Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/757500-10
Datum uitspraak: 24 november 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] in 1975,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 juni 2010, 1 september 2010 en 10 november 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Mannen en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G.I. Roos, advocaat te Almere, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 maart 2010 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een vuurwapen (van/op korte afstand) een kogel in de buik, althans in het (boven)lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 maart 2010 en/of 16 maart 2010 te ’s-Gravenhage munitie van categorie III, te weten 29, althans een of meerdere kogelpatro(o)n(en) (merk: HP, kaliber: 7.65 mm) en/of 46, althans een of meerdere kogelpatro(o)n(en) (merk: Geco, kaliber: 7.65 mm) en/of 1 kogelpatroon (merk: Geco, kaliber: .32 S&W) en/of 44, althans een of meerdere kogelpatro(o)n(en) (merk: Blazer, kaliber: 9 mm Luger (9x19) en/of 1 kogelpatroon (merk: MKE, kaliber: 9 mm (9x19) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2010 tot en met 8 april 2010, althans op of omstreeks 15 maart 2010 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 252 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft getracht te vermoorden. Tevens wordt verdachte er van verdacht in bezit te zijn geweest van munitie en hasjiesj.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte deze feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [getuige A.] en aangever [slachtoffer] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat zij innerlijk tegenstrijdig, onderling tegenstrijdig en tegenstrijdig met overige verklaringen en omstandigheden in het dossier zijn. Voorts is de herkenning van verdachte door aangever door middel van een enkelvoudige fotoconfrontatie volgens de raadsman niet te duiden als een deugdelijk bewijsmiddel. Tenslotte ontbreekt objectief, technisch bewijs voor de betrokkenheid van verdachte.
Tevens dient verdachte, aldus de raadsman, te worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Niet vastgesteld kan worden dat het [adres] verdachtes woonadres is. Ten aanzien van feit 3 geldt voorts dat niet gezegd kan worden dat het om hasj ging, nu er geen rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut hieromtrent beschikbaar is.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Het schietincident
Op 11 maart 2010 omstreeks 10:08 uur kwam bij de meldkamer van de Centrale Post Ambulance, via het landelijke alarmnummer 112, de melding door dat er een schietincident had plaatsgevonden in het perceel aan de Gedempte Burgwal [huisnummer] te ’s-Gravenhage. Daar zou een persoon in de woning liggen met een schotwond in zijn buik. De verbalisanten [1.] en [2.] hebben verklaard dat zij kort daarop in genoemd pand op de derde verdieping het [slachtoffer], aantroffen. Hij had links onder in zijn buik een wond van ongeveer 1 centimeter breed en 1 centimeter lang. Verbalisant [2.] hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij was neergeschoten en dat de dader weg was gereden in een zwarte Hummer.
[getuige B.] heeft verklaard dat zij op 11 maart 2010 op de derde etage van het pand gelegen aan de Gedempte Burgwal [huisnummer] aanwezig was. Zij hoorde dat er werd aangebeld en dat er op de deur werd gebonkt. De deur werd geopend en vervolgens hoorde zij mensen schreeuwen. Hierna klonk er een schot. Vervolgens kwam [slachtoffer] de kamer binnen lopen. Hij zei: “Een zwarte Hummer, twee gasten, twee gasten ze zijn in het pand” Hierna zakte [slachtoffer] in elkaar op de bank. [getuige B.] zag dat hij een schotwond had.
[getuige C.] heeft verklaard dat hij lag te slapen op de derde etage van het pand gelegen aan de Gedempte Burgwal [huisnummer] toen hij wakker werd van een schot. Vervolgens kwam [slachtoffer] (zijn bijnaam voor [slachtoffer]) binnen. [slachtoffer] zei dat hij was geschoten. [getuige C.] vroeg hem wie dat had gedaan. [slachtoffer] zei: “Een Hummer” en “die gasten”.
[getuige D.] heeft verklaard dat hij op 11 maart 2010 een rare klap hoorde en dat een paar seconden daarna op alle bellen werd gedrukt. Hij hoorde gestommel op de trap en zag dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) bij hem de kamer in viel. Hij zei dat hij was geschoten, dat ze nog binnen waren en dat ze in een Hummer zaten.
Op de overloop van de eerste etage van het pand aan de Gedempte Burgwal [huisnummer] is een huls aangetroffen. Deze huls is vervolgens veiliggesteld. Uit deskundigenonderzoek is het volgende gebleken. De huls is voorzien van het bodemstempel “BLAZER 9 mm LUGER”. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen is de huls van het kaliber 9 mm Parabellum. De aanduiding “9 mm LUGER” is hiervan een synoniem. De naam “Blazer” duidt op het munitiemerk CCI. De kogel die is aangetroffen in de buik van [slachtoffer] betreft een koperkleurige volmantelkogel met een massa van 7,42 gram. Gezien deze massa en de uiterlijke kenmerken past de kogel het best bij het kaliber 9 mm Parabellum en bij patronen van het merk CCI.
