Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Gelet op de door eiseres en de partner tegenover de sociaal rechercheurs afgelegde verklaringen, de gegevens met betrekking tot het electriciteits-, gas- en waterverbruik, alsmede de diverse mutatierapporten van de politie, bezien in samenhang met de door de diverse buren afgelegde verklaringen, staat naar het oordeel van de rechtbank afdoende vast dat eiseres en [partner] reeds voor 1 augustus 2008 hun hoofdverblijf hadden in de woning van eiseres. Voor zover eiseres terug is gekomen van (een gedeelte van) haar op 27 mei 2009 afgelegde verklaringen, wijst de rechtbank op de vaste rechtspraak van de Raad dat in beginsel van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en ondertekende verklaring mag worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om pas per 2006 uit te gaan van een gezamenlijke huishouding, gelet op de door de partner afgelegde verklaring

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector Bestuursrecht

Meervoudige kamer

Reg.nr.: AWB 09/4023 WWB - T1

Uitspraak in het geding tussen

[eiseres], wonende te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde mr. J.M.L.G. de Jong, advocaat te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.

1 Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 11 juni 2009 heeft verweerder over de periode van 10 mei 2001 tot en met

31 juli 2008 het recht op uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) van eiseres herzien en de over die periode onverschuldigd betaalde uitkering ad € 94.207,05 (bruto) van eiseres teruggevorderd.

Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiseres bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2010. Aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinç.

2 Overwegingen

Op 1 januari 2004 is de WWB in werking getreden. Uit het overgangsrecht dat is neergelegd in de Invoeringswet WWB (Stcrt. 2004,57) en uit het bepaalde in het besluit van 10 oktober 2003 (Stb. 2003,386) volgt dat het onderhavige geding de herziening en terugvordering moet worden beoordeeld aan de hand van de WWB, met dien verstande dat in artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB voor “artikel 17, eerste lid, ” wordt gelezen artikel 65, eerste lid van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw). De eerstgenoemde bepaling, die eerst op 1 januari 2005 in werking is getreden bevat een verplichting tot het verschaffen van inlichtingen die inhoudelijk overeenkomt met de inlichtingenplicht die is neergelegd in laatstgenoemde bepaling.

Artikel 3, derde lid, van de Abw bepaalt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Artikel 3, derde lid, van de WWB kent een gelijke bepaling.

Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand of de hoogte van de bijstand.

Krachtens artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB - voor zover hier van belang - kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Krachtens artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB , kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Eiseres heeft sinds 2 augustus 1976 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.

Naar aanleiding van een anonieme schriftelijke tip aan de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam, ontvangen omstreeks 4 augustus 2008, dat eiseres al acht jaar samenwoont, heeft een administratief vooronderzoek plaatsgevonden. Hieruit is geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat eiseres en de heer

J.F. [partner] (hierna: [partner]) een gezamenlijk huishouden voeren vanaf 30 augustus 2007, maar mogelijk nog langer. Omdat het geschatte benadelingsbedrag meer dan € 10.000,- bedraagt, is het onderzoek overgedragen aan de afdeling Bijzondere onderzoeken. Deze afdeling is op 10 juli 2007 een (strafrechtelijk) bijzonder rechtmatigheidsonderzoek gestart.

Nadat eiseres op het rechtmatigheidsformulier van juli 2008 had aangegeven samen te wonen met [partner], heeft verweerder de WWB-uitkering van eiseres met ingang van

1 augustus 2008 geschorst.

Vervolgens heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 1 augustus 2008 ingetrokken.

Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder gegrond verklaard, waarbij verweerder aan eiseres en [partner] met ingang van 1 augustus 2008 een bijstandsuitkering heeft toegekend naar de norm voor gehuwden.

In het kader van het administratief vooronderzoek zijn alle mutaties en processen-verbaal van aangiftes met betrekking tot het woonadres van eiseres opgevraagd en zijn de verbruiks-gegevens elektriciteit, gas en water over de jaren 1997 tot en met 2007 opgevraagd en verkregen van Eneco .

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn de bankafschriften van [partner] opgevraagd en verkregen bij de ING -bank, alsmede is met betrekking tot [partner] informatie opgevraagd en verkregen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres en [partner] zijn op 27 mei 2009 aangehouden en meegenomen naar het politiebureau voor verhoor door de sociale recherche en op dezelfde dag heengezonden.

Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiseres over de periode van

10 mei 2001 tot en met 31 juli 2008 herzien. Hiertoe is overwogen dat eiseres in die periode niet of onvoldoende informatie heeft gegeven over alles wat van belang is voor de uitkering. Eiseres heeft verweerder niet op de hoogte gebracht van de gezamenlijke huishouding die zij voert met [partner]. Hierdoor heeft verweerder het recht op uitkering niet goed kunnen vaststellen. Voorts heeft verweerder medegedeeld dat eiseres een bedrag van € 94.207,05 (bruto) aan verweerder moet terugbetalen.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder de overwegingen in het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, kamer VI, van de gemeente Rotterdam (hierna: ABC) van

21 september 2009 onderschreven, het advies in zijn geheel overgenomen, de bezwaren ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd onder wijziging van de gronden zoals in het advies vermeld. In het advies van de ABC is - samengevat - overwogen dat [partner] tegenover de sociale recherche heeft verklaard dat hij vanaf 10 februari 2001 voor 80% van de tijd feitelijk heeft samengewoond met eiseres. Eiseres heeft eerst verklaard dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar nadat zij werd geconfronteerd met de verklaring van [partner], heeft zij verklaard dat [partner] vanaf het moment dat hij uit detentie kwam bij haar heeft ingewoond en dat zij met hem een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. Daarnaast heeft de ABC overwogen dat zowel eiseres als [partner] in de jaren 2004 tot en met 2008 bij aangiftes bij de politie hebben opgegeven dat [partner] woonachtig is op het adres van eiseres en voorts hebben verklaard op dat adres samen te wonen. Uit het samenstel van deze verklaringen en de verklaringen van de buurtbewoners volgt dat eiseres en [partner] feitelijk vanaf 10 februari 2001 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het adres van eiseres. Ook het hoge elektriciteit- en waterverbruik wijzen daar op. Voorts is door de wijkagent bij een bezoek aan de woning in 2007 vastgesteld dat kleding en bankbescheiden van [partner] zich in de woning bevonden. Er is terecht besloten om het recht over de periode waarin eiseres de uitkering naar de norm voor een alleenstaande kreeg in te trekken en de kosten van bijstand over deze periode terug te vorderen. Er is niet gebleken van redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De gronden van het primaire besluit dienen aangevuld te worden in die zin dat het recht wordt ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB en de terugvordering plaatsvindt op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB .

In beroep betwist eiseres dat zij in de periode van 10 mei 2001 tot 31 juli 2008 een gezamenlijke huishouding voerde met [partner] en stelt dat daarvoor geen bewijs is geleverd door verweerder. Door verweerder wordt de indruk gewekt dat [partner], na het geven van de cautie, tot de bekentenis zou zijn overgegaan dat zijn woning gelegen is op het adres van eiseres. Het betreft echter een proces-verbaal van aangifte van bedreiging, ondergaan tijdens zijn kortstondig verblijf bij eiseres. Er is door [partner] geenszins verklaard dat hij met eiseres zou samenwonen op dat adres. Het is eiseres niet precies bekend welke verblijfplaats [partner] in de loop der tijd heeft gehad. Uit de bij de ING-bank opgevraagde bankafschriften blijkt dat [partner] conform zijn verklaring op verschillende andere adressen heeft gewoond. Dat [partner] voornamelijk pinde in de directe omgeving kan geen argument zijn, aldus eiseres, nu hij in de omgeving woonde en hij ook regelmatig voor eiseres zorgde op haar adres. Vanwege die verzorging kan bij de buren de indruk zijn ontstaan dat er sprake was van samenleving. Op grond van de in het verhoor aan eiseres voorgehouden interpretatie van verzorging, met de toezegging dat zij naar huis zou kunnen als zij die interpretatie zou volgen, heeft eiseres verklaard dat deze verzorging moet worden uitgelegd als samenwonen. Die verklaring is echter nadrukkelijk herroepen. [partner] heeft eiseres met onderbrekingen verzorgd. Eiseres heeft nimmer [partner] verzorgd. Van wederzijdse verzorging in de periode voorafgaande aan de samenwoning per 1 augustus 2008 is geen sprake. Voorts stelt eiseres dat de bij de politie genoteerde mutaties en de twee processen-verbaal multi-interpretabel zijn, terwijl eiseres bij het verhoor ook een plausibele verklaring heeft gegeven. Zou nader verkregen informatie al tot het oordeel moeten leiden dat sprake is van samenwoning, dan kan nimmer worden geconcludeerd dat samenwoning reeds vanaf 2001 het geval zou zijn. Uit de uitleg van de mutaties bij de politie en de processen-verbaal kan hoogstens geforceerd en onjuist tot de conclusie van samenwonen leiden vanaf ten hoogste 2006.

De rechtbank overweegt het volgende.

Aan de orde is de vraag of verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 10 mei 2001 tot en met 31 juli 2008 heeft herzien en teruggevorderd. Hiertoe dient allereerst de vraag beantwoord te worden of er in die periode sprake van was dat eiseres en [partner] hun hoofdverblijf in de woning van eiseres hadden en zij tevens blijk hebben gegeven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2006 (LJN: AX3760), hoeft het aanhouden van afzonderlijke woonadressen niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. In dat geval zal redelijkerwijs aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken.

Gelet op de door eiseres en [partner] tegenover de sociaal rechercheurs afgelegde verklaringen, de gegevens met betrekking tot het electriciteits-, gas- en waterverbruik, alsmede de diverse mutatierapporten van de politie, bezien in samenhang met de door de diverse buren afgelegde verklaringen, staat naar het oordeel van de rechtbank afdoende vast dat eiseres en [partner] reeds voor 1 augustus 2008 hun hoofdverblijf hadden in de woning van eiseres. Voor zover eiseres terug is gekomen van (een gedeelte van) haar op 27 mei 2009 afgelegde verklaringen, wijst de rechtbank op de vaste rechtspraak van de Raad dat in beginsel van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en ondertekende verklaring mag worden uitgegaan. Van bijzondere omstandigheden die in dit geval een uitzondering op dit uitgangspunt zouden rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. Ook is de rechtbank niet gebleken dat eiseres haar verklaringen niet in vrijheid dan wel onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd en ondertekend.

Ook is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken genoegzaam is gebleken dat sprake was van wederzijdse zorg. De stelling van eiseres dat zij uitsluitend werd verzorgd door [partner] en dat er geen sprake was van wederzijdse verzorging, volgt de rechtbank niet. Hiertoe heeft de rechtbank met name acht geslagen op de verklaring van [partner] dat feitelijk wordt geleefd van de bijstandsuitkering van eiseres.

Verder is de rechtbank van oordeel dat er voor verweerder geen aanleiding bestond om pas per 2006 een gezamenlijke huishouding aan te nemen. Weliswaar zijn er geen mutatie-rapporten die verder teruggaan dan 2006, maar uit de door [partner] bij de sociale recherche afgelegde verklaringen blijkt genoegzaam dat hij in 2001 wel formeel uit de woning van eiseres is vertrokken, maar dat hij gedurende 80% van de tijd wel bij haar verbleef. Ook uit de gegevens van Eneco en de verklaringen van de buren kan worden afgeleid dat [partner] ook voor 2006 zijn hoofdverblijf had bij eiseres.

Gelet hierop mag verweerder derhalve in beginsel ten volle gebruik maken van de hem ingevolge de artikelen 54 en 58 van de WWB toekomende bevoegdheid tot herziening van de aan eiseres toegekende WWB-uitkering over de periode van 10 mei 2001 tot en met

31 juli 2008 en terugvordering van de over die periode ten onrechte aan eiseres betaalde uitkering.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 20 maart 2007 (LJN: BA1292) stelt de rechtbank voorts vast dat verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met zijn niet onredelijk te achten beleid inzake herziening en terugvordering, dat inhoudt dat behoudens dringende redenen onverkort wordt herzien en teruggevorderd.

In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van de herziening en terugvordering. Dringende redenen kunnen niet liggen in de oorzaak van het ontstaan van de vordering als zodanig. Het moet gaan om onaanvaard-bare sociale of financiële gevolgen voor belanghebbende. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.

Ten slotte kan niet worden geoordeeld dat verweerder met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht niettemin van herziening en terugvordering had moeten afzien, nu niet is gebleken van gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

3 Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. P.C. Santema, voorzitter, en mr. M. Schoneveld en

mr. J.D.M. Nouwen, leden, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier.

De griffier: De voorzitter:

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2010.

Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature