Uitspraak
Parketnummer: 24-001939-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-755482-08
Arrest van 6 april 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 30 juli 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. T.W. Delhaye, advocaat te Burgum.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
verdachte op of omstreeks 1 mei 2008, onder of nabij [plaats 1], (althans) in de gemeente [gemeente 1], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) daarmee rijdende over de (ongeveer) 4,10 meter brede rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat 1], komende uit de richting van de dorpskom van [plaats 1] en gaande in de richting van de [straat 2] (zuidelijke richting), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes, schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte roekeloos, althans zeer, in elk geval aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest, aangezien verdachte - na het gebruik van alcoholhoudende drank (bier)- in of ter hoogte van of (direct) na een - gezien zijn, verdachtes, rijrichting - flauwe bocht naar rechts, het door hem bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of voordurend onder controle heeft gehad, doch in plaats van op normale wijze de rijbaan van die weg te blijven volgen, één of meer (heftige) stuurcorrectie(s) of stuurbeweging(en) heeft gemaakt of heeft uitgevoerd, waarbij of waarna de achterzijde van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (naar links) is uitgebroken en/of hij, verdachte, de macht over het stuur verlorende hebbende, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is (aan)gereden of (op)gebotst tegen een gezien zijn, verdachtes, rijrichting - in de rechtberm van die weg staande boom, tengevolge, althans mede tengevolge, waarvan het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig in de rondte is gedraaid of getold en/of daarbij of daarna ((schuin) achterwaarts) de rijbaan van die weg is overgereden of over gegleden en (uiteindelijk) op de - gezien zijn, verdachtes, oorspronkelijk rijrichting - linkerweghelft van die weg tot stilstand is gekomen, waardoor, althans mede waardoor, een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, [slachtoffer] geheten, zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) perforatie van de dunne darm en/of een scheur in het leverkapsel en/of lendewervelbreuk en/of (licht) schedel trauma, werd toegebracht of zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 , dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
1.
verdachte op of omstreeks 1 mei 2008, te [plaats 2], (althans0 in de gemeente [gemeente 2], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
verdachte op of omstreeks 1 mei 2008, onder of nabij [plaats 1], (althans) in de gemeente [gemeente 1], als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) heeft gereden over (de (ongeveer) 4,10 meter brede rijbaan van) de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat 1], komende uit de richting van de dorpskom van [plaats 1] en gaande in de richting van de [straat 2] (zuidelijke richting), en toen in of ter hoogte van of (direct) na een - gezien zijn, verdachtes, rijrichting - flauwe bocht naar rechts, het door hem bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of voordurend onder controle heeft gehad, doch in plaats van op normale wijze de rijbaan van die weg te blijven volgen, één of meer (heftige) stuurcorrectie(s) of stuurbeweging(en) heeft gemaakt of heeft uitgevoerd, waarbij of waarna de achterzijde van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (naar links) is uitgebroken en/of hij, verdachte, de macht over het stuur verlorende hebbende, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is (aan)gereden of (op)gebotst tegen een - gezien zijn, verdachtes, rijrichting - in de rechtberm van die weg staande boom, tengevolge, althans mede tengevolge, waarvan het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig in de rondte is gedraaid of getold en/of daarbij of daarna ((schuin) achterwaarts) de rijbaan van die weg is overgereden of over gegleden en (uiteindelijk) op de - gezien zijn, verdachtes, oorspronkelijk rijrichting - linkerweghelft van die weg tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van roekeloos rijden, als vermeld in het primair tenlaste gelegde. Verdachte heeft gereden op een lastige weg (met bochten, zonder wegmarkering) in het duister. Daarbij heeft hij zijn aandacht niet op de weg gehouden maar die gericht op de autoradio. Deze omstandigheid gecombineerd met overmatig gebruik van alcoholhoudende drank, de omstandigheid dat verdachte door getuige [getuige] nog was aangeraden om de auto te laten staan en een taxi te nemen en het gegeven dat verdachte eerder ter zake van het onder invloed van alcohol besturen van een auto bij een ongeval betrokken is geweest, leidt naar het oordeel van de advocaat-generaal tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde roekeloosheid. Voor de uitleg van het begrip roekeloosheid verwijst hij naar de memorie van toelichting op de wet waarbij roekeloosheid als strafverzwarende omstandigheid in artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994 werd ge ïntroduceerd. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het moet gaan om een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid en voor de beoordeling daarvan dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Het culpose delict dient niet als een geïsoleerde handeling te worden beschouwd maar ook daaraan voorafgaande handelingen, zoals gebruik van alcohol, moeten worden betrokken bij de beoordeling. In het algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet alle omstandigheden, die voor het vaststellen van de strafverzwarende omstandigheid van roekeloosheid, in de tenlastelegging dienen te zijn opgenomen. De wel in de tenlastelegging genoemde omstandigheden acht het hof met de advocaat-generaal wettig en overtuigend bewezen en deze behoeven hier geen nadere bespreking. Het hof zal de door de advocaat-generaal ter zitting genoemde omstandigheden die niet in de ten laste legging staan vermeld hierna afzonderlijk bespreken.
De advocaat-generaal geeft aan dat het om een lastige weg zou gaan. In de tenlastelegging wordt in dit verband uitsluitend vermeld dat het een 4.10 m. brede weg betreft. Uit het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van de politie (pagina 4 en 5) en de bijbehorende fotomap blijkt dat de ongevalslocatie zich bevond op het nagenoeg rechte weggedeelte van de [straat 1], gelegen tussen een respectievelijk naar rechts en naar links gelegen flauwe bocht. De weg bestond ter plaatse uit één rijbaan met een breedte (gemeten over de volledige verharding) van ongeveer 4.1 meter. De rijbaan was niet in rijstroken verdeeld en was aan weerszijden evenmin voorzien van een kantstreep. De weg was bestemd voor verkeer in beide richtingen. Links van de rijbaan lag een ongeveer 2.2 meter brede berm met daarnaast een droge sloot. In de berm bevond zich een bomenrij. Rechts van de rijbaan lag een in breedte variërende berm met overigens een maximale breedte van ongeveer 7.9 meter. Voorts blijkt uit genoemd proces-verbaal dat de aanwezige straatverlichting in werking was, doch dat er geen reflectorpaaltjes en/of bochtschilden in de berm aanwezig waren. Het zicht op het wegverloop werd enigszins be?nvloed en/of belemmerd door bomen en struiken. Ondanks de aanwezige in werking zijnde straatverlichting zal de duisternis mogelijk een zichtbeperkende omstandigheid zijn geweest, aldus het proces-verbaal. In de fotomap behorende bij genoemd proces-verbaal bevindt zich op pagina 2 een situatietekening waarop, onder andere, de weg en de ongevalslocatie te zien zijn. Zichtbaar is een rechte weg met flauwe bochten. Uit deze beschrijving van de weg kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat sprake was van een lastig te berijden weg, die, in combinatie met de duisternis, om die reden alleen al extra behoedzaamheid vereiste.
De door de advocaat-generaal genoemde omstandigheid van "overmatig" alcoholgebruik, is wel een omstandigheid die het hof betrekt in de beoordeling van de mate van schuld van verdachte aan het ontstane ongeval. Nu een accurate vaststelling van de hoogte van het alcoholgehalte niet heeft kunnen plaatsvinden, omdat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek, zal het hof uitgaan van indicatieve gegevens die op grond van het onderzoek zijn komen vast te staan.
Uit het onderzoek blijkt dat verdachte ter plaatse van het ongeval heeft meegewerkt aan een voorlopig ademonderzoek met als resultaat een indicatie van 510 ug/l, oftewel voor een beginnend bestuurder als verdachte ongeveer zes keer de toegestane hoeveelheid. Deze uitslag, ook al is het een indicatie en niet meer dan dat, is in overeenstemming met de verklaringen die door verdachte zelf en door getuigen ([slachtoffer] en van der [getuige]) zijn afgelegd over het alcoholgebruik van verdachte voorafgaande aan het ongeval. Verdachte zou tussen 21.00 uur en 22.30 uur vier à vijf flessen bier hebben gedronken in de woning van [getuige] en daarna tussen 22.30 uur en 00.30 uur in een café nog eens vier tot zes glazen bier hebben genuttigd.
