Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 10/122
Uitspraak
in het geding tussen:
(…)
wonende te Hardenberg, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder,
alsmede
Woningstichting De Veste,
gevestigd te Ommen, derde partij.
Procesverloop
Op 8 juni 2009 heeft verweerder vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend voor de bouw van 18 groepswoningen aan de Schans 11a 1 tot en met 11a 18 te Hardenberg, kadastraal bekend: Ambt Hardenberg, sectie:AG, nummer 451 (nader te noemen: het bouwplan). Eisers zijn hiervan bij brief van 10 juni 2009 op de hoogte gebracht.
Bij besluit van 23 juni 2009 heeft verweerder Woningstichting De Veste (hierna: de derde partij) een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van groepswoningen, zoals aangegeven in het bouwplan.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 december 2009 gegrond verklaard op het onderdeel dat betrekking heeft op de motivering van de vrijstelling. De motivering is aangevuld en de bouwvergunning met vrijstelling is gehandhaafd.
Op 20 januari 2010 is beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 september 2010.
Eisers (…) en (…) zijn verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W.G.J. Sauer en mr. A.J. Stellingwerf.
De derde partij is vertegenwoordigd door J. Molema.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 25 juni 2008 is door de derde partij een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning eerste fase voor het oprichten van groepswoningen “De Schans” op het perceel aan de Blanckvoortallee te Hardenberg, kadastraal bekend Ambt Hardenberg, sectie AG, nummer 451, welk perceel later het adres De Schans 11a 1 tot en met 11a 18 heeft gekregen.
De welstandscommissie Het Oversticht heeft op 7 juli 2008 aangegeven dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand, zoals weergegeven in de gemeentelijke welstandsnota.
Op 21 augustus 2008 is een stedenbouwkundige onderbouwing verstrekt door Het Oversticht.
Tegen het ontwerp vrijstellingsbesluit is door eisers op 7 april 2009 een zienswijze ingediend.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden als onder rubriek 1 weergegeven.
2.1. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Op grond van overgangsbepalingen blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wro, van toepassing ten aanzien van een verzoek om vrijstelling op grond van artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), waarvan het verzoek is ingediend vóór 1 juli 2008.
De bouwaanvraag dateert van 25 juni 2008. Dit betekent dat de WRO van toepassing is.
2.2. Artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet (Ww) bepaalt dat een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen wordt verleend.
De bouwvergunning eerste fase mag ingevolge het tweede lid van genoemd artikel slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel c,d,e,f of g, van toepassing is.
2.3. Artikel 44 van de Ww bepaalt, voor zover hier van belang, dat een reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien
(c) het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan;
(d) het uiterlijk van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Ww, voor zover hier van belang, wordt een aanvraag om een bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
2.5. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring is vereist, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Het bepaalde in het eerste lid van artikel 19 van de WRO met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat vrijstelling van het geldende bestemmingsplan kan worden verleend, mits het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.6. Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ww stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.7. Ingevolge artikel 12b, eerste lid, van de Ww, voor zover thans van belang, baseert de welstandcommissie zijn advies slechts op de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a.
De vrijstelling
3.1. Niet ter discussie staat dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in artikel 11, lid 1, 2 en 3, van het geldende bestemmingsplan “Marslanden”, nu het perceel, waarop het bouwplan gerealiseerd moet worden, de bestemming “Centrumdoeleinden, categorie S, stedelijke voorzieningen, met nadere invulling dienstwoning toegestaan” heeft, terwijl het bouwplan ziet op het oprichten van 18 groepswoningen, bestemd voor de huisvesting van verminderd zelfredzame personen zonder permanent toezicht. Daarnaast wordt de maximaal toegestane bouwhoogte van 6 meter voor bedrijfsgebouwen en 9 meter voor overige gebouwen overschreden en wordt niet in de bebouwingsgrens aan de wegzijde gebouwd.
3.2. Verweerder heeft ten behoeve van het bouwplan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat geen verklaring van geen bezwaar behoefde te worden opgevraagd bij gedeputeerde staten. Het bouwplan valt immers onder vrijstelling A, projectsoort 1, uit de notitie Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen van november 2007, nader omschreven als: “Woning(bouw)projecten (waaronder wijziging van het gebruik) met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen, dit met uitzondering van projecten op een bedrijfsterrein en mits in overeenstemming met tussen de gemeente en provincie gemaakte prestatieafspraken over de woningbouw.”
Er is sprake van situering in bestaand stedelijk gebied. Ook aan de algemene toepassingsvoorwaarden van de vrijstellingslijst is voldaan, gegeven de stedenbouwkundige visie van het Oversticht.
3.3. De rechtbank is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De kwaliteit en omvang van de onderbouwing zijn onvoldoende en niet in overeenstemming met de aard en de omvang van de activiteit waarvoor vrijstelling wordt verleend en de mate waarin van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken.
Daarbij tekent de rechtbank aan dat onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan wordt verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in ieder geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
De rechtbank stelt vast dat de voorliggende ruimtelijke onderbouwing niet is gebaseerd op een structuurplan of een toekomstvisie. In de stedenbouwkundige visie van Het Oversticht wordt niet ingegaan op de relatie van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan. Ook wordt niet gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige, gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied “De Marshoek”. Aangegeven wordt dat het ontwerp goed aansluit op de stedenbouwkundige planintenties van het gebied. De rechtbank is echter niet gebleken van zodanige planintenties.
De stedenbouwkundige visie reikt aldus niet verder dan een beoordeling van het bouwplan in relatie tot de bestaande ruimtelijke situatie. Dat al sprake is van een nabij gelegen gezinsvervangende huisvesting, die met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO is gerealiseerd omdat het bestemmingsplan niet is gewijzigd, is onvoldoende reden om zodanige toepassing dat voort te zetten.
Ook de omstandigheid dat gebleken is dat bebouwing, die past binnen het bestemmingsplan, moeilijk te realiseren blijkt, maakt niet dat aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing kan worden voorbijgegaan.
Gelet op vorenstaande kan de verleende vrijstelling geen standhouden, nu de bevoegdheid om die te verlenen ontbrak. De voor de bouwvergunning ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de WW geldende weigeringsgrond, als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder c, van de Ww , is daardoor blijven bestaan.
3.4. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de beoordeling of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies van de welstandscommissie Het Oversticht, nu dit advies niet deugdelijk is. Het positieve welstandsadvies is immers niet gebaseerd op criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, van de Ww , nu het bouwplan niet voldoet aan de criteria die zien op de korrelgrootte, de hoogte en de functie van het gebouw, zoals weergegeven in het Beeldkwaliteitsplan De Marslanden Hardenberg (deelplan De Marshoek), aangepast in september 2003.
De rechtbank is niet gebleken dat de welstandscommissie, ondanks strijdigheid met het welstandsbeleid, positief heeft geadviseerd op de grond dat is aangetoond dat het bouwplan een positieve impuls geeft aan de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving, zoals aangegeven in de Welstandsnota.
Het ter zitting ingenomen standpunt dat, gelet op de verleende vrijstelling, de genoemde welstandscriteria kunnen wijken, gaat niet op.
Het bestreden besluit is daarom ook strijdig met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Het beroep wordt gegrond verklaard.
Het besluit op bezwaar wordt vernietigd.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, door de bouwvergunning te schorsen tot 6 weken nadat het nieuwe besluit op bezwaar is bekendgemaakt.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Wel dient verweerder eisers de betaalde griffiegelden ad € 150,00 te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van 15 december 2009;
-draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-schorst de bouwvergunning tot 6 weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar;
-bepaalt dat verweerder eisers het betaalde griffiegeld ad € 150,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen en door hem en mr. D. Hardonk-Prins als griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: