Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1143
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort,
tegen
de Minister van Justitie, verweerder,
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 5 september 2006 heeft eiser verzocht om wijziging van zijn geslachtsnaam [naam 1] in [naam 2].
Verweerder heeft bij besluit van 19 november 2007 eiser ervan in kennis gesteld dat zijn verzoek wordt afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 december 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 1 september 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 september 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Op 1 december 2008 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.
Op 4 juli 2009 heeft de door de rechtbank benoemde psychiater G. Nabarro een rapportage uitgebracht.
Bij brieven van 17 en 18 juli 2009 hebben respectievelijk verweerder en eiser op deze rapportage gereageerd.
De zaak is op 3 december 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is niet verschenen.
Tevens is ter zitting verschenen [XXX], echtgenote van eiser.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op diens verzoek bij Koninklijk Besluit worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid van voormeld artikel worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge het zesde lid van voormeld artikel deelt de minister indien hij voornemens is een voordracht te doen voor een koninklijk besluit strekkende tot inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste of het tweede lid, dit voornemen schriftelijk mee aan de verzoeker en aan degene wiens geslachtsnaam is verzocht. De schriftelijke mededeling van het voornemen geldt als een beschikking.
Ingevolge artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging worden ingewilligd indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
De minister hanteert bij de beoordeling van aanvragen om geslachtsnaamswijzigingen op grond van artikel 6 van het Besluit de vaste gedragslijn die is neergelegd in de "Bijsluiter bij aanvragen om geslachtsnaamswijziging" (hierna: de Bijsluiter). In de Bijsluiter wordt de ernstige schade van geestelijke en/of lichamelijke gezondheid samengevat met het begrip 'psychische hinder'. Die schade moet blijken uit een door de aanvrager overgelegd rapport van een deskundige.
Bij de beoordeling van de aanvraag gelden volgens de Bijsluiter de volgende uitgangspunten:
1. het rapport moet zijn opgesteld door een onafhankelijke deskundige;
2. uit het rapport moet blijken dat de aanvrager de geslachtsnaamswijziging daadwerkelijk wil;
3. er moet een relatie bestaan tussen de psychische hinder van de aanvrager en (I) het dragen van de bestaande naam dan wel (II) het niet dragen van de door de aanvrager gewenste naam.
Volgens de Bijsluiter zijn deskundigen zij die als psychiater of psycholoog zijn ingeschreven in het betreffende BIG-register. Met "onafhankelijk" wordt bedoeld dat (1) de deskundige niet betrokken is of is geweest bij enig zorgproces van diegene(n) voor of door wie naamswijziging is verzocht en (2) geen familierelatie bestaat tussen de deskundige en diegene(n) voor of door wie naamswijziging is verzocht.
Volgens de Bijsluiter beoordeelt de medisch adviseur bij het Ministerie van Justitie het rapport van de onafhankelijke deskundige en geeft hij een gemotiveerd advies aan de minister met betrekking tot de aanwezigheid van psychische hinder als bedoeld in artikel 6 van het Besluit.
2.2. Het door eiser ingediende psychiatrische rapport met de aanvulling daarop is beoordeeld door de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie. Deze komt tot de conclusie dat het verzoek niet kan worden afgehandeld conform de artikel 6 procedure van het Besluit. De door eiser aangehaalde psychische problematiek omtrent zijn bekering en vertrek uit Saoedi-Arabië bestaat volgens de medisch adviseur al jaren en is ontstaan in de tijd dat eisers situatie onzeker was. De beschreven problematiek heeft met het dragen van de geslachtsnaam weinig te maken. Het veranderen van de naam biedt volgens de medisch adviseur slechts de schijn van veiligheid. Eiser is, naar eigen zeggen, in Nederland nog nooit bedreigd door zijn familie. Dat eiser niet kan worden verweten dat hij niet gelijk bij binnenkomst in Nederland een naamswijziging heeft aangevraagd, vormt thans geen aanleiding om het verzoek in te willigen. Tijdens de naturalisatieprocedure heeft eiser de mogelijkheid gehad om zijn naam te wijzigen.
2.3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat het volstrekt onbegrijpelijk is, gelet op de overgelegde stukken, dat het verzoek is afgewezen omdat eiser niet op overtuigende wijze relevante feiten en omstandigheden zou hebben aangevoerd. Ten onrechte wordt gesteld dat de psychiatrische problematiek situationeel zou zijn en weinig van doen zou hebben met het dragen van de geslachtsnaam. In Iran is inmiddels een wet aangenomen die bepaalt dat op een bekering tot het Christendom de doodstraf staat. Eiser acht het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ter comparitie van partijen heeft eiser nog gesteld dat uit de beoordeling van dr. M. Westra niet blijkt waarop zijn conclusie is gebaseerd. Eiser maakt nooit gebruik van zijn achternaam en voor de kinderen wordt hun tweede doopnaam als achternaam gebruikt.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
2.4.1. Gelet op de verschillende rapportages van deskundigen en het verhandelde ter comparitie heeft de rechtbank aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige een oordeel te laten uitbrengen. De rechtbank heeft de deskundige verzocht om eiser eventueel nader te onderzoeken en de volgende vragen te beantwoorden:
1. Is er sprake van psychisch en/of lichamelijk lijden door eiser als gevolg van het dragen van zijn bestaande geslachtsnaam?
2. Kan dit lijden worden verlicht en/of opgelost door een naamswijziging en het dragen van de door eiser gewenste naam [naam 2]?
Psychiater G. Nabarro heeft op 4 juli 2009 een rapportage uitgebracht. Hij heeft op grond van de anamnese, informatie uit de behandelend sector ( dr. F. Snijders, internist), relevante gegevens uit het dossier en eigen psychiatrisch onderzoek de volgende diagnose gesteld. Eisers klachten en symptomen bestaan uit somberheid, verdriet, interesseverlies, gebrek aan energie , vermoeidheid, slaapstoornissen en onterechte schuldgevoelens. De klachten en symptomen passen volgens de deskundige bij een depressieve stoornis, matig ernstig, zonder psychotische klachten.
De deskundige deelt de mening van de psychiatrisch deskundige die bij zijn onderzoek in juni 2007 vaststelde dat de gezondheidstoestand van betrokkene geschaad werd door het dragen van de geslachtsnaam van zijn vader. Eiser leeft volgens de deskundige in voortdurende angst en onzekerheid met secundair daaraan de beschreven depressieve klachten en symptomen. Er bestaat volgens de deskundige een duidelijk verband tussen de psychische klachten en symptomen van eiser en het dragen van zijn geslachtsnaam. De deskundige beantwoordt de door de rechtbank gestelde vragen positief.
2.4.2. De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de door de benoemde deskundige op basis van de gedingstukken en zijn onderzoek gegeven beantwoording van de gestelde vragen. In vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (vgl. ABRS 28 juni 1999, JB 1999/219) ligt besloten dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. De rapportage is niet innerlijk tegenstrijdig of anderszins onbegrijpelijk. Ook overigens is niet gebleken van een tot een uitzondering op het hierboven genoemde beginsel leidende bijzondere omstandigheid. Derhalve volgt de rechtbank de deskundige in zijn oordeel dat er een duidelijk verband bestaat tussen de psychische klachten en symptomen van eiser en het dragen van zijn geslachtsnaam en dat dit lijden wordt verlicht en/of opgelost door een naamswijziging en het dragen van de door eiser gewenste naam [naam 2]. Daaraan doet niet af het standpunt van verweerder dat hij niet de beschikking had over dit deskundigenrapport ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar en dat het een ex-tunc-toetsing betreft. De rapportage van de deskundige vormt immers een nader bewijs van de ten tijde van het bestreden besluit bestaande toestand van eiser als bedoeld in artikel 6 van het Besluit.
Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
2.5. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding over te gaan tot finale beslechting van het geschil.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eisers nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eisers ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
De reiskosten die eiser heeft gemaakt om comparitie te kunnen bijwonen, worden op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit, in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel c van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, bepaald op de kosten van openbaar vervoer, tweede klas, te weten € 23,-.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt;
- bepaalt dat de verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- vergoedt;
- veroordeelt de verweerder tot vergoeding van bij eiser in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 989,-, waarvan € 966,- toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (waaronder begrepen € 94,- aan eigen bijdrage) en € 23,- terzake van reiskosten;
- wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend.