op of aan de weg, niet die positie heeft ingenomen die hem dat zicht opleverde.
De rechtbank acht deze gedragingen van verdachte op grond van een en ander, in onderlinge samenhang bezien, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Ten gevolge van deze gedragingen is een ongeval ontstaan, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, zoals vermeld in de hierna volgende bewezenverklaring, werd toegebracht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 september 2009, in de gemeente Groningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (landbouwtrekker), daarmede rijdende over de weg, de Aduarderdiepsterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- gereden over de Aduarderdiepsterweg komende vanuit de richting van het Hoendiep, en
- niet tijdig, een aan de rechterzijde van genoemde weg stilstaande bedrijfsauto opgemerkt, en
- nadat hij, verdachte, die bedrijfsauto had waargenomen, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig afgeremd en niet tijdig zich verplaatst naar de linkerzijde van genoemde weg, teneinde een inhaalmanoeuvre uit te voeren, en zijn snelheid niet zodanig
geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om genoemde inhaalmanoeuvre veilig uit te voeren,
waardoor vervolgens een aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en die bedrijfsauto, waardoor een ander, te weten [slachtoffer], welke zich op dat moment bevond op de rijbaan naast de linkerzijde van die bedrijfsauto, zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- hersenschudding, en
- verbrijzelingsbreuk van het bovenste deel van het scheenbeen rechts, en
- breuk van het linker schouderblad, en
- breuk in het bovenste deel van de rechter bovenarm met een breuk van een van de delen
van de gewrichtsknop, en
- amputatie van de kleine teen rechts,
werd toegebracht.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 .
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport en het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, alsmede met de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Door de aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende gedragingen van verdachte heeft het slachtoffer onder meer een hersenschudding en diverse ernstige botbreuken opgelopen en moest zijn kleine rechter teen worden geamputeerd. Het slachtoffer is als gevolg daarvan langere tijd in het ziekenhuis opgenomen geweest.
De rechtbank acht gelet hierop, alsmede op de oriëntatiepunten die de rechterlijke macht hanteert bij de bestraffing van feiten als deze, een straf zoals door de officier van justitie is gevorderd in beginsel passend en geboden.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister niet eerder voor het plegen van een soortgelijk feit is veroordeeld. Verder heeft verdachte uit zichzelf contact met het slachtoffer gezocht, waaruit blijkt dat hij zich bekommerde om het welzijn van het slachtoffer. Dat het slachtoffer geen behoefte aan contact met verdachte had, doet aan de goede bedoelingen van verdachte niet af.
Nu er verder sedert het feit ruim een jaar is verstreken, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk opleggen en daaraan een proeftijd van een jaar verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 .
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 80 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 1 jaar gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, L.H.A.M. Voncken en
A. Fokkema, in tegenwoordigheid van W. Brandsma als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 december 2010.