Uitspraak
200906139/1/H1.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 juli 2009 in zaak nr. 08-5258 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2007 heeft het college geweigerd om te voldoen aan het verzoek van [appellante] om de door het college op 30 november 1993 aan PTT Vastgoed B.V. verleende bouwvergunning voor de bouw van een antennemast op het perceel Bosweg 2a te Wijk aan Zee (hierna: het perceel) in te trekken.
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2009, verzonden op 10 juli 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2010, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. R.J. Ouderdorp, advocaat te Amsterdam, en G. Niessen, en het college, vertegenwoordigd door K. Stoffer, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V., vertegenwoordigd door C.J. van Stralendorff, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken:
a. indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend of dat gegevens of bescheiden als bedoeld in artikel 40a, tweede lid, niet tijdig zijn overgelegd;
b. indien blijkt dat de houder niet heeft voldaan aan een voorwaarde of voorschrift als bedoeld in artikel 5 6;
c. indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden;
d. indien de werkzaamheden langer dan de in de bouwverordening bepaalde termijn hebben stilgelegen;
e. op verzoek van de vergunninghouder, of
f. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur , met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3 van die wet in deze wet onder betrokkene mede wordt verstaan degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met een vergunninghouder gelijk kan worden gesteld.
Ingevolge het tweede lid kan de bouwvergunning, met toepassing van artikel 45 verleend, geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, indien de voorschriften omtrent het onderhoud en het gebruik niet worden nageleefd.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in haar verzoek terecht geen aanleiding heeft gezien om tot intrekking van de bouwvergunning over te gaan. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning voor de antennemast ingevolge artikel 59, tweede lid, van de Woningwet , kan worden ingetrokken, nu de antennemast op het perceel in afwijking van de bouwvergunning gebruikt wordt ten behoeve van een zendinstallatie voor UMTS en ERMES. Voorts betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan haar betoog met betrekking tot de mogelijke gezondheidsschade die ontstaat ten gevolge van het gebruik van de antennemast.
2.3. Het betoog slaagt niet. Vast staat dat op 30 november 1993 bouwvergunning is verleend ingevolge artikel 40 van de Woningwet voor het plaatsen van een antennemast. In artikel 59, van de Woningwet , is uitputtend geregeld in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bouwvergunning in te trekken. Dit artikel voorziet niet in intrekking van de bouwvergunning op grond van de door [appellante] gestelde omstandigheid dat gezondheidsschade optreedt ten gevolge van het gebruik van de antennemast, wat daar verder ook van zij. In hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat zich één van de overige in artikel 59 van de Woningwet genoemde gronden voor intrekking voordoet.
De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat artikel 59, tweede lid, van de Woningwet uitsluitend ziet op met toepassing van artikel 45 van de Woningwet verleende vergunningen, waarvan in dit geval geen sprake is, hetgeen [appellante] ter zitting ook heeft beaamd. Het college was derhalve niet bevoegd om de bouwvergunning in te trekken.
2.4. [appellante] heeft verder betoogd dat de rechtbank ten onrechte haar beroepschrift niet heeft aangemerkt als een verzoek om handhaving wat betreft de plaatsing van UMTS- en ERMES-antennes in de antennemast. Eerst ter zitting bij de rechtbank heeft [appellante] aangevoerd dat haar beroep als zodanig moet worden opgevat, terwijl het bezwaar- en beroepschrift daarvoor geen aanknopingspunten bevatten. Nu bij de rechtbank ter beoordeling stond het beroep tegen het besluit op bezwaar, waarbij de feiten en omstandigheden ten tijde van dat besluit van belang waren, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien het beroepschrift te beschouwen als een handhavingsverzoek. Overigens is ter zitting door het college gesteld dat de in de antennemast geplaatste antennes bouwvergunningvrij zijn, zodat geen bevoegdheid bestaat om op te treden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010
163-627.