Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 105204 / HA ZA 09-974
datum vonnis: 17 februari 2010 (lm)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Content B.V.,
gevestigd te Almere,
eiseres,
verder te noemen Content,
advocaat: mr. P.A. Josephus Jitta te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Conrad Electronic Benelux B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
gedaagde,
verder te noemen Conrad,
advocaat: mr. S. van der Vegt te Zutphen.
1. Het procesverloop
1.1. Op 9 december 2009 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen en is een comparitie van partijen gelast.
1.2. Op 30 december 2009 hebben beide partijen ten behoeve van de comparitie stukken in het geding gebracht. Op 7 januari 2010 heeft Content nog een productie nagezonden.
1.3. Op 19 januari 2009 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt en vonnis verzocht.
2. De beoordeling
2.1. De rechtbank neemt hier over hetgeen in het vonnis van 9 december 2009 over de feiten, de vordering en de onderbouwing daarvan en het verweer is overwogen.
2.2. Kern van het geschil tussen partijen is of Conrad door de indienstneming van [naam] een afkoopsom aan Content verschuldigd is, en zo ja of deze al dan niet dient te worden gematigd. De rechtbank overweegt het volgende.
2.3. Uit de door Content ter comparitie ingenomen stellingen blijkt dat zij haar vordering niet langer grondt op artikel 14 van de toepasselijke algemene voorwaarden maar op de in de opdrachtovereenkomst opgenomen ‘overnameclausule’. Daarin zijn partijen het volgende overeengekomen:
“Op het moment dat de uitzendovereenkomst tussen Content en de uitzendkracht eindigt, vervalt deze opdracht automatisch. Indien de uitzendkracht na ziekte dezelfde werkzaamheden bij u hervat, gelden in de nieuwe opdracht dezelfde voorwaarden als in deze opdracht. Wij hebben met u afgesproken dat u [naam] na 1040 gewerkte uren kosteloos in dienst kunt nemen. Indien u haar eerder wenst over te nemen, dan bent u ons een afkoopsom verschuldigd van 40% van het tarief over 1560 uren minus de gewerkte uren.”.
Nu dit beding gebruikelijk is bij Content, het beding conform de inhoud en strekking van artikel 14 van de algemene voorwaarden van Content is en niet in geschil is tussen partijen dat de algemene voorwaarden van Content van toepassing zijn, valt het beding naar het oordeel van de rechtbank onder het regime van artikelen 6:231-247 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dient het beding derhalve als een algemene voorwaarde te worden aangemerkt.
2.4. Conrad voert allereerst aan dat de ‘overnameclausule’ in strijd is met de vrijheid van arbeidskeuze, zodat het beding onredelijk bezwarend is en op grond van de redelijkheid en billijkheid dient te worden vernietigd.
2.5. De rechtbank stelt voorop dat het (directe) belemmeringsverbod, dat inhield dat het uitzendbureau de uitzendkracht geen belemmeringen in de weg mocht leggen om bij de inlener of elders in dienst te treden en was neergelegd in artikel 93 lid 1 van de Arbeidsvoorzieningenwet, met het intrekken van die wet per 1 juli 1998 is vervallen.
Blijkens de wetsgeschiedenis van de per 1 juli 1998 in werking getreden Waadi (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs) werd een dergelijk verbod niet meer nodig geacht omdat partijen door het algemene overeenkomstenrecht ook beschermd worden tegen onredelijk bezwarende bedingen.
Uit de wetsgeschiedenis van de Waadi komt naar voren dat een beding dat een arbeidskracht in zijn vrije arbeidskeuze belemmert in algemene zin als te bezwarend is te beschouwen en in de relatie arbeidskracht-uitzendbureau vernietigbaar zou kunnen zijn, een verbod van een (indirect) belemmeringsbeding tussen uitzendbureau en inlener valt hierin echter niet te lezen. De vraag of een dergelijk belemmeringsbeding onredelijk bezwarend is en mitsdien vernietigbaar, dient aan de hand van maatstaven van redelijkheid en billijkheid te worden bepaald.
2.6. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of het beding gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend is voor Conrad. De rechtbank oordeelt dat het beding, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, niet onredelijk bezwarend is. Het beding is uitdrukkelijk in de door Conrad ondertekende opdrachtovereenkomst én in artikel 14 van de algemene voorwaarden, welke door Conrad zijn geaccepteerd, opgenomen. Het beding wordt door Content ingeroepen om Conrad te weerhouden van het in dienst nemen van [naam], zodat zij bij Content werkzaam kan blijven. Ook al heeft Content volgens haar eigen stellingen in [naam] geen bijzondere investeringen gedaan, wel heeft zij algemene kosten voor werving en selectie gemaakt. Content heeft er in de gegeven omstandigheden dan ook een redelijk belang bij om [naam] als uitzendkracht te behouden om te voorkomen dat Conrad vervolgens [naam] in dienst neemt, waarmee zij dankzij die inspanningen, hoe gering van aard wellicht ook, een werkrelatie heeft opgebouwd. Dat belang weegt zwaarder dan het belang van Conrad om [naam] kosteloos, zonder enige tegenprestatie, ‘over te nemen’. Conrad kan [naam] wel in dienst nemen, maar daar hangt een prijskaartje aan. Het beding is niet onredelijk bezwarend en kan in stand blijven. Conrad is gebonden aan het beding.
2.7. Conrad heeft voorts de hoogte van de op grond van dat beding verschuldigde vergoeding bestreden. Content stelt dat zij met inachtneming van de ‘overnameclausule’ de afkoopsom als volgt heeft berekend: het minimum aantal door [naam] te werken uren van 1040 minus de feitelijk door [naam] als uitzendkracht bij Conrad gewerkte uren van 270,5 uren resulteert in 769,5 uren. Dat vermenigvuldigd met het uurtarief van € 19,15 en het afkooppercentage van 40% resulteert in een vergoeding van € 5.894,37. Inclusief BTW komt dit neer op een vergoeding van € 7.014,30.
2.8. De rechtbank is van oordeel dat Conrad gehouden is om een redelijke vergoeding aan Content te betalen voor het als gevolg van het in dienst nemen van [naam] door Content geleden schade, waarbij zij in aanmerking neemt dat een afkoopsom, welke niet in verhouding staat tot de duur van de uitzending niet geoorloofd is. In de door Conrad onweersproken gestelde toelichting op de algemene voorwaarden van Content wordt de afkoopsom verklaard als een vergoeding voor kosten welke Content heeft moeten maken om uitzendkrachten inzetbaar te maken en te houden. De toelichting vermeldt tevens dat dit alleen kan wanneer de uitzendkracht ook daadwerkelijk gedurende de contractsduur ter beschikking is gesteld tegen de daarvoor geldende tarieven. De branchevereniging Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), waarbij Content, hetgeen Conrad onbetwist heeft gesteld, is aangesloten, hanteert eenzelfde toelichting met betrekking tot vergoeding van schade geleden door eerdere indiensttreding van de uitzendkracht bij de opdrachtgever. De rechtbank zal bij de berekening van de vergoeding dan ook de duur van de opdrachtovereenkomst als uitgangspunt nemen en de afkoopsom met inachtneming van artikel 6:94 BW matigen, waarbij zij de prikkel die van een boetebeding als het onderhavige dient uit te gaan in acht zal nemen. De in de ‘overnameclausule’ genoemde berekening van de afkoopsom is gebaseerd op een minimaal door [naam] te werken aantal uren van 1040 alvorens Conrad [naam] kosteloos in dienst zou kunnen nemen. Dat acht de rechtbank gelet op de duur van de opdracht disproportioneel. Het zou immers qua vergoeding een veelvoud betekenen van hetgeen Conrad aan Content zou moeten betalen indien Conrad de opdracht niet tussentijds zou hebben beëindigd. De opdrachtovereenkomst tussen partijen is gestart op 5 januari 2009. De einddatum van de opdracht zou 5 maart 2009 (geschat) zijn. Ter comparitie heeft Conrad toegelicht dat [naam] door haar is ingeleend voor het gereedmaken van de catalogus die ieder jaar begin maart klaar moet zijn. De opdracht zou derhalve, uitgaande van de einddatum 5 maart 2009 en gelet op het aantal te werken uren per week van 40 uur, een duur hebben van 344 uur. Vast staat dat [naam] in het kader van de tussen partijen gesloten opdrachtovereenkomst 270,5 uren heeft gewerkt voor Conrad. Zonder tussentijdse beëindiging zou dat een restant opdrachtduur hebben betekend van 73,5 uur. Dat vermenigvuldigt met het uurtarief van € 19,15, resulteert in een vergoeding van € 1.674,95 inclusief BTW. Content is daarmee naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate gecompenseerd voor het door haar gestelde geleden nadeel.
2.9. Ingevolge het voorgaande zal de gevorderde wettelijke handelsrente worden toegewezen over een bedrag van € 1.674,95 vanaf de vervaldatum van de door Content aan Conrad verzonden factuur d.d. 3 april 2009, te weten 17 april 2009. De rechtbank ziet in de stellingen van Conrad geen aanleiding om de betaling van rente af te wijzen.
2.10.Content heeft tot slot een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Conrad heeft deze kosten gemotiveerd betwist. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Content heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen ter voorbereiding van de onderhavige procedure (waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten), maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden en de inhoud van de door haar overgelegde correspondentie dient het tegendeel te worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten moet daarom worden afgewezen.
2.11.Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld worden de proceskosten gecompenseerd.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. veroordeelt Conrad om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Content te betalen een bedrag van € 1.674,95 (duizendzeshonderdvierenzeventig euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
3.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Van Houten en op 17 februari 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.