Uitspraak
200903998/1/R2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], en de Gelderse Milieufederatie (hierna: GMF), gevestigd te Arnhem,
2. de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
Coöperatie Mobilisation For The Environment U.A. (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2008 heeft het college een vergunning ingevolge artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het uitbreiden van het bestaande aantal dieren met 800 varkens op de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 23 april 2009 heeft het college de door [appellant sub 1] en de GMF en MOB hiertegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de GMF bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2009, en MOB bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2010, waar [appellant sub 1] en de GMF, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, werkzaam bij Milieu-adviesbureau Het Groene Schild, en MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, werkzaam bij Wösten Juridisch Advies, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.F.H.A. Tillie en ir. A. Fopma, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 1], de GMF en MOB stellen zich op het standpunt dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaren tegen het besluit van 3 maart 2008. Daartoe betogen zij dat de Nbw 1998, zoals deze luidt na de wetswijziging van 1 februari 2009, geen bepaling bevat op grond waarvan een verleende vergunning van rechtswege kan vervallen. Voorts stellen zij dat het college bij de bepaling of sprake is van bestaand gebruik is uitgegaan van een onjuist referentiepunt en dat ten onrechte geen passende beoordeling is uitgevoerd.
2.2. In het bestreden besluit is vermeld dat sprake is van bestaand gebruik als bedoeld in artikel 1, onder m, van de Nbw 1998, zoals deze luidt vanaf 1 februari 2009, en dat de varkenshouderij daardoor niet langer vergunningplichtig is op grond van die wet. In het besluit is voorts vermeld dat nu de bij besluit van 3 maart 2008 verleende vergunning van rechtswege is vervallen bij de inwerkingtreding van voornoemd artikel, [appellant sub 1], de GMF en MOB geen procesbelang meer hebben bij de inhoudelijke beoordeling van hun bezwaren. Gelet daarop worden zij in de door hen ingediende bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. De Afdeling stelt vast dat de Nbw 1998 geen grondslag biedt voor het van rechtswege vervallen van een vergunning die is verleend in het kader van deze wet. Het ontbreken van een dergelijke grondslag heeft tot gevolg dat ook indien door het inwerkingtreden van de wetswijziging van 1 februari 2009, de handelingen waarvoor vergunning is aangevraagd niet meer onder de werking van artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 vallen, een voor deze datum verleende vergunning niet van rechtswege vervalt. Deze vergunning verliest slechts zijn geldigheid na een intrekking daarvan door het bevoegde gezag.
De Afdeling stelt vast dat de bij besluit van 3 maart 2008 verleende vergunning niet door het college is ingetrokken door herroeping van voornoemd besluit. Nu bedoelde vergunning nog altijd geldig is, heeft het college, zoals ter zitting erkend, [appellant sub 1], de GMF en MOB ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren tegen voornoemd besluit.
2.4. In hetgeen [appellant sub 1], de GMF en MOB hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. De Afdeling ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu op 31 maart 2010 de Nbw 1998 is gewijzigd en ten aanzien van de eventuele gevolgen van die wetswijziging voor de te nemen beslissing op bezwaar eerst een standpunt van het college noodzakelijk is.
Evenmin ziet de Afdeling aanleiding om, zoals ter zitting verzocht door het college, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu deze rechtsgevolgen enkel bestaan uit de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van [appellant sub 1], de GMF en MOB.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 23 april 2009, kenmerk 2007-022452
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en de Gelderse Milieufederatie in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij Coöperatie Mobilisation For The Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellant sub 1] en de Gelderse Milieufederatie het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan Coöperatie Mobilisation For The Environment U.A. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010
458.