Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/2880
Uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2010
inzake
[verzoeker],
te ‘s-Hertogenbosch,
eiser,
[gemachtigde],
tegen
de minister van Justitie,
verweerder,
[gemachtigden]
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft de Raad voor de Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch (het Bureau beëdigde tolken en vertalers) geweigerd eiser in te schrijven in het Register beëdigde tolken en vertalers (verder: het Rbtv) als tolk Nederlands-Duits en Duits-Nederlands.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door het Hoofd Bureau beëdigde tolken en vertalers bij besluit van 12 juli 2009 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 maart 2010, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Raad voor de Rechtsbijstand is verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. Aan de orde is of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
Ten aanzien van de bevoegdheid.
2. Ingevolge artikel 1 van de Regeling verlening mandaat en machtiging inzake bezwaar en beroep betreffende het kwaliteitsregister tolken en vertalers aan de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Regeling) wordt aan de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch mandaat verleend tot het beslissen op bezwaarschriften en machtiging verleend tot het beslissen om beroep in te stellen en verweer te voeren, betreffende besluiten van de staatssecretaris van Justitie in het kader van het beheer en de bewerking van het kwaliteitsregister tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling wordt de Raad voor Rechtsbijstand te
's-Hertogenbosch toegestaan van het in artikel 1 verleende mandaat ondermandaat te verlenen en de verleende machtiging door te geven aan een of meer onder hem ressorterende functionarissen.
Ingevolge artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermeldt een krachtens mandaat genomen besluit namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het samenstel van de genoemde wettelijke bepalingen niet anders geconcludeerd worden dan dat de staatssecretaris van Justitie (thans: de minister van Justitie) het bevoegde gezag is ter zake van het beheer en de bewerking van het kwaliteitsregister tolken en vertalers. Vaststaat dat de Raad voor de Rechtsbijstand noch bij het besluit van 26 maart 2009 noch bij het bestreden besluit heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 10:10 van de Awb , zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. Daarbij dient zij onder meer te beoordelen of er grond is om met toepassing van art. 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De rechtbank zal thans dan ook onderzoeken of voor het in stand laten van de rechtsgevolgen aanleiding bestaat.
Ten aanzien van de inhoud.
4. Eiser heeft per ingevuld formulier, gericht aan het Bureau beëdigde tolken en vertalers (verder: het Bureau) verzocht hem op grond van de Wet beëdigde tolken en vertalers (verder: de Wbtv) in het Rbtv als tolk op te nemen voor de volgende taalcombinaties: Duits-Nederlands en Nederlands-Duits. Tevens heeft eiser verzocht geregistreerd te worden als vertaler voor de taalcombinaties Duits-Nederlands en Nederlands-Duits.
5. Nadat het Bureau eiser op 4 maart 2009 heeft laten weten voornemens te zijn hem niet als tolk, maar wel als vertaler, Nederlands-Duits in te zullen schrijven, heeft het eiser bij schrijven van 26 maart 2009 laten weten hem niet op grond van de Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties beëdigde tolken en vertalers (verder: de EG-regeling) als tolk Nederlands-Duits te kunnen inschrijven.
Volgens het Bureau brengt artikel 6 van de EG-regeling met zich dat eiser moet aantonen te beschikken over een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het eerste niveau onder het in Nederland vereiste niveau. Ingevolge artikel 8 van het Besluit be ëdigde tolken en vertalers (verder: het Bbtv) is het in Nederland vereiste niveau vastgesteld op hbo-niveau, zodat eiser minimaal over mbo-niveau dient te beschikken. Het dossier van eiser biedt weliswaar voldoende garanties met betrekking tot de beheersing van de Duitse en de Nederlandse taal alsmede van de bijbehorende culturen, maar bevat, waar het gaat om tolkvaardigheden en –attitude, volgens het Bureau geen documentatie waaruit objectief een niveau is vast te stellen.
6. Eiser heeft met name ten aanzien van dit laatste punt ingebracht dat uit zijn dossier blijkt dat hij sinds zeer lange tijd als beëdigd tolk tolkwerkzaamheden verricht voor onder meer rechtbanken en gerechtshoven. In dit verband heeft eiser gewezen op een verklaring van de rechter-commissaris van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 januari 2008, waaruit blijkt dat hij over het juiste niveau beschikt wat betreft tolkvaardigheden en –attitude. Voorts meent eiser dat hij zonder enige voorbereiding in staat is een toets af te leggen, waaruit zijn vakbekwaamheid, met name aangaande zijn tolkattitude en –vaardigheden, onmiddellijk blijkt. Het Bureau heeft echter aangegeven thans nog niet over een dergelijke toets te beschikken. Mede gelet hierop meent eiser ten slotte dat van hem niet kan worden verlangd dat hij, met het oog op het verkrijgen van een diploma, alsnog een langdurige en kostbare tolkenopleiding gaat volgen.
7. In het bestreden besluit heeft het Bureau zijn aanvankelijke weigering om eiser als tolk Nederlands-Duits en vice versa in te schrijven gehandhaafd met de volgende argumentatie: “Referenties van afnemers zijn niet voldoende objectief om de betreffende competenties aan te tonen. Uitgangspunt van de wetgever is immers dat alleen tolken in het register worden ingeschreven van wie de kwaliteit na toetsing vaststaat (toelichting bij artikel 8 Wbtv). Verweerder is van oordeel dat, nu er in het Nederlands onderwijssysteem erkende tolkopleidingen in de Duitse taal worden aangeboden, niet valt in te zien waarom eiser niet van deze mogelijkheid gebruik maakt om op deze manier aan de wettelijke vereisten te kunnen voldoen.”
8. Het wettelijk kader luidt als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wbtv , is er een register voor be ëdigde tolken en vertalers.
Artikel 3 van de Wbtv luidt:
Om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen dient de tolk dan wel de vertaler te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Wbtv wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Artikel 8 van het Bbtv luidt aldus:
1. Een tolk of vertaler wordt in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
2. Onze Minister kan onafhankelijke deskundigen aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.
3. Een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de wet van toepassing is, wordt in het register ingeschreven.
Artikel 37 van de Wbtv bepaalt:
De artikelen 3 en 5, onderdeel a, zijn gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
Artikel 6, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (Staatsblad 2007/530, verder: de Algemene wet) luidt:
1. Onze minister die het aangaat verleent erkenning van beroepskwalificaties indien de migrerende beroepsbeoefenaar in het bezit is van een opleidingstitel die of een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattest dat blijk geeft van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het eerste niveau onder het in Nederland vereiste niveau, met toepassing van de onderscheiding in niveaus, bedoeld in artikel 9.
9. Vast staat en niet in geschil is dat eiser niet beschikt over minimaal een hbo-diploma als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbtv.
De mogelijkheid die het overgangsrecht van artikel 37, aanhef en onder b, van de Wbtv biedt, is voor eiser evenmin een mogelijkheid tot inschrijving aangezien zijn inschrijving in het aan het huidige register voorafgaande Kwaliteitsregister enkel een voorlopig karakter had. Slechts definitieve inschrijvingen komen op grond van het overgangsrecht in aanmerking voor opname in het huidige register.
10. In zijn beroepschrift heeft eiser aangegeven met zijn, ook reeds in bezwaar naar voren gebrachte, argumenten enerzijds een beroep te willen doen op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv en anderzijds heeft willen stellen dat hij ook op grond van de EG-regeling voor inschrijving in aanmerking komt.
11. Met betrekking tot de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv bedoelde mogelijkheid tot inschrijving ingeval men anderszins aantoont aan de wettelijke competenties te voldoen, wordt in de Nota van Toelichting (NvT, Staatsblad 2008/555, pg. 9) het volgende opgemerkt:
“Indien de tolk of vertaler geen diploma van een tolk/vertaleropleiding kan overleggen, kan hij anderszins aantonen te beschikken over de in de wet omschreven competenties. Op grond van een behaald getuigschrift van door de Minister aangewezen opleidingen of deskundigen, kan een tolk of vertaler aantonen dat hij voldoende kennis van de bron- en de doeltaal heeft en afhankelijk van de opleiding ook kennis van de cultuur van het land van de bron- of de doeltaal. Teneinde te kunnen voldoen aan de competenties die betrekking hebben op de attitude en de tolk- dan wel vertaalvaardigheid kan de tolk of vertaler een of meer getuigschrift(en) overleggen waaruit blijkt dat hij over deze laatst genoemde competenties beschikt. Daarnaast is denkbaar dat een tolk of vertaler op basis van andere feiten zoals bijzondere ervaring, woon- of onderwijservaring in het land van bron- of doeltaal, docentschap en dergelijke aannemelijk kan maken dat inschrijving gerechtvaardigd is. Daarvoor zal wel een goede onderbouwing nodig zijn. Het ligt in de rede dat juist in deze gevallen advies wordt ingewonnen bij de commissie. Zoals eerder aangegeven zal het Kwaliteitsinstituut adviseren over heldere toetsingscriteria.”
12. De rechtbank leidt hieruit af dat, indien men niet over een diploma van een tolkopleiding beschikt, men desniettemin in een tweetal gevallen voor inschrijving in het Rbtv in aanmerking kan komen.
Het eerste is dat men getuigschriften overlegt van door de minister aangewezen opleidingen of deskundigen, waaruit blijkt dat men voldoende scoort op de competenties tolkattitude en
–vaardigheid. Zoals door eiser gesteld, en zoals bevestigd door het advies van het Kwaliteitsinstituut beëdigde tolken en vertalers van 20 februari 2009, waren de toetsen om deze competenties vast te stellen ten tijde van eisers aanvraag noch door het onderwijsveld, noch door of krachtens de minister vastgesteld. De conclusie kan geen andere zijn dan dat de wet in werking is getreden op een moment dat aan het instrumentatrium voor de uitvoering daarvan onvoldoende gestalte was gegeven, met als gevolg dat deze mogelijkheid voor eiser om voor inschrijving in aanmerking te komen vooralsnog is uitgesloten.
De tweede mogelijkheid die in de NvT wordt genoemd is de situatie waarin zich – kort gezegd – bijzondere omstandigheden voordoen. Over deze mogelijkheid wordt in zojuist genoemd advies het volgende opgemerkt: “Indien een verzoek tot inschrijving een vaardigheid en/of talencombinatie of vertaalrichting betreft waar geen toetsen worden aangeboden, kan de Raad in uitzonderlijke gevallen de Commissie beëdigde tolken en vertalers verzoeken om een advies over inschrijving in het Rbtv. Daarbij valt te denken aan een combinatie van een taalgerelateerde opleiding, met uitgebreide en bijzondere ervaring, docentschap, het afnemen van tolk/vertaalexamens, etc. Het instituut benadrukt dat deze hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke gevallen toegepast dient te worden. (..)”
De rechtbank stelt vast dat dit overeenkomt met de in de NvT genoemde mogelijkheid dat bijzondere omstandigheden aannemelijk kunnen maken dat inschrijving gerechtvaardigd is.
13. In dit verband heeft eiser als hem rakende bijzondere omstandigheden aangevoerd dat hij zowel in 1994 en 1999, als in 2006, door het gerechtshof te Keulen is beëdigd als tolk/vertaler Nederlands. Uit deze opeenvolgende reeks van beëdigingen blijkt volgens eiser dat hij aan de competenties tolkattitude en –vaardigheid voldoet. Als dit anders was, had immers geen opeenvolgende reeks van beëdigingen plaatsgevonden. Voorts is eiser in oktober 2001 als beëdigd vertaler Duits permanent toegelaten tot de rechtbank
’s-Hertogenbosch. Uiteraard geschiedt dit niet eerder dan na gebleken geschiktheid. In dit verband heeft eiser bovendien een brief overgelegd van de Afdelingsvoorzitter van het kabinet van de rechter-commissaris van 30 januari 2008, waarin deze zijn volle tevredenheid uitspreekt over de tolk- en vertaalwerkzaamheden van eiser voor de rechtbank.
Daarnaast is eiser vanaf 1995 als zelfstandig ondernemer actief in zijn vertaalbureau, eerst in Duitsland en vervolgens sinds 2000 als eigenaar van vertaalbureau De Keulenaar te
’s-Hertogenbosch. Naar dit bureau worden door andere vertalers met enige regelmaat opdrachten doorgespeeld voor het maken van juridische vertalingen.
Ten slotte heeft eiser erop gewezen dat hij een stagiaire van de Vertaalacademie heeft begeleid en dat hem door deze academie is gevraagd workshops te geven, gericht op tolkattitude en –vaardigheid.
14. Verweerder heeft aangaande deze door hem niet betwiste feiten en omstandigheden in het bestreden besluit en ter zitting enkel opgemerkt dat referenties van afnemers niet voldoende objectief zijn om de betreffende competenties aan te tonen. Daaraan heeft verweerder toegevoegd dat uitgangspunt van de wetgever is dat inschrijving enkel na toetsing plaatsvindt.
De rechtbank oordeelt dat deze motivering onvoldoende is.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het vaststellen van competenties door middel van een toets weliswaar als uitgangspunt van de Wbtv heeft te gelden, maar dat dit onverlet laat dat het krachtens deze wet vastgestelde Bbtv in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, nadrukkelijk de mogelijkheid van het anderszins aantonen van de vereiste competenties creëert. Uit de NvT, gelezen in samenhang met bovengenoemd advies van het Kwaliteitsinstituut, blijkt dat dit onderdeel mede het oog heeft op de situatie dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die mogelijkerwijs een inschrijving in het register zouden kunnen rechtvaardigen, dit ter beoordeling, op verzoek van de Raad, van de Commissie beëdigde tolken en vertalers (verder: de Commissie). De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft onderkend dat in eisers situatie mogelijk van bijzondere omstandigheden sprake is. Omdat artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv vooronderstelt dat competenties ook op andere wijze kunnen worden verkregen dan door het volgen van een gespecialiseerde opleiding, volstaat niet dat, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, eiser, indien zijn geval aan de Commissie zou zijn voorgelegd, zou zijn gestrand in verband met het ontbreken van scholing aangaande de tolkvaardigheid en
–attitude. Dit klemt te meer aangezien verweerder, zoals boven weergegeven, niet (tijdig) heeft zorg gedragen voor de ontwikkeling van toetsen betreffende tolkattitude en
–vaardigheid.
Door zich te beperken tot een standpunt over de door eiser aangedragen referenties, heeft verweerder zich vervolgens de gelegenheid ontnomen om de door eiser in bezwaar en beroep als bijzondere omstandigheden opgevoerde feiten in hun onderlinge verband te bezien. Dit ten einde voldoende gemotiveerd de vraag te kunnen beantwoorden of hierin aanleiding was gelegen om de Commissie om advies te vragen. Nu verweerder zich deze vraag niet heeft gesteld, terwijl daar op grond van het door eiser aangevoerde wel aanleiding toe bestond, vertoont het bestreden besluit een motiveringsgebrek, waarbij de rechtbank overigens vaststelt dat verweerders stelling dat referenties van afnemers niet voldoende objectief zijn, te algemeen is geformuleerd en geen inzicht biedt in de mate waarin verweerder daaraan wél gewicht toekent.
15. Reeds hierom zal het beroep gegrond worden verklaard en bestaat er geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De minister dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
16. Hoewel hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd geen bespreking behoeft, hecht de rechtbank eraan vast te stellen dat verweerder ter zitting heeft aangegeven voorbij te zijn gegaan aan het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet. De rechtbank sluit niet uit dat het op verweerders weg ligt zich daarover bij zijn hernieuwd te nemen beslissing alsnog uit te laten. Alsdan zou verweerder tevens kunnen bezien wat dient te worden verstaan onder ‘vakken die wezenlijk verschillen’ als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet.
17. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
18. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
19. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzitter en mr. E.H.M. Druijf en mr. J.H.L.M. Snijders als leden in tegenwoordigheid van mr. drs. J.J.M. Goosen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2010.