De omstandigheid dat verdachte wankel (onvast) ter been was - zoals verbalisanten in het ziekenhuis hebben geconstateerd en gerelateerd in het proces-verbaal - zal het hof niet in zijn oordeel betrekken, omdat niet valt uit te sluiten dat, zoals verdachte ook zelf heeft verklaard, een en ander het gevolg was van het zware ongeval en de stress ten aanzien van de gezondheidstoestand van zijn vriendin die zwaar gewond was geraakt.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de omstandigheid dat getuige [getuige] verdachte heeft aangeraden om de auto te laten staan op zichzelf wel van belang kan zijn voor het antwoord op de vraag of sprake is geweest van roekeloosheid. Immers, met een dergelijk advies op zak, neemt de bewustheid van de risico's van eventuele ernstige gevolgen van het rijden onder invloed van alcohol toe. De omstandigheid dat verdachte kort voor het ongeval meer aandacht heeft gehad voor zijn autoradio dan voor de weg lijkt evenwel van doorslaggevender betekenis te zijn geweest voor het ontstaan van het ongeval dan de overige omstandigheden, waaronder het overmatig alcoholgebruik.
Een en ander brengt het hof tot het oordeel dat er onvoldoende omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is geweest van roekeloos rijgedrag.
Op grond van de bewezen verklaarde en de hiervoor genoemde overige feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, zodat wettig en overtuigend bewezen is dat het in de tenlastelegging omschreven ongeval aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , te wijten is.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
primair:
verdachte op 1 mei 2008, onder of nabij [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee rijdende over de (ongeveer) 4,10 meter brede rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat 1], komende uit de richting van de dorpskom van [plaats 1] en gaande in de richting van de [straat 2] (zuidelijke richting), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes, schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest, aangezien verdachte - na het gebruik van alcoholhoudende drank (bier)- in een - gezien zijn, verdachtes, rijrichting - flauwe bocht naar rechts, het door hem bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en voordurend onder controle heeft gehad, doch in plaats van op normale wijze de rijbaan van die weg te blijven volgen, een of meer stuurcorrectie's heeft gemaakt of heeft uitgevoerd, waarbij of waarna de achterzijde van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links is uitgebroken en hij, verdachte, de macht over het stuur verloren hebbende, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is gebotst tegen een gezien zijn, verdachtes, rijrichting - in de rechterberm van die weg staande boom, tengevolge waarvan het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig in de rondte is gedraaid en daarbij of daarna schuin achterwaarts de rijbaan van die weg is overgereden of over gegleden en uiteindelijk op de - gezien zijn, verdachtes, oorspronkelijke rijrichting - linkerweghelft van die weg tot stilstand is gekomen, waardoor aan een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, [slachtoffer] geheten, zwaar lichamelijk letsel, te weten perforatie van de dunne darm en een scheur in het leverkapsel en lendewervelbreuk en licht schedel trauma werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van genoemde wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 .
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 1 mei 2008 zeer onvoorzichtig en onoplettend aan het verkeer deelgenomen. Met teveel alcohol op is hij achter het stuur van zijn auto gaan zitten om, samen met zijn vriendin en een vriend, naar huis te rijden. In een flauwe bocht naar rechts heeft hij zijn aandacht niet op de weg gehouden, maar die gericht op de autoradio. In of kort na die bocht heeft verdachte de macht over het stuur verloren. Daarop is hij met zijn auto frontaal tegen een boom gebotst. Als gevolg daarvan heeft zijn vriendin [slachtoffer], die naast hem op de bijrijdersstoel zat, zwaar lichamelijk letsel (perforatie van de dunne darm, een scheur in het leverkapsel, een lendewervelbreuk en een licht schedel trauma) opgelopen. In het MCL heeft verdachte vervolgens geweigerd om mee te werken aan een bloedonderzoek. Met zijn gedrag heeft verdachte op 1 mei 2008 geen blijk gegeven van enig verantwoordelijkheidsgevoel voor de inzittenden van de auto die hij bestuurde, dan wel voor de verkeersveiligheid in het algemeen.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2010 blijkt, dat verdachte in 2003 ter zake van rijden onder invloed een transactie heeft betaald en dat hij in 2006 en 2007 tweemaal ter zake van rijden onder invloed tot geldboetes en voorwaardelijke ontzeggingen van de rijbevoegdheid is veroordeeld. Deze straffen hebben hem er niet van weerhouden het bewezen verklaarde feit te begaan. Voorts komt uit het op 30 juni 2009 omtrent verdachte door Verslavingszorg Noord Nederland opgemaakte rapport naar voren dat verdachte een alcoholprobleem heeft maar daarvoor zelf geen verantwoordelijkheid neemt. Het is vooral de vriendin van verdachte die op zijn alcoholgebruik let en hem daarop aanspreekt. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte aangegeven niet afwijzend te staan tegenover een verplicht hulpverleningscontact.
Op grond van het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting "artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 veroorzaken verkeersongeval ", acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van substantiële duur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
3 jaren in beginsel geboden.
Hier staat echter het volgende tegenover.
Verdachte heeft ter zitting bij het hof de indruk gewekt dat hij oprecht spijt heeft en dat hij zwaar gebukt gaat onder hetgeen is gebeurd. Verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] hebben hun relatie hervat en wonen inmiddels samen. Verdachte wordt derhalve dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van het door hem veroorzaakte ongeval, hoewel het slachtoffer inmiddels grotendeels van haar verwondingen zou zijn hersteld. Verdachte heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij weinig tot geen alcoholhoudende drank meer drinkt en in verband met zijn geringe financiële draagkracht niet meer uitgaat.
Verdachte, die seizoensarbeid verricht en momenteel in de WW zit, kan in het voorjaar weer als agrarisch medewerker bij zijn oude werkgever in dienst komen. Hij dient dan wel een landbouwtrekker te mogen besturen. De werkgever is op de hoogte van de onderhavige strafzaak en heeft verdachte te kennen gegeven, dat indien hij een dergelijk voertuig niet zou mogen besturen, hij mogelijk niet in dienst kan blijven.
Verdachtes vriendin studeert en heeft een studiebeurs. Financieel gezien hebben zij het niet breed. Als verdachte zijn inkomsten als agrarisch medewerker zou moeten missen, zouden zij in financiële problemen kunnen komen, waardoor - indirect - ook verdachtes vriendin wordt getroffen. Naar het oordeel van het hof dient het belang dat verdachte heeft bij behoud van zijn werk zwaarder te wegen, dan het belang van strikte toepassing van voormelde oriëntatiepunten. Daarom zal het hof de ontzegging van de rijbevoegdheid zodanig opleggen, dat deze niet geldt voor het besturen van een landbouwtrekker ter uitvoering van aan hem in dienstverband opgedragen werkzaamheden.
Op grond van al het vorenstaande, in samenhang beschouwd, acht het hof oplegging van een lagere straf en bijkomende straf dan de rechtbank heeft opgelegd op zijn plaats. Hoewel het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal als uitgangspunt heeft genomen acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straffen en bijkomende straf passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 , zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Verslavingszorg Noord Nederland of een andere daartoe bevoegde reclasseringsinstelling en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling na daartoe verkregen toestemming van de Stichting Reclassering Nederland reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van drie jaren, met dien verstande dat de ontzegging niet geldt ten aanzien van het besturen van een landbouwtrekker ter uitvoering van aan veroordeelde in dienstverband opgedragen werkzaamheden;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Heins, voorzitter, mr. Lahuis en mr. Rietveld, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier.