Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/3787 WW- T1
AWB 09/3788 WW - T1
Tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht in de gedingen tussen
[naam], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. M.A.E. Bol, medewerker Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstand te Zoetermeer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (vestiging Utrecht), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Eiseres heeft op 5 juni 2008 bij verweerder een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: de WW).
Bij brief van 11 juni 2008 heeft verweerder eiseres naar aanleiding van haar aanvraag om een WW-uitkering een voorschot verstrekt van € 800,--.
Bij formulier gedagtekend op 13 juni 2008 heeft eiseres een aanvraag ingediend bij verweerder om overname van de betalingsverplichtingen van WorkNet4U, met een beroep op de regeling betalingsonmacht van de werkgever, zoals neergelegd in hoofdstuk IV van de WW.
Bij brief van 11 november 2008 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag voor overname van de betalingsverplichtingen.
Bij besluit van 20 november 2008 heeft verweerder de aanvraag om overname van betalingsverplichtingen afgewezen. Bij besluit van 25 november 2008 heeft verweerder de aanvraag om een WW-uitkering afgewezen.
Bij besluit van eveneens 25 november 2008 heeft verweerder medegedeeld dat het reeds aan eiseres betaalde voorschot van netto € 800,-- wordt teruggevorderd. Bij besluit van 1 december 2008 heeft verweerder - onder verwijzing naar het besluit van 25 november 2008 - meegedeeld dat de hoogte van dit voorschot bruto € 974,46 bedraagt.
Bij brief van 1 december 2008 heeft verweerder eiseres bericht dat het besluit van 20 november 2008 zal worden betrokken in de bezwaarprocedure gericht tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag tot overname van de betalingsverplichtingen.
Bij brief van 18 december 2008 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 25 november 2008 (afwijzing aanvraag WW-uitkering en terugvordering voorschot) en aanvullende gronden ingediend in het bezwaar tegen het besluit van 20 november 2008 (afwijzing aanvraag overname betalingsverplichtingen).
Bij besluit van 19 mei 2009 (besluit I) is het bezwaar tegen de weigering tot overname van de betalingsverplichtingen ongegrond verklaard. Bij besluit van eveneens 19 mei 2009 (besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen de terugvordering van het voorschot ongegrond verklaard.
Bij brief van 25 juni 2009 heeft eiseres tegen zowel besluit I (hierna: bestreden besluit I), procedurenummer AWB 09/3787 WW - T1, als besluit II (hierna: bestreden besluit II), procedurenummer 09/3788 WW - T1, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 september 2009 heeft verweerder een rapportage van de Belastingdienst overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De behandeling van de beroepen van eiseres is - vanwege reeds bij de rechtbank Rotterdam aanhangige beroepen die ook zien op een weigering van overname van betalingsverplichtingen inzake WorkNet4U - naar de rechtbank Rotterdam verwezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2010. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden A.M.M. Schalkwijk en J. Kouveld, bijgestaan door A.A. de Ronde, werkzaam bij de Belastingdienst Utrecht-Gooi.
2 Overwegingen
Eiseres heeft op 6 november 2007 in het kader van de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB) een overeenkomst gesloten met WorkNet4U te Weesp om met ingang van 1 november 2007 voor de duur van twaalf maanden iedere gepaste functie te aanvaarden. WorkNet4U is op 16 september 2008 failliet verklaard.
Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag om een uitkering ingevolge de WW en een aanvraag om overname van de betalingsverplichtingen van WorkNet4U ingediend. Bij de primaire besluiten heeft verweerder deze aanvragen afgewezen.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder het primaire besluit inzake de weigering tot overname van de betalingsverplichtingen gehandhaafd. Bij bestreden besluit II heeft verweerder gesteld dat er geen recht op uitkering bestaat, zodat het voorschot wordt teruggevorderd. Verweerders standpunt is dat eiseres geen werknemer in de zin van de WW is, omdat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, en zij derhalve niet als verzekerde in de zin van de WW kan worden aangemerkt.
Verweerder heeft in beroep bij brief van 6 juli 2009 de rechtbank bericht dat het onderzoek naar de verzekeringsplicht van - onder meer - eiseres niet zorgvuldig is geweest en heeft de rechtbank verzocht om toestemming een onderzoek door de Belastingdienst te laten verrichten. De rapportage van dit onderzoek is met het verweerschrift overgelegd.
Verweerder erkent dat het onderzoek in deze zaken niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank ziet geen reden daarover anders te oordelen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid en wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking komen.
De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand kunnen blijven.
In artikel 61 van de WW is bepaald:
“Een werknemer heeft recht op een uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surseance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan de derden verschuldigd is, niet heeft betaald.”
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Onder privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de WW moet worden verstaan de arbeidsovereenkomst zoals omschreven in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW): de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Uit het verweerschrift blijkt dat - zoals door de gemachtigden van verweerder ter zitting is bevestigd - tussen partijen niet meer in geschil is dat voldaan is aan twee van de drie kenmerken van een dienstbetrekking, namelijk de loonbetalingsverplichting en de gezagsverhouding. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres verplicht was persoonlijk arbeid te verrichten ten behoeve van WorkNet4U.
Onder arbeid als bedoeld in artikel 3 van de WW in verbinding met artikel 7:610 van het BW moet worden verstaan: arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen kan worden verkregen. Het gaat er dus om dat de werknemer productieve arbeid in economische zin ten behoeve van de werkgever verricht.
Eiseres stelt dat zij in het kader van een arbeidsovereenkomst tussen haar en WorkNet4U een opleiding tot beveiliger heeft gevolgd en dat zij gedurende de opleiding productieve arbeid heeft verricht.
A. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in het licht van hetgeen eiseres in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht, onvoldoende onderzoek verricht naar de door eiseres verrichte werkzaamheden als beveiliger. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen, in die zin dat verweerder nader onderzoek doet naar, en rapport uitbrengt over:
1. de werkzaamheden die door eiseres gedurende de overeenkomst met Worknet4U zijn verricht;
2. de wijze waarop de werkzaamheden als bedoeld onder 1 moeten worden gekwalificeerd;
3. de statusoverzichten, voor zover die - zoals ter zitting gesteld - inmiddels in bezit zijn van verweerder,
en, indien verweerder dat wenst, naar aanleiding daarvan een nader besluit te nemen.
B. Ter zitting is door verweerders gemachtigden desgevraagd gesteld dat bij bestreden besluit II tevens een beslissing is genomen op het bezwaar van eiseres tegen de weigering haar een WW-uitkering toe te kennen, nu daarin is vastgesteld dat er geen recht op uitkering bestaat. De rechtbank is van oordeel dat uit de strekking en bewoordingen van bestreden besluit II moet worden afgeleid dat deze slechts betrekking heeft op het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 25 november 2008 inzake de terugvordering van verstrekte voorschotten. Verweerder heeft bij dit besluit verzuimd om te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van eveneens 25 november 2008, waarbij haar aanvraag om een WW-uitkering is afgewezen. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid dit gebrek te herstellen, in die zin dat verweerder alsnog beslist op het bezwaar.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de gebreken kunnen worden hersteld op acht weken, te rekenen vanaf de dag van verzending van deze uitspraak. Conform het bepaalde in artikel 8:51b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht , staat het eiseres vrij om binnen een termijn van vier weken nadat verweerder de gebreken heeft hersteld, schriftelijk haar zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld, naar voren te brengen.
3 Beslissing
De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om, binnen acht weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, nader onderzoek te doen en, voor zover betreft hetgeen onder A is overwogen, daarover rapport uit te brengen en desgewenst naar aanleiding daarvan een nader besluit te nemen, en, voor zover betreft hetgeen onder B is overwogen, een nader besluit te nemen.
Aldus gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en mr. A.C. Hendriks leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Traousis - van Wingaarden, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 16 september 2010.
Tegen deze uitspraak kan slechts tegelijkertijd met een hoger beroep tegen de einduitspraak
hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: