Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/864 BC-T2
Uitspraak in het geding tussen
de v.o.f. [A], gevestigd te [B], eiseres,
gemachtigde [C],
en
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerder (hierna: de AFM),
gemachtigde mr. H.J. Sachse.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 6 februari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft de AFM het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 september 2008 (hierna: het primaire besluit) ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2010. Partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
2 Overwegingen
2.1 Bij besluit van 26 april 2007 heeft de AFM aan eiseres een vergunning verleend voor het in Nederland verlenen van de financiële dienst bemiddelen in onder meer levensverzekeringen. In de voetnoot heeft de AFM eiseres erop gewezen dat zij uiterlijk vóór 1 oktober 2007 aan alle deskundigheidseisen moet voldoen.
Naar aanleiding van het tegen de voetnoot gemaakte bezwaar van 24 mei 2007 heeft de AFM bij het primaire besluit het verzoek om ontheffing van de gestelde vakbekwaamheidseisen, zoals bedoeld in artikel 4:9, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) afgewezen, om reden dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij redelijkerwijs niet kan voldoen aan de vakbekwaamheidseisen.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft de AFM het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Aan de vraag of eiseres heeft aangetoond dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt komt de AFM blijkens het bestreden besluit niet meer toe.
2.3 Artikel 4:9 van de Wft luidt - voor zover van belang - als volgt:
“(…) 2. Een financiëledienstverlener draagt zorg voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en van andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddelen betreft, cliënten. Hiertoe beschikt in ieder geval een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden van de financiële onderneming over voldoende vakbekwaamheid dat de kwaliteit van de financiële diensten aan de consument onderscheidenlijk de cliënt kan worden gewaarborgd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vakbekwaamheid van de personen, bedoeld in het tweede lid. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister volgens daarbij te stellen regels exameninstituten erkent die bevoegd zijn tot het afgeven van diploma's waarmee de vakbekwaamheid wordt aangetoond. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot het toezicht op de naleving van die regels.
4. De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het tweede lid en het op grond van het derde lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt. (…)”
Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit Gedragtoezicht financi ële ondernemingen Wft (hierna: BGfo) luidt als volgt:
“De personen, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, zijn vakbekwaam, indien zij voldoen aan de in onderdeel 1 van bijlage B genoemde eindtermen alsmede, voorzover zij zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten met betrekking tot de hierna in de onderdelen a tot en met d genoemde onderwerpen, aan de eindtermen genoemd in het daarop betrekking hebbende onderdeel van bijlage B: levensverzekeringen, al dan niet gecombineerd met arbeidsongeschiktheidsverzekeringen: onderdeel 5 van bijlage B”
Artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van het BGfo luidt als volgt:
“Een financiëledienstverlener voldoet aan artikel 4:9, tweede lid, tweede volzin, van de wet, indien: de in die volzin bedoelde feitelijk leidinggevenden beschikken over een geldig diploma voor de in hun geval relevante eindtermen, bedoeld in artikel 5, afgegeven door een door Onze Minister erkend exameninstituut of over een geldige erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties . ”
Artikel 171, tweede lid, van het BGfo luidt - voor zover van belang - als volgt:
“Een diploma is voor de toepassing van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, geldig, indien het diploma
a. vóór 1 januari 2000 is behaald;
b. wordt genoemd in de eerste kolom van bijlage F, en is afgegeven door een in de tweede kolom genoemde instelling, voor de eindtermen, bedoeld in de derde kolom van de tabel; en
c. wordt gehouden door een persoon die in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2006 ten minste drie jaar relevante werkervaring heeft opgedaan.”
Het derde lid van dit artikel luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Indien het diploma, bedoeld in het tweede lid, een diploma betreft voor levensverzekering, voldoet de houder van het diploma vanaf 1 oktober 2007 tevens op de door Onze Minister bij ministeriële regeling vast te stellen wijzen aan de eindtermen, opgenomen in de onderdelen 5.6 tot en met 5.8 van bijlage B.”
In bijlage F is onder meer de opleiding Erkend Assurantieagent (B) opgenomen, onder vermelding van de instelling SEA/SEFD en als eindtermen de onderdelen 1 en 5 van bijlage B.
Artikel 170 van het BGfo luidt als volgt:
“Tot 1 oktober 2007 is artikel 6 niet van toepassing op financi ëledienstverleners die niet bemiddelen in verzekeringen, optreden als gevolmachtigde agent of optreden als ondergevolmachtigde agent, voorzover zij op 1 januari 2006 niet voldeden aan artikel 17 van het Besluit financi ële dienstverlening en aannemelijk kunnen maken dat zij vanaf 1 oktober 2007 wel zullen voldoen aan artikel 6.”
2.4 In geschil is of de AFM eiseres op grond van het bepaalde in artikel 4:9, vierde lid, van de Wft , bevoegd is ontheffing te verlenen van de vakbekwaamheidsvereisten terzake levensverzekeringen. Anders dan eiseres meent, maakt de intrekking van de op 26 april 2007 aan haar verleende vergunning geen onderdeel uit van het onderhavige geschil.
2.4.1 De feitelijk leidinggevenden van eiseres, de vennoten [C] en [D], beschikken onderscheidenlijk over een bewijs van inschrijving van [dag, maand] 1964 in register B (register van erkende assurantie-agenten) en van [dag, maand] 1966 in register C (register van verzekeringsagenten), beide ingesteld bij de Wet Assurantiebemiddeling, de zogenoemde SER-registers. Daarnaast beschikt [C] over het diploma Erkend Assurantie-agent (B), behaald op [dag maand]1963. Tot 1 oktober 2007 was het eiseres daarmee toegestaan haar activiteiten voort te zetten zonder te voldoen aan alle vakbekwaamheidseisen.
2.4.2 De rechtbank stelt vast dat het BGfo en de Regeling aanwijzing diploma’s financiële dienstverlening Wft en de daarbij behorende bijlagen een wettelijke basis hebben. Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze algemeen verbindende voorschriften niet in strijd komen met het verbod van willekeur of anderszins kennelijk onredelijk uitpakken. De rechtbank overweegt in dit verband dat de wetgever met de invoering van de vergunningsplicht voor financiële dienstverleners in de Wet financiële dienstverlening, voortgezet in de Wft, uitdrukkelijk heeft beoogd dat ondernemers die al op de financiële markten actief zijn en het gewenste basisniveau niet zullen kunnen halen, de activiteiten van hun onderneming zullen stopzetten (TK 2003-2004, 29 507, nr. 3, p. 63).
2.4.3 Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat haar vennoten vanaf de jaren zestig hebben opgetreden als assurantietussenpersoon voor diverse verzekeringsmaatschappijen en dat zij hun kennis voortdurend op peil hebben gehouden. Voorts heeft eiseres gewezen op de veertigjarige zelfstandige accountants- en fiscale vakbekwaamheid van [C]. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de vakbekwaamheidseisen. De rechtbank merkt in dit verband op dat eiseres ruim vóór 1 oktober 2007 op de hoogte kon zijn aan welke vereisten zij diende te voldoen. De AFM heeft eiseres in de voetnoot van de hiervoor vermelde brief van 26 april 2006 reeds gewezen op de noodzaak van het voldoen aan de vakbekwaamheidsvereisten vóór 1 oktober 2007. Daarbij heeft de AFM verwezen naar haar nieuwsbrief van 5 september 2006 op de website www.afm.nl. Ook heeft de AFM eiseres bij het primaire besluit gewezen op de verschillende mogelijkheden om aan de vakbekwaamheidseisen te voldoen, zoals het volgen van e-learning modules (elektronisch onderwijs vanaf het huisadres) of het bijwonen van cursusdagen. Voor meer informatie is daarbij verwezen naar het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD). Nadien heeft de AFM eiseres bij brief van 2 december 2008 nog gewezen op de procedure voor erkenning van verworven werkervaring en competenties, de zogenoemde EVC-procedure, van het CDFD, die kan leiden tot het gewenste Wft-diploma. [C] heeft zich weliswaar op 14 mei 2009 ingeschreven voor de Opleiding DSI Beleggen A van Reaal Verzekeringen, maar heeft uiteindelijk niet deelgenomen aan deze tweedaagse cursus.
2.4.4 Gelet op het voorgaande heeft de AFM terecht het standpunt ingenomen dat eiseres niet heeft aangetoond dat redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de vakbekwaamheids- eisen en dat zij aan de vraag of de doeleinden die artikel 4:9 van de Wft beoogt te bereiken door haar anderszins worden bereikt niet meer toekomt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de AFM het verzoek van eiseres om ontheffing als bedoeld in artikel 4:9, vierde lid, van de Wft , terecht heeft afgewezen. De door eiseres gestelde financi ële belangen - het verlies aan inkomen door het wegvallen van vergoedingen – spelen in dit kader (waarbij het gaat om het al dan niet redelijkerwijs kunnen voldoen aan de vakbekwaamheidseisen) geen rol.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in rechte in stand kan blijven en dat het daartegen gerichte beroep ongegrond wordt verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzitter, en mr. J. Bergen en mr. J.A.F. Peters, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Kleingeld-Top, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2010.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.