Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaak- en rolnummer: 1028775 DX EXPL 09-87
Vonnis van: 24 februari 2010
F.no.: 574
Vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
nader te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
t e g e n
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 maart 2009, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv , met producties;
- de incidentele conclusie van antwoord tevens houdende akte rectificatie;
- het in de hoofdzaak en het incident gewezen en op 19 augustus 2009 uitgesproken tussenvonnis (hierna: het tussenvonnis);
- het proces-verbaal van de ter uitvoering van het tussenvonnis op 16 oktober 2009 plaatsgevonden comparitie en getuigenverhoor, alsmede de in het proces-verbaal vermelde stukken;
- de akte van depot, waaruit blijkt dat op 16 oktober 2009 ter griffie van deze rechtbank door Dexia een cd-rom is gedeponeerd;
- de conclusie na enquête van [eiseres];
- de fax d.d. 29 oktober 2009 van Dexia houdende een transcript van een telefoongesprek;
- de akte uitlating na comparitie van [eiseres];
- de conclusie na enquête van Dexia.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1. De feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
1.2. De heer [naam 1] (hierna: [naam 1]), met wie [eiseres] toen was en nog steeds is gehuwd, heeft de volgende overeenkomst tot effectenlease (hierna: de lease-overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd
[nr] 26-10-2000 WinstVer10Dubbelaar € 30.341,40 120 mnd.
1.3. [naam 1] heeft de eerste 60 maandtermijnen minus een korting van 20% vooruitbetaald. Vervolgens heeft [naam 1] nog 2 maandtermijnen betaald. Aldus heeft [naam 1] in totaal € 5.672,50 aan Dexia betaald. Deze betalingen zijn gedaan ten laste van een zogenoemde en/of-rekening op naam van [naam 1] en [eiseres].
1.4. Dexia heeft per 3 augustus 2006 met betrekking tot de lease-overeenkomst een eindafrekening opgesteld, ingevolge waarvan [naam 1] € 4.526,52 aan Dexia was verschuldigd. Onder toepassing van de zogenoemde Duisenbergregeling heeft Dexia aan [naam 1] een korting ten bedrage van € 1.468,25 op de restschuld toegekend, zodat een bedrag van € 3.058,27 resteerde. [naam 1] heeft dit bedrag onbetaald gelaten. Dexia heeft haar vordering op dit punt gecedeerd aan een derde.
1.5. [eiseres] heeft [naam 1] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van de lease-overeenkomst. Bij brief van 17 augustus 2005 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [eiseres] met een beroep op artikel 1:89 BW de lease-overeenkomst vernietigd.
1.6. Voordat [naam 1] de lease-overeenkomst aanging, had hij, voor zover van belang, de volgende overeenkomst(en) tot effectenlease met Dexia gesloten:
Nr. Contractnr. Naam overeenkomst Datum beëindiging Dividenden etc. Einduitkering
A [nr] Feestplan 20-10-2000 € 1.634,47 € 26.698,94
B [nr] WinstVerdubbelaar 05-06-2002 € 13,76 € 687,23
C [nr] WinstVerDriedubbelaar 19-02-2001 € 68,32 € 11.264,23
De bedragen genoemd in de kolom “Einduitkering” zijn door Dexia op respectievelijk 23 oktober 2000, 6 juni 2002 en 21 februari 2001 aan [naam 1] uitgekeerd door overschrijving naar een en/of-rekening op naam van [naam 1] en [eiseres].
1.7. [naam 1] heeft een zogenoemde “Overeenkomst Dexia Aanbod” (hierna: het
Dexia Aanbod) ondertekend. Deze overeenkomst bood [naam 1] bepaalde mogelijkheden voor de wijze waarop een eventuele restschuld na het einde van de looptijd van een lease-overeenkomst kon worden voldaan.
1.8. Het Dexia Aanbod (waarin [naam 1] als “Deelnemer” wordt aangeduid) luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Artikel 1 Algemene Bepalingen
[ ]
DA-Effectenlease-overeenkomst: Dexia Aanbod Effectenlease-overeenkomst: de effectenlease-overeenkomst(en) tussen Deelnemer en Dexia waarvoor het Dexia Aanbod geldt [ ]
[ ]
NDA-Effectenlease-overeenkomst: Niet Dexia Aanbod Effectenlease-overeenkomst: de (eventuele) effectenlease-overeenkomst(en) tussen Deelnemer en Dexia waarvoor de verruimde mogelijkheden van het Dexia Aanbod niet gelden [ ]
[ ]
Artikel 5 Verklaringen van De elnemer en afstand van recht
Artikel 5.1 Verklaringen van De elnemer
5.1.1. Deelnemer verklaart dat hij een eventueel door of namens hem tegen Dexia [ ] gerichte klacht die betrekking heeft op, of verband houdt met, die effectenlease-overeenkomst(en) intrekt of doet intrekken.
5.1.2. Deelnemer verklaart dat hij terzake van de DA-Effectenlease-overeenkomst(en) en/of de NDA-Effectenlease-overeenkomst(en) afstand doet van alle door of namens hem of te zijnen behoeve door derden jegens Dexia [ ] gepretendeerde rechten (met inbegrip van maar niet beperkt tot enig recht op schadevergoeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdende met die effectenlease-overeenkomst(en) [ ].
5.1.3. Deelnemer verklaart dat hij op geen enkele wijze een beroep zal doen op een eventueel in het kader van of samenhangende met een groepsactie in de zin van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek tegen Dexia en /of enige tussenpersoon te wijzen rechterlijke uitspraak die betrekking heeft op of verband houdt met effectenlease. [ ]
5.1.4. Deelnemer verklaart dat hij rechthebbende is ten aanzien van de in de artikelen 5.1. 1, 5.1.2 en 5.1.3 bedoelde vorderingen en rechten en dat hij ook overigens alle bevoegdheden bezit die zijn vereist om bovengenoemde verklaringen effectief te kunnen afleggen.
[ ]”.
1.9. [eiseres] heeft het Dexia Aanbod niet ondertekend.
2. Het geschil
2.1. [eiseres] vordert op gronden als vermeld in de processtukken dat de kantonrechter bij vonnis Dexia veroordeelt tot terugbetaling aan [eiseres] van al hetgeen in het kader van de lease-overeenkomst aan Dexia is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van algehele terugbetaling. Voorts vordert [eiseres] dat de kantonrechter Dexia beveelt om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [naam 1] bij het BKR te Tiel, althans de aan die registratie gekoppelde achterstandcodering, ongedaan wordt gemaakt, zulks op straffe van een dwangsom. Ten slotte vordert [eiseres] dat de kantonrechter Dexia veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
2.2. [eiseres] heeft aan deze vorderingen – voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd. De lease-overeenkomst moet worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel 7A:1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW . [naam 1] behoefde voor het aangaan van de lease-overeenkomst dus de toestemming van [eiseres] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat zij deze (schriftelijke) toestemming niet heeft verleend, heeft zij de lease-overeenkomst rechtsgeldig kunnen vernietigen.
2.3. Dexia heeft de vorderingen en de grondslag daarvan bestreden op gronden die, voor zover van belang, hierna aan de orde zullen komen.
3. Beoordeling
Dexia Aanbod
3.1. Zoals hierboven al is vastgesteld, is het Dexia Aanbod wel door [naam 1], maar niet door [eiseres] ondertekend. Door de ondertekening van deze overeenkomst door [naam 1] heeft hij weliswaar afstand gedaan van zijn rechten, maar niet van de rechten van [eiseres]. Het recht om de lease-overeenkomst op grond van artikel 1:89 BW te vernietigen komt immers slechts de niet-handelende echtgenoot toe, zodat de handelende echtgenoot van dat recht geen afstand kan doen. Bovendien verzet ook reeds de aard van artikel 1:88 BW zich ertegen dat de handelende echtgenoot door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot een overeenkomst waarop artikel 1:88 BW betrekking heeft het beroep op de vernietigbaarheid van die overeenkomst op grond van artikel 1:89 BW van de andere echtgenoot onmogelijk maakt. Hiermee zou immers de aan artikel 1:88 BW ten grondslag liggende beschermingsgedachte worden ondergraven. Het Dexia Aanbod ligt derhalve niet aan toewijzing van de vorderingen in de weg.
Huurkoop
3.2. Op de gronden zoals overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008, (LJN BC2837), merkt de kantonrechter de lease-overeenkomst aan als een overeenkomst van huurkoop. Dat, zoals Dexia heeft aangevoerd, naast de maandelijkse termijnen een premie is verschuldigd en de dividenden in mindering worden gebracht op deze premie, maakt dit niet anders. Immers, in een dergelijk geval geniet [naam 1] het aan het dividend verbonden voordeel door middel van vermindering van zijn betalingsverplichting. Derhalve is sprake van verkrijging van het genot van de aandelen en mitsdien van aflevering. Hieruit volgt dat ook in dit geval sprake is van huurkoop.
3.3. Dit betekent dat artikel 1:88 lid 1 onder d BW op de lease-overeenkomst van toepassing is, zodat [naam 1] voor het aangaan van de lease-overeenkomst de toestemming van [eiseres] behoefde. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende deze toestemming ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het hof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN AZ9721, rechtsoverweging 2.12.3 en het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [eiseres] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid.
Verjaring
3.4. Dexia beroept zich erop dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. De verjaringstermijn voor een beroep op dit vernietigingsrecht is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en Hof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer [eiseres] bekend was met het bestaan van de lease-overeenkomst.
