Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/992001-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 juli 2010
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
[postcode en vestigingsplaats]
(hierna: verdachte).
Raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 22 en 23 juni 2010 (sluiting onderzoek d.d. 6 juli 2010), waarbij de officier van justitie mr. C.E.J. Backer, en namens de verdachte rechtspersoon diens raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, alleen of met anderen:
in de periode van 31 december 2007 tot en met 10 november 2008 in Nederland een bedrag van
(primair)
€ 1.467.260,34 heeft witgewassen en daar een gewoonte van heeft gemaakt, omdat zij dit bedrag voortdurend voorhanden heeft gehad en naar eigen inzicht gebruikt, terwijl verdachte wist dat dit bedrag afkomstig was van oplichting;
(subsidiair)
€ 1.467.260,34 heeft witgewassen, omdat zij dit bedrag voorhanden heeft gehad en naar eigen inzicht gebruikt, terwijl verdachte moest weten dat dit bedrag afkomstig was van oplichting;
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4
De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Op de bankrekeningnummers van verdachte zijn bedragen gestort met ten onrechte uitgekeerde bedragen kinderopvangtoeslag (afgekort: KOT), afkomstig van een drietal gastouderbureaus.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Om te veroordelen voor witwassen is het noodzakelijk dat verdachte wist of moest vermoeden dat het geld dat op de rekeningen van verdachte rechtspersoon is bijgeschreven van enig misdrijf, in dit geval oplichting, afkomstig was. Volgens de raadsvrouw is dat niet het geval, omdat het opzet op oplichting van medeverdachte en het drietal verdachte gastouderbureaus niet aanwezig was. Daarom is het geld niet uit misdrijf afkomstig, zodat witwassen niet bewezen kan worden verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] is gevestigd in [plaats]. Daaruit leidt de rechtbank af dat de activiteiten van verdachte rechtspersooon ook in deze gemeente hebben plaatsgevonden.
[verdachte] heeft in een aantal gastouderbureaus geparticipeerd als aandeelhouder en bestuurder. Verdachte rechtspersoon is sinds 29 januari 2008 aandeelhouder en bestuurder van gastouderbureau [bedrijfsnaam 1].
[verdachte] is aandeelhouder en medeverdachte [medeverdachte 1] is sinds 10 december 2007 bestuurder van gastouderbureau [bedrijfsnaam 2].
[verdachte] was in de periode van 8 mei 2008 tot en met 1 juli 2008 voor de helft aandeelhouder en bestuurder van gastouderbureau [bedrijfsnaam 3]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij als enige de betalingen bij gastouderbureau [BEDRIJFSNAAM 1] deed. Bij de aanvragen KOT werd altijd het bankrekeningnummer van [BEDRIJFSNAAM 1] opgegeven, zodat de KOT ook altijd op de rekening van [BEDRIJFSNAAM 1] werd gestort. De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 1] degene is geweest die de beschikking had over deze rekening en dus de feitelijke zeggenschap had over dit geld. De rechtbank leidt daaruit voorts af dat de KOT die via gastouderbureau [BEDRIJFSNAAM 1] is binnengekomen op rekening van verdachte, door [medeverdachte 1] is overgemaakt.
[medeverdachte 1] kon betalingen verrichten en beschikken over het vermogen op de rekening van [BEDRIJFSNAAM 2]. Hij heeft de werkwijze, zoals de procedure van aanvragen en de toeslag, met medeverdachte [medeverdachte 2] besproken. [medeverdachte 1] focuste zich vooral op de geldstromen en de administratie bij [BEDRIJFSNAAM 2]. Hij was als leidinggevende werkzaam bij [BEDRIJFSNAAM 2] en [BEDRIJFSNAAM 3] en gaf workshops aan medewerkers van [BEDRIJFSNAAM 2]. [medeverdachte 1] hield zich binnen [BEDRIJFSNAAM 2] bezig met administratieve processen. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] handelde [medeverdachte 1] de inhoudelijke vragen over kwitanties en boekhouding af. Ook vragen over de regelgeving werden bij hem neergelegd. Het maximaal aantal opvanguren werd mede door [medeverdachte 1] vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] verantwoordelijk is voor het geld dat via [BEDRIJFSNAAM 2] op rekening van verdachte is gestort.
De bankrekeningen van de verdachte rechtspersoon zijn gevuld met bedragen afkomstig van de eerder genoemde gastouderbureaus. Door de Belastingdienst zijn, op rekening van deze gastouderbureaus, over de jaren 2006, 2007 en 2008, enkele miljoenen euro's aan KOT gestort. Maandelijks werden bedragen aan KOT op de rekening van de GOB's gestort. Deze KOT is in veel gevallen onterecht uitgekeerd, omdat KOT werd uitgekeerd zonder dat gastouderbureaus stonden geregistreerd, niet de vereiste Verklaringen Omtrent Gedrag aanwezig waren en onterecht met terugwerkende kracht KOT werd uitbetaald. Deze bedragen zijn derhalve door oplichting verkregen.
Van misdrijf afkomstig
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [medeverdachte 1] wist van de praktijken bij zijn gastouderbureaus; bovendien was hij zelf verantwoordelijk voor de gedragingen bij verdachte. De Belastingdienst heeft de KOT uitbetaald, terwijl de Belastingdienst is opgelicht door [medeverdachte 1]. De onterecht uitgekeerde KOT is daarom van misdrijf afkomstig. Omdat [medeverdachte 1] schuldig is aan oplichting van de Belastingdienst, kan het de rechtspersoon worden toegerekend dat het geld wat voorhanden was op de rekening van deze rechtspersoon, van misdrijf afkomstig was.
Aansprakelijkheid
Vervolgens rijst de vraag of het witwassen aan de verdachte rechtspersoon, kan worden toegerekend.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het antwoord op die vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden danwel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt voor het antwoord op deze vraag het volgende.
[verdachte] is opgericht op 31 december 2007 en medeverdachte [medeverdachte 1] is sindsdien enig aandeelhouder en bestuurder van verdachte rechtspersoon [verdachte] [medeverdachte 1] is in loondienst van [verdachte] De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 1] alle gedragingen binnen de rechtspersoon heeft verricht en daar verantwoordelijk voor is.
[medeverdachte 1] was bevoegd en gehouden maatregelen te nemen ter voorkoming van deze strafbare gedragingen. Dat hij bevoegd was, blijkt uit het feit dat hij enig bestuurder en aandeelhouder van [verdachte] is.
[medeverdachte 1] wist van de werkwijze bij de gastouderbureaus, aangezien hij daar zelf leiding aan gaf. Daarnaast was hij (mede)verantwoordelijk voor het overboeken van geld vanaf deze gastouderbureaus naar verdachte rechtspersoon. De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 1] wist dat de KOT door misdrijf is verkregen. Verder heeft [medeverdachte 1] alle gedragingen verricht binnen de rechtspersoon, heeft hij dit geldbedrag voorhanden gehad en kon hij hierover beschikken.
Nu er sprake is van handelen van [medeverdachte 1], die werkzaam was ten behoeve van de rechtspersoon, is het voorhanden hebben en overdragen van een geldbedrag afkomstig van oplichting, verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Deze gedraging kan daarom redelijkerwijs worden toegerekend aan de verdachte rechtspersoon.
Witwasbedrag
Op 10 november 2008 is conservatoir beslag gelegd op een bedrag van € 1.467.260,34 verspreid over een aantal bankrekeningen van [verdachte] De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] dit bedrag op haar rekening heeft gehad.
Op de rekening van verdachte is op 11 maart 2008 en bedrag van € 400.000,- overgeboekt naar een Ondernemers Internet Spaarrekening, op naam van verdachte. Op 30 september 2008 is van een tweetal rekeningen op naam van verdachte, een tweetal bedragen van bij elkaar € 850.000,- bijgeboekt op een Ondernemers Loyaal Deposito op naam van verdachte.
De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 1] verschillende bedragen op de diverse rekeningen van de rechtspersoon heeft overgeboekt.
Gewoontewitwassen
Tussen 29 december 2007 en 2 oktober 2008 hebben vele transacties plaatsgevonden vanaf en naar [verdachte] Gezien de periode van negen maanden en de zeer regelmatige stortingen vanaf de gastouderbureaus [BEDRIJFSNAAM 1], [BEDRIJFSNAAM 2] en [BEDRIJFSNAAM 3], is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(primair)
op tijdstippen in de periode van 31 december 2007 tot en met 10 november 2008, te [vestigingsplaats], tezamen en in vereniging met een ander, totaal Euro 1.467.260,34, heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, hebbende zij, verdachte, en/of haar mededaders van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
(primair)
MEDEPLEGEN VAN:
VAN HET PLEGEN VAN WITWASSEN EEN GEWOONTE MAKEN, BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete € 100.000,--.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de eis van de officier van justitie moet worden afgewezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en de hoedanigheid van verdachte rechtspersoon en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon.
Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
[verdachte] werd gedurende de periode van bijna een jaar door [medeverdachte 1] als tussenstation gebruikt om geldbedragen vanuit gastouderbureaus door te storten naar de privérekening van [medeverdachte 1]. Verdachte rechtspersoon fungeerde slechts om geld wit te wassen. De rechtbank is van oordeel dat dit een ernstig misdrijf is, nu grote bedragen, door oplichting verkregen, vanuit verschillende gastouderbureaus op de rekening van verdachte rechtspersoon zijn gestort om daarmee [medeverdachte 1] de gelegenheid te geven van dit geld te profiteren. Het geld dat door oplichting was verkregen is witgewassen door dit op meerdere bedrijfsspaarrekeningen te storten.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte rechtspersoon, volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 april 2010, niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een geldboete van € 80.000,- een passende sanctie is. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 23, 24, 47, 51 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 80.000,- (tachtigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, mr. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen en mr. M.A. Waals, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. drs. M.P. Visser griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juli 2010.
Mr. M.A. Waals is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 11/992001-09
Vonnis d.d. 20 juli 2010