Uit medisch onderzoek is gebleken dat de kogel links in de buik het lichaam van [slachtoffer] is binnengekomen en een baan heeft afgelegd tot aan de rechter oksel. Hierbij is de kogel door de alvleesklier, de dikke darm en de lever gegaan. Voorts bleek dat operatieve verwijdering van de milt noodzakelijk was. Tevens heeft [slachtoffer] vijf liter bloed verloren.
Aanhouding verdachte en [medeverdachte]
Het onderzoeksteam werd geattendeerd op een lopend onderzoek betreffende de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het perceel aan de [straatnaam] te ’s-Gravenhage. De betrokken personen zouden rijden in een Hummer. Ter plaatse werden diverse goederen aangetroffen van [Bedrijf X.], waarvan [medeverdachte] enig aandeelhouder is.
Uit het politieadministratiesysteem Genesys is gebleken dat op 26 september 2009 de bestuurder van een zwarte Hummer met [kenteken] is beboet. De bestuurder van de Hummer bleek verdachte te zijn. De Hummer was op naam gesteld van [naam echtgenote van medeverdachte], de echtgenote van [medeverdachte]. [medeverdachte] zat op genoemde datum als bijrijder in de auto. Op 12 november 2009 is verdachte nogmaals bekeurd terwijl hij in een zwarte Hummer reed.
Vervolgens is uit onderzoek gebleken dat de telefoon van [slachtoffer] op 11 maart 2010 tussen 08:50 uur en 09:45 uur driemaal contact heeft gehad met het telefoonnummer [nummer a.]. Dit telefoonnummer staat op naam van [Bedrijf X] voornoemd.
Op 15 maart 2010 heeft [slachtoffer] verklaard dat de ene dader een blanke Nederlandse man was van ongeveer 35 jaar oud met een enigszins gezet postuur en golvend haar. De andere dader was een blanke Nederlandse man met een gezet postuur van ongeveer 40 tot 50 jaar oud. Hij had deze twee mannen, die soms wel en soms niet in een zwarte Hummer reden, een paar maanden geleden leren kennen, maar hij kende ze niet bij naam. Hierop hebben de verbalisanten twee foto’s van verdachte aan [slachtoffer] getoond. Nadat hij eerst had verklaard dat hij de man niet herkende, verklaarde hij uiteindelijk dat dit de man was die hem had neergeschoten. Ook werd [slachtoffer] een foto getoond van [medeverdachte]. [slachtoffer] verklaarde dat deze man één van de mannen was die in de Hummer reed.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de fotoconfrontatie van 15 maart 2010 niet bruikbaar is voor het bewijs. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In beginsel dienen enkelvoudige fotoconfrontaties niet plaats te vinden. Uitzondering hierop is het geval waarin het slachtoffer of de getuige de vermeende dader al kent van voor het voorval, maar zijn naam of verblijfplaats niet kent.
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat [slachtoffer] verdachte en [medeverdachte] reeds kende. Op de dag van en zelfs kort voor het schietincident hebben telefonische contacten plaatsgevonden tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] en (zoals hierna zal blijken) tussen [slachtoffer] en verdachte. Bovendien heeft [slachtoffer] verklaard verdachte en [medeverdachte] eerder te hebben ontmoet. Hij verklaarde alleen hun namen niet te kennen en hen derhalve aan te duiden als ‘de gasten van die Hummer’. Ook heeft hij een redelijk kloppend signalement van verdachte en [medeverdachte] opgegeven. De rechtbank acht om die reden de fotoconfrontatie een bruikbare aanwijzing voor de betrokkenheid van verdachte bij de schietpartij, mede gelet op het feit dat de resultaten hiervan steun vinden in voormelde andere bewijsmiddelen.
Op 15 maart 2010 te 23.48 uur zijn verdachte en [medeverdachte] aangehouden.
Verdachten op de plaats-delict
[echtgenote van medeverdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] op 11 maart 2010 op pad was in de witte bedrijfsbus, een Hyundai H200, en dat verdachte hem die dag met die bedrijfsbus was komen ophalen. Verdachte reed [medeverdachte] omdat deze zelf niet mag rijden.
Bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid is in maart 2010 via een informant de informatie binnengekomen dat verdachte gebruik maakt van het telefoonnummer [nummer b] (hierna: [nummer b]). Vast staat dat dit nummer om 09:45:58 contact heeft gehad met de telefoon van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat hij [getuige A.] met zijn telefoon naar verdachten heeft laten bellen. Voorts is uit onderzoek gebleken dat zowel [medeverdachte] als [pleegvader van verdachte], de pleegvader van verdachte, naar telefoonnummer [nummer b] hebben gebeld. De rechtbank gaat er daarom van uit dat telefoonnummer [nummer b] in gebruik was bij verdachte.
Uit zendmastgegevens is gebleken dat de telefoon van verdachte op 11 maart 2010 om 06:41 uur een zendmast aanstraalde in de Heiloostraat in ’s-Gravenhage. Om 08:08 uur straalde de telefoon van [medeverdachte] ook een zendmast in de Heiloostraat aan. Om 09:45 uur respectievelijk 09:46 uur stralen de telefoons van [medeverdachte] respectievelijk verdachte een telefoonpaal aan op de Gevers Deynootweg in Scheveningen.
Op camerabeelden is te zien dat een witte Hyundai bedrijfsbus op 11 maart 2010 om 9.25 uur in de Koningstunnel te ’s-Gravenhage rijdt. Het kenteken van de bus is niet zichtbaar, echter wel een metselkuip in het achtercompartiment. Na inbeslagname van de bestelbus wordt achterin een witte metselkuip aangetroffen. Op de camerabeelden van een tankstation gelegen aan de Leyweg in ’s-Gravenhage is te zien dat om 10:21:07 uur een witte bestelbus van het merk Hyundai met [kenteken] komt aanrijden en stopt bij een benzinepomp. De bestuurder van het voertuig blijkt verdachte te zijn, de bijrijder is [medeverdachte].
Uit de zendmastgegevens blijkt dat de telefoon van [medeverdachte] om 09:45 uur en 09:48 uur een zendmast heeft aangestraald op de Gevers Deynootweg in Scheveningen. Om 09:51 uur heeft zijn telefoon een zendmast aangestraald op de Badhuisweg en om 09:52 uur een zendmast op de Westduinweg.
Na inbeslagname van genoemde Hyundai bestelbus is op het dashboard achter de voorruit een parkeerbon aangetroffen. Op de bon staat dat op 11 maart 2010 om 10:01 uur is betaald voor een half uur parkeren. De parkeerbon is blijkens onderzoek uitgegeven door een parkeerautomaat in de Boekhorststraat in ’s-Gravenhage. De afstand tussen deze parkeerautomaat en het pand gelegen aan de Gedempte Burgwal [huisnummer] bedraagt ongeveer 200 meter.
Om 10:08 uur is bij de meldkamer van de Centrale Post Ambulance de melding binnengekomen dat er een schietincident had plaatsgevonden in het pand gelegen aan de Gedempte Burgwal [huisnummer]. Uit zendmastgegevens blijkt dat de telefoon van [medeverdachte] om 10:08:30 uur een zendmast op de Laan heeft aangestraald. Deze zendmast ligt hemelsbreed een paar honderd meter ten westen van de plaats-delict. Om 10:09 uur en 10:11 uur heeft de telefoon een zendmast aangestraald op de Hooftskade. Deze zendmast ligt een paar honderd meter ten zuidoosten van de plaats-delict. Om 10:15 uur heeft de telefoon van [medeverdachte] een zendmast aangestraald in de Natalstraat. Deze straat bevindt zich tussen de Gedempte Burgwal en de Leyweg. Om 10:21 uur bevonden verdachte en [medeverdachte] zich bij het benzinestation aan de Leyweg.
De rechtbank neemt op basis van het vorenstaande aan, dat verdachte en [medeverdachte] op 11 maart 2010 tussen 08:08 uur en 10:21 uur samen waren.
De zendmastgegevens en het parkeerbonnetje tonen aan dat verdachte en verdachte Van der [medeverdachte] zich na 09:48 uur bewegen in de richting van de Gedempte Burgwal en dat zij daar tussen 10.01 en 10:08 uur ook daadwerkelijk in de directe omgeving zijn geweest.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 11 maart 2010 telefonisch contact heeft gehad met de mensen die hem later neergeschoten hebben. Vervolgens is hij, [slachtoffer], naar [getuige A.] gegaan. [getuige A.] woont op de eerste etage van het pand aan de Gedempte Burgwal [huisnummer]. [getuige A.] heeft toen met de telefoon van [slachtoffer] nog een keer met verdachten gebeld en gezegd dat ze langs konden komen. Op een gegeven moment ging de bel en [getuige A.] deed via de intercom de deur open, waarna verdachte en [medeverdachte] de woning van [getuige A.] binnen kwamen. Tussen het moment van het telefonisch contact tussen [getuige A.] en verdachten en de komst van verdachten bij de woning, zaten ongeveer 30 minuten.
[getuige A.] heeft uiteindelijk bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 11 maart 2010 rond half tien [slachtoffer] binnen heeft gelaten. Na een paar minuten werd er op de drie deurbellen gebeld. [slachtoffer] pakte de intercom en deed de deur open. [slachtoffer] had tegen hem, [getuige A.], gezegd dat hij had afgesproken met de gasten van die Hummer. [getuige A.] zag dat [slachtoffer] met die twee mannen op de gang stond te praten. Hij herkende deze mannen van de keer dat ze hij ze op de Binckhorst had gezien. Tegenover de politie had [getuige A.] reeds verklaard dat hij die gasten van die Hummer wel eens had gezien toen hij [slachtoffer] een keer had opgehaald bij een Citroën dealer op de Binckhorstlaan. [getuige A.] gaf toen ook signalementen. Hij verklaarde dat een van de twee mannen een bolle kop had en kaal en blank was. De andere man had een zonnebanktintje en lang bruin haar boven zijn oren, dat naar achteren zat. Hij schat ze boven de dertig en vijfendertig, misschien iets ouder.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat hij in de keuken thee zat te drinken, toen [getuige A.] verdachte en [medeverdachte] in de woning binnen liet. Verdachte kwam opeens op [slachtoffer] af lopen, [medeverdachte] bleef een beetje achter. Omdat verdachte agressief op [slachtoffer] af kwam lopen, rende deze de kamer uit. [medeverdachte] stond rechts voor de trap te wachten. Hij hield [slachtoffer] met zijn arm tegen toen deze op de tweede of derde trede stond. Verdachte schoot toen op [slachtoffer], waarbij hij het wapen tegen diens buik aan hield.
Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige A.] dat [slachtoffer] met de dunne man naar de achterkamer ging. De dunne man zei tegen [slachtoffer] dat hij hem onder vier ogen wilde spreken. Ze waren boos op elkaar. Vervolgens zag [getuige A.] de dunne man en [slachtoffer] rennen naar de voorkamer. [slachtoffer] rende de kamer uit en liep de trap op. De dunne man liep daar achter aan. De bolle man stond nog op de trap te bellen. Toen [slachtoffer] de trap op rende, zag [getuige A.] een vuurwapen. De bolle zei: “Wat doe je?” De dunne man schoot vervolgens met het vuurwapen. [getuige A.] heeft toen zijn deur dicht gedaan. Gelet op de eerder door [getuige A.] tegenover de politie gegeven omschrijvingen van verdachte en [medeverdachte], gaat de rechtbank er van uit dat met de dunne man verdachte wordt bedoeld en met de bolle man [medeverdachte].
Uit het voorgaande volgt dat zowel verdachte als [medeverdachte] bij het schietincident aanwezig waren en dat verdachte degene is die [slachtoffer] heeft neergeschoten.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van getuige [getuige A.] en aangever [slachtoffer] dermate innerlijk tegenstrijdig, onderling tegenstrijdig en tegenstrijdig met overige verklaringen en omstandigheden in het dossier zijn, dat deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige A.]
Het is op zich juist dat [slachtoffer] en [getuige A.] wisselende verklaringen hebben afgelegd en dat op sommige punten hun verklaring ook onjuist is. De rechtbank gaat er echter van uit dat [getuige A.] en [slachtoffer] deze verklaringen niet hebben afgelegd om in strijd met de waarheid verdachte en [medeverdachte] te belasten, maar om hun eigen strafbare handelen zoveel mogelijk te verdoezelen.
Op 30 maart 2010 heeft [slachtoffer] immers verklaard dat verdachten eerder al met [getuige A.] gesproken hadden over het feit dat zij hasj van hem wilden kopen en dat hij, [slachtoffer], zich liet gebruiken als tussenpersoon tussen [getuige A.] en verdachten. Een vriend van [slachtoffer], [getuige E.], heeft eveneens verklaard dat [slachtoffer] bemiddelde bij transacties in verdovende middelen. Deze bewering wordt ondersteund door de verklaring van [getuige F.], die een periode in het pand gelegen aan Gedempte Burgwal [huisnummer] heeft gewoond. Zij heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [getuige A.] hasj en weed verkocht en dat [slachtoffer] en [getuige A.] samen in de handel zaten. De rechtbank leidt hieruit af dat [getuige A.] en [slachtoffer] zich bezig hielden met handel in hasj en weed.
De rechtbank gaat er vanuit dat [getuige A.] en [slachtoffer], om elkaar en zichzelf over en weer zoveel mogelijk uit de wind te houden, op onderdelen wisselend en onjuist hebben verklaard. Dat maakt hun verklaringen nog niet onbruikbaar voor het bewijs.
Integendeel zelfs. Op hoofdlijnen vinden de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige A.] ondersteuning in elkaar. Beiden verklaren immers dat [slachtoffer] op 11 maart 2010 in de ochtend langs kwam, waarna verdachte en [medeverdachte] aanbelden en de woning werden binnengelaten, waarna de schietpartij op de overloop van de eerste etage plaatsvond. Daarnaast worden de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van [getuige A.] op deze onderdelen door objectieve gegevens ondersteund. Zo volgt uit de zendmastgegevens dat er, zoals zowel [slachtoffer] als [getuige A.] hebben verklaard, inderdaad contact is geweest tussen zijn telefoon en die van verdachten. Ook is er een parkeerbonnetje in de bedrijfsbus van verdachten aangetroffen dat er op duidt dat verdachten ten tijde van het incident en kort daarna in de directe omgeving van de plaats-delict waren.
Daar komt verder nog bij dat [slachtoffer] enkele seconden na het incident tegen [getuige B.], [getuige C.] en [getuige D.] heeft gezegd dat hij was neergeschoten door ‘die gasten van de Hummer’, hetgeen later ook door [getuige A.] is verklaard. Voorts is er een huls aangetroffen op de overloop van de eerste etage, die past bij de kogel die is aangetroffen in de buik van [slachtoffer].
Weliswaar heeft [slachtoffer] tijdens zijn eerste en tweede verhoor een andersluidende verklaring afgelegd met betrekking tot degene die hem zou hebben neergeschoten, echter daarna heeft hij steeds consistent en stellig verklaard dat verdachte en [medeverdachte], “de gasten van de Hummer”, betrokken waren bij de schietpartij. Voorts heeft [slachtoffer] in al zijn verklaringen vanaf 22 maart 2010 verdachte expliciet als de schutter aangewezen.
Dit alles leidt er toe dat de verklaringen van [getuige A.] en [slachtoffer] weliswaar met de nodige behoedzaamheid dienen te worden bekeken, maar wel bruikbaar zijn voor het bewijs zo lang die verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat, ondanks dat [slachtoffer] en [getuige A.] op ondergeschikte onderdelen verschillend verklaren omtrent de precieze toedracht van de schietpartij en hun rol daarbij, zij beiden eensluidend en consistent verklaren dat verdachte de schutter is geweest.
Dat het aantreffen van 47 schotrestdeeltjes uit categorie B op de manchetten en de mouwen van de onder verdachte in beslag genomen trui geen relatie heeft aangetoond met een schietproces , doet aan het vorengaande niet af nu immers niet vaststaat dat verdachte deze trui aan had ten tijde van het schietincident.
Voorts zijn er tijdens een doorzoeking op het woonadres van verdachte, [adres] te ’s-Gravenhage, onder meer een holster en 44 kogelpatronen van het merk Blazer, kaliber 9 mm Luger (9 x 19) aangetroffen. Deze aangetroffen patronen zijn van hetzelfde kaliber en dezelfde benaming als de aangetroffen huls op de overloop van de eerste etage van de Gedempte Burgwal [huisnummer].
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat het [adres] verdachtes woonadres is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Een observatieteam heeft op 15 maart 2010 om 22:19 uur gezien dat verdachte komt lopen uit het portiek waaraan het perceel [adres] is gelegen. [pleegvader van verdachte] , de pleegvader van verdachte, en [medeverdachte] hebben daarnaast verklaard dat verdachte op de [adres] woont. En ook [naam echtgenote van medeverdachte], de echtgenote van [medeverdachte], heeft verklaard dat verdachte in de buurt van de [adres] in ’s-Gravenhage woont.
Voorts blijkt uit een zogenaamd OVC-gesprek dat verdachte tegen [medeverdachte] zegt dat bij hem een revolverhoesje en een oud doosje met patronen in beslag zijn genomen. Gelet hierop staat voldoende vast dat het [adres] verdachtes woonadres is en dat verdachte de bezitter was van de hiervoor genoemde in beslag genomen voorwerpen.
Conclusie
Zowel [slachtoffer] als [getuige A.] hebben verklaard dat [slachtoffer] op de trap bij de overloop op de eerste etage door verdachte is neergeschoten en dat [medeverdachte] hier ook bij aanwezig was. Op dit punt vinden beider verklaringen over en weer steun in elkaar. Uit de camerabeelden, zendmastgegevens en het parkeerbonnetje blijkt bovendien dat verdachten zich kort voor het incident hebben begeven in de richting van de Gedempte Burgwal en dat zij ten tijde van het incident daar ook daadwerkelijk in de buurt waren. Voorts blijkt uit de camerabeelden en zendmastgegevens ook dat zij kort na de melding van het schietincident weer vertrokken in de richting van het pompstation aan de Leyweg. Voorts is gebleken dat [slachtoffer] is getroffen door een kogel van het merk Blazer (CCI), kaliber 9 mm Luger en dat in de woning van verdachte een doosje is aangetroffen met daarin nog 44 van dergelijke kogelpatronen.
Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft neergeschoten.
Op de jas van [slachtoffer] zijn sporen aangetroffen die wijzen op een schootsafstand tussen 10 en 100 centimeter. Dat wil zeggen dat verdachte vanaf een zeer korte afstand op [slachtoffer] heeft geschoten. Hierbij is [slachtoffer] geraakt in de linker zijkant van zijn buik. De kogel heeft vervolgens door zijn lichaam een baan afgelegd tot aan zijn rechter oksel. Enkele organen van [slachtoffer] zijn hierbij ook geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat een schot in de buik direct levensgevaar met zich mee brengt. In de buik bevinden zich immers vitale organen. Voorts vormt bloedverlies een extra levensbedreigende factor. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de gedragingen van verdachte daarom naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer], dat hij de opzet had -en niet slechts in voorwaardelijke zin- hem te doden.
Medeplegen
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte].
[slachtoffer] heeft hierover verklaard dat hij, voordat verdachte hem neerschoot, werd tegengehouden door [medeverdachte]. [getuige A.] daarentegen heeft verklaard dat [medeverdachte] ten tijde van het schietincident op de trap stond te bellen en zelfs aan verdachte vroeg wat hij aan het doen was.
De verklaringen op dit punt lopen ver uiteen. Geen van de verklaringen vindt steun in enig ander bewijsmiddel. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of [medeverdachte] enige bijdrage heeft geleverd aan de schietpartij en zo ja, in welke mate. Niet bewezen kan worden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte]. Dat [medeverdachte] bij het schietincident aanwezig was en zich daarvan niet heeft gedistantieerd is daartoe onvoldoende. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’.
Voorbedachte rade
Voorts dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte met voorbedachte rade op [slachtoffer] heeft geschoten.
Vast staat dat verdachte het pand gelegen aan de Gedempte Burgwal [huisnummer] is binnengekomen en dat hij kort daarna [slachtoffer] heeft neergeschoten. Wat er zich tussen deze twee momenten precies heeft voorgedaan kan niet eenduidig worden vastgesteld.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte na binnenkomst direct agressief op hem af kwam lopen en hem vervolgens op de trap heeft neergeschoten. [getuige A.] daarentegen heeft verklaard dat [slachtoffer] nog even met verdachte heeft gesproken en dat hij kort daarna zag dat [slachtoffer] voor verdachte wegrende.
Om aan te kunnen nemen dat verdachte met voorbedachten rade op [slachtoffer] heeft geschoten moet vast komen te staan dat hij de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Het door [slachtoffer] geschetste scenario past hierin: hij zegt dat verdachte met een geladen pistool direct agressief op hem afkomt en hem neerschiet. Uit dat scenario blijkt immers dat verdachte van te voren het plan had beraamd [slachtoffer] van het leven te beroven en dat plan in het pand aan de Gedempte Burgwal [huisnummer] direct ten uitvoer heeft gebracht.
Het door [getuige A.] geschetste scenario duidt daarentegen niet op een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft immers verklaard dat [slachtoffer] en verdachte kort met elkaar hebben gepraat, waarna verdachte achter [slachtoffer] is aangelopen en hem heeft neergeschoten. Dat zou juist duiden op een opwelling aan de zijde van verdachte.
Ook de verklaring van getuige [getuige B.] biedt onvoldoende steun aan de ene of de andere verklaring. Zij heeft verklaard dat zij, nadat de buitendeur was geopend, geschreeuw heeft gehoord en vervolgens een schot. Uit haar verklaring blijkt echter niet hoeveel tijd er zat tussen het openen van de deur en het vallen van het schot.
De precieze toedracht tot aan de schietpartij is en blijft daarom onduidelijk. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte een moment van kalm beraad en rustig overleg had. De rechtbank acht om die reden niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft neergeschoten, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Aangetroffen munitie in het pand gelegen aan [adres]
In het pand [adres] te ’s-Gravenhage is op 16 maart 2010 een doorzoeking verricht. Hierbij is onder meer het volgende aangetroffen:
- 26 kogelpatronen van het merk HP, kaliber 7,65 mm;
- 1 kogelpatroon van het merk Geco, kaliber 7,65 mm;
- 1 kogelpatroon van het merk Geco, kaliber .32 S&W;
- 25 kogelpatronen van het merk Geco, kaliber 7,65 mm;
- 20 kogelpatronen van het merk Geco, kaliber 7,65 mm;
- 3 kogelpatronen van het merk HP, kaliber 7,65 mm;
- 44 kogelpatronen van het merk Blazer, kaliber 9 mm Luger (9 x 19);
- 1 kogelpatroon van het merk MKE, kaliber 9 mm (9 x 19);
De aangetroffen patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 en artikel 2, tweede lid, categorie III, van de Wet wapens en munitie .
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte woonachtig is in het pand [adres] te ’s-Gravenhage.
Verdachte is, zoals reeds overwogen, op 15 maart 2010 te 23.48 uur aangehouden. De doorzoeking heeft aansluitend aan die aanhouding plaatsgevonden en om de woning te betreden moest de toegangsdeur worden geforceerd.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze munitie op 15 maart 2010 voorhanden heeft gehad.
Aangetroffen hasjiesj in het pand gelegen aan [adres]
Op 8 april 2010 is er tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte gelegen aan [adres] een plak hasj aangetroffen. Deze plak is in beslag genomen.
[naam], brigadier van politie en materiedeskundige narcotica, heeft gerelateerd dat de in beslag genomen substantie hasjiesj betrof met een netto gewicht van 252 gram. De hasjiesj bestond uit het gebruikelijke vaste mengsel van de afgescheiden hars verkregen van een hennepplant met plantaardige elementen van deze plant.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat niet gezegd kan worden dat het om hasj gaat, nu er in het dossier alleen een proces-verbaal van een brigadier van politie aanwezig is en geen rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI). De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verbalisant, die volgens zijn -niet betwiste- verklaring door zijn jarenlange ervaringen en eerdere onderzoeken bekend is met deze materie, heeft geroken dat de geur van de aangetroffen substantie de karakteristieke geur van hasjiesj betrof. Uit het door hem opgestelde proces-verbaal blijkt niet van enige twijfel. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van zijn bevindingen en/of zijn deskundigheid op het gebied van de identificatie van hasjiesj te twijfelen, te minder nu niet door de verdachte noch door zijn raadsman concrete aanknopingspunten zijn aangevoerd op grond waarvan die twijfel gerechtvaardigd zou zijn.
Dat ten aanzien van deze stoffen een rapport van het NFI ontbreekt, doet aan het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet af.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte woonachtig is in het pand [adres] te ’s-Gravenhage.
Verdachte is, zoals reeds overwogen, op 15 maart 2010 te 23.48 uur aangehouden. Sindsdien is hij van zijn vrijheid beroofd geweest. Na de hiervoor genoemde doorzoeking d.d. 16 maart 2010 is de deur van de woning van een nieuw slot voorzien.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze plak hasj op 15 maart 2010 opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.4 De bewezenverklaring
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 11 maart 2010 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet die [slachtoffer] met een vuurwapen van korte afstand een kogel in de buik heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 15 maart 2010 te ’s-Gravenhage munitie van categorie III, te weten 29 kogelpatronen (merk: HP, kaliber: 7.65 mm) en 46, althans een of meerdere kogelpatronen (merk: Geco, kaliber: 7.65 mm) en 1 kogelpatroon (merk: Geco, kaliber: .32 S&W) en 44 kogelpatronen (merk: Blazer, kaliber: 9 mm Luger (9x19) en 1 kogelpatroon (merk: MKE, kaliber: 9 mm (9x19) voorhanden heeft gehad;
3.
op 15 maart 2010 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 252 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een persoon neergeschoten met een vuurwapen op een schootafstand tussen de 10 en 100 centimeter. De kogel heeft het slachtoffer in de buikstreek, waarin zich vitale organen bevinden, geraakt. De kogel heeft veel schade aangericht bij het slachtoffer. De milt van het slachtoffer is operatief verwijderd, zijn darmen lekten en moesten operatief worden hersteld. Ook was er schade aan zijn lever en zijn alvleesklier. Verder heeft het slachtoffer veel bloed verloren. Dat hij de schietpartij heeft overleefd is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. Het letsel van het slachtoffer kan zowel op relatief korte termijn als in de toekomst nog steeds tot levensbedreigende situaties leiden.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer vijf maanden na het schietincident nog last ondervindt van lichamelijke en psychische gevolgen. Het slachtoffer kan, verklaart hij, niets meer, vijf minuten lopen is soms al te veel. Daarnaast is hij verschrikkelijk bang geworden. Hij durft niet meer alleen over straat. Hij zegt nauwelijks te kunnen slapen, omdat de herinneringen aan die bewuste dag en de weken in het ziekenhuis dan boven komen. De rechtbank rekent verdachte dit alles ernstig aan.
Naast de hierboven genoemde psychische en fysieke ongemakken voor het slachtoffer zorgen schietincidenten in het algemeen - zeker wanneer die in woningen plaatsvinden - voor veel onrust in de maatschappij. Het slachtoffer is neergeschoten in een woning waar meerdere verdiepingen zijn en waar verschillende mensen wonen. Het schietincident kan een gevoel van angst voor de medebewoners meebrengen.
Verdachte heeft zich naast vermeld schietincident ook schuldig gemaakt aan het voor handen hebben van 121 kogelpatronen en het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hasjiesj. Het voorhanden hebben van munitie is verboden, omdat dit in combinatie met een vuurwapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee brengt. Ook hasjiesj brengt grote risico’s voor de volksgezondheid en de samenleving met zich mee.
Dat verdachte niet alleen iemand heeft neergeschoten maar daarnaast ook een hoeveelheid munitie en verdovende middelen voorhanden heeft gehad, levert naar het oordeel van de rechtbank een uiterst bedenkelijke combinatie op.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden een aantal malen misdrijven tegen personen heeft begaan. Hij is onder andere voor mishandeling en bedreiging met zware mishandeling veroordeeld. In 1996 is hij veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf wegens een mishandeling en een poging tot doodslag.
De rechtbank heeft voorts ten nadele van verdachte meegewogen dat hij [slachtoffer] van dichtbij heeft neergeschoten terwijl die op de vlucht voor hem was. Hieruit blijkt een zekere vastbeslotenheid om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Tijdens de zitting is zeer weinig bekend geworden over de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de persoon van verdachte. Verdachte heeft zich tijdens alle verhoren op zijn zwijgrecht beroepen. Daarmee heeft de rechtbank geen inzicht kunnen krijgen in de beweegredenen die verdachte tot deze misdrijven hebben gebracht, met name niet in zijn motief om [slachtoffer] neer te schieten. Het staat verdachte uiteraard vrij een dergelijke houding aan te nemen, maar het gevolg daarvan is wel dat de rechtbank het moet doen met de feiten zoals die haar zijn gebleken op basis van de bewijsmiddelen, zonder enige inbreng daarbij van de zijde van verdachte. De rechtbank rest daarom niets anders dan bij de beoordeling van de vraag welke straf aan verdachte dient te worden opgelegd, uitsluitend rekening te houden met de ernst van de feiten en de omstandigheden -voor zover daarover iets bekend is- waaronder deze zijn begaan.
Gelet op de ernst van de misdrijven is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. De rechtbank zal echter een lagere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, nu zij verdachte vrijspreekt van het onderdeel voorbedachte raad.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 20.983,86.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 20.983,86, subsidiair 139 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte zou moeten worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de onder 10. vermelde post, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien deze schade reeds bij de onder 9. vermelde post is gevorderd. De rechtbank zal de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding voor zover de vordering betrekking heeft op de onder 11 en 13 vermelde posten, nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overige posten, van zo eenvoudige aard dat dat deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20.983,86.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 20.983,86 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerp het onder 2 bewezen verklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij dagvaarding onder 1 impliciet primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 20.983,86, ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat hij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 20.983,86, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 139 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
-1. 45 stuks munitie type 9 X 19 LUGER;
-2. 76 stuks munitie in een doosje.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Eisses, voorzitter,
mrs. Renckens en Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Gunnewegh en Koolen, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal van het onderzoek 15TGO 10050 "Echo" met bijlagen, proces-verbaalnummer 2010051504 van Politie Haaglanden.
2 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/01-02.
3 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/10-11.
4 Proces-verbaal van verhoor [getuige B.] d.d. 11 maart 2010, 0/opv/G/1.
5 Proces-verbaal van verhoor [getuige C.] d.d. 11 maart 2010, 0/opv/G/14.
6 Proces-verbaal van verhoor [getuige D.] d.d. 11 maart 2010, 0/opv/G/24.
7 Proces-verbaal van bevindingen, Dossier Forensisch onderzoek, blz. 26-27 en 42-43.
8 Deskundigenrapport munitieonderzoek, Dossier Forensisch onderzoek, blz. 193.
9 Deskundigenrapport munitieonderzoek, Dossier Forensisch onderzoek, blz. 193-194.
10 Dossier Forensisch Onderzoek, Deskundigenrapport d.d. 17 juni 2010, opgemaakt door [deskundige], p.206-212.
11 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/126-127.
12 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/126-127.
13 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/181-182.
14 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/126-127.
15 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/60-61.
16 Proces-verbaal, verdachtedossier V/[verdachte]/3.
17 Proces-verbaal, verdachtedossier V/[medeverdachte]/3.
18 Proces-verbaal van verhoor getuige [echtgenote medeverdachte] d.d. 23 maart 2010, 0/opv/G/138-141.
19 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/130.
20 Verklaring bij de rechter-commissaris van [slachtoffer] d.d. 23 augustus 2010, 11e alinea.
21 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/257.
22 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/260-261.
23 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/154 en 157
24 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/157.
25 Proces-verbaal van bevindingen, 3/opv/AH/393.
26 Proces-verbaal van bevindingen onderzoek voertuigen, 0/opv/AH/163-164.
27 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/1.
28 Proces-verbaal van bevindingen, 3/opv/AH/394.
29 Proces-verbaal van bevindingen, 3/opv/AH/394.
30 Proces-verbaal van bevindingen, 3/opv/AH/394.
31 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/118.
32 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 30 maart 2010, 0/opv/AH/118-124.
33 Verklaring bij de rechter-commissaris van [getuige A.] d.d. 4 november 2010, 11e en 12e alinea.
34 Proces-verbaal van verhoor [getuige A.] d.d. 14 maart 2010, 0/opv/G/78-79.
35 Verklaring bij de rechter-commissaris van [slachtoffer] d.d. 23 augustus 2010, 11e alinea.
36 Verklaring bij de rechter-commissaris van [slachtoffer] d.d. 23 augustus 2010, 16e alinea.
37 Verklaring bij de rechter-commissaris van [getuige A.] d.d. 4 november 2010, 11e en 12e alinea.
38 Proces-verbaal van verhoor [getuige A.] d.d. 14 maart 2010, 0/opv/G/78-79.
39 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/119-120.
40 Proces-verbaal van bevindingen, 0/opv/AH/46.
41 Proces-verbaal van verhoor [getuige F.] d.d. 7 april 2010, 0/opv/G/182.
42 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 22 maart 2010 en 30 maart 2010, 0/opv/AH/88-117 en 118-124, alsmede de verklaring bij de rechter-commissaris van [slachtoffer] d.d. 23 augustus 2010.
43 Deskundigenrapportage schotrestonderzoek, Dossier Forensisch onderzoek, blz. 219.
44 Lijst van in beslag genomen voorwerpen, Beslagdossier, blz. 49 en proces-verbaal, Zakendossier IBN [verdachte], blz. 12-14.
45 Deskundigenrapport munitieonderzoek, Dossier Forensisch onderzoek, blz. 193-194.
46 Proces-verbaal van observeren, d.d. 15 maart 2010, 0/opv/AH/147.
47 Proces-verbaal van verhoor getuige [pleegvader van verdachte] d.d. 23 maart 2010, 0/opv/G/142.
48 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 15 april 2010, verdachtedossier V/[medeverdachte]/23.
49 Proces-verbaal van verhoor getuige [echtgenote medeverdachte] d.d. 23 maart 2010, 0/opv/G/140.
50 Proces-verbaal van bevindingen volledige uitwerking OVC 15 april 2010, 1/opv/AH/287.
51 Deskundigenrapportage schotrestonderzoek, Dossier Forensisch onderzoek, blz. 221.
52 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, Beslagdossier, blz. 42.
53 Lijst van in beslag genomen voorwerpen, Beslagdossier, blz. 49 en proces-verbaal, Zakendossier IBN [verdachte], blz. 12-14.
54 Proces-verbaal, Zakendossier IBN [verdachte], blz. 14.
55 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, Beslagdossier blz. 42-43
56 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, Beslagdossier, blz. 56.
57 Proces-verbaal, Zakendossier IBN [verdachte], blz. 10.
58 Hof Amsterdam d.d. 11 maart 2010, LJN: BL7392.
59 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, Beslagdossier, blz. 42-43