3.5. Op Dexia rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het beroep op verjaring.
3.6. Dexia heeft hiertoe – voorzover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. De betalingen van de op grond van de lease-overeenkomst verschuldigde bedragen hebben plaatsgevonden vanaf een en/of-rekening die op naam van [naam 1] en [eiseres] stond. Daaruit volgt volgens Dexia dat [eiseres] op de hoogte was van de lease-overeenkomst, met ingang van de (oudste) ontvangstdatum van de bankafschriften waarop die betalingen staan vermeld. Verder hebben er op 15 mei 2002 telefoongesprekken plaatsgehad tussen [eiseres] en een medewerker van Dexia, zodat [eiseres] in elk geval op 15 mei 2002 op de hoogte was van de lease-overeenkomst. Dexia heeft een cd-rom waarop opnames van deze telefoongesprekken zijn vastgelegd, ter griffie gedeponeerd. Voorts heeft Dexia aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat [eiseres] niet door [naam 1] op de hoogte is gesteld van uitkeringen die ingevolge andere lease-overeenkomsten op de en/of-rekening van [naam 1] en [eiseres] zijn gestort.
3.7. [eiseres] heeft hiertegen – onder meer – aangevoerd dat zij geen bemoeienis had met de financiële zaken van het huishouden, dat [naam 1] de onderwerpelijke en/of-rekening alleen beheerde, dat er maar één betaling van die rekening aan Dexia heeft plaatsgevonden en dat [eiseres] eerst op of omstreeks 30 juli 2007 wist van het bestaan van de lease-overeenkomst, doordat [naam 1] de zaak toen met een vriend besprak en omdat zij rond die tijd een schrijven van een incassobureau ontving.
3.8. Zoals de kantonrechter ter comparitie reeds te kennen heeft gegeven, wettigen de stellingen van Dexia het (bewijs)vermoeden dat [eiseres] door kennisname van één of meer bankafschriften kennis heeft gekregen van het bestaan van de lease-overeenkomst, zodat Dexia voorshands in het bewijs van haar stelling is geslaagd. [eiseres] is in de gelegenheid gesteld om tegen dit vermoeden tegenbewijs te leveren. Zij heeft hiertoe twee getuigen doen horen, te weten zichzelf en [naam 1].
3.9. [eiseres] heeft als getuige verklaard dat [naam 1] haar in juli 2005 voor het eerst heeft verteld van het bestaan van de lease-overeenkomst naar aanleiding van een gesprek dat hij die dag had met een zakenkennis of vriend. Meer in het bijzonder heeft zij hierover als volgt verklaard:
“Hij heeft mij toen verteld dat hij aandelen had afgesloten en dat niet goed was verlopen. Ik heb hem toen gevraagd waarom hij dat gedaan had zonder mijn toestemming.”
[naam 1] heeft hieromtrent als getuige verklaard dat hij zijn vrouw eind juni 2005 voor het eerst van de lease-overeenkomst heeft verteld, alsmede dat hij dit heeft gedaan naar aanleiding van een gesprek met een bekende. [naam 1] heeft daarover het volgende verklaard:
“Ik heb toen gezegd:‘ik ben ook flink de bood ingegaan’. ’s Avonds heeft mijn vrouw mij gevraagd wat ik daarmee bedoelde. Ik moest toen met de billen bloot, ik besloot haar van de overeenkomst te vertellen. Wij hebben er behoorlijke herrie over gehad […] Mijn vrouw was zo boos omdat zij vond dat ik haar vooraf toestemming had moeten vragen.”
Verder komen de verklaringen van [eiseres] en [naam 1] erop neer dat [eiseres] een andere bankrekening – bij ABN Amro – gebruikte voor haar uitgaven, dat de en/of-rekening waarvan betalingen aan Dexia zijn gedaan werd beheerd door [naam 1], dat [naam 1] de post verwerkte en aan [eiseres] de post gaf die voor haar was bestemd en dat [eiseres] zodoende de bankafschriften van de en/of-rekening niet zag.
3.10. Ofschoon uit de voormelde inhoud van de getuigenverklaringen zou kunnen worden geconcludeerd dat [eiseres] eerst in juni of juli 2005 voor het eerst op de hoogte is geraakt van het bestaan van de in geding zijnde lease-overeenkomst en die kennis niet al eerder heeft gekregen door raadpleging van bankafschriften van de en/of-rekening, komt de kantonrechter niet tot dat oordeel omdat de getuigenverklaringen van [eiseres] en [naam 1] op grond van het volgende als ongeloofwaardig terzijde moeten worden gesteld.
3.11. Tijdens het getuigenverhoor is een door Dexia gedeponeerde cd-rom afgespeeld, waarop twee telefoongesprekken tussen een man en een vrouw. Tijdens het eerste gesprek identificeerde de man zich als volgt:
“U spreekt met [naam 2] van Legio, goede middag.”
Blijkens het eerste gesprek was de aanleiding daarvoor en het onderwerp daarvan het aflopen op of omstreeks 5 juni van een lease-overeenkomst. Dexia heeft onweersproken gesteld dat de gesprekken plaatsvonden op 15 mei 2002, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Omtrent dit gesprek heeft [eiseres] het volgende verklaard:
“U laat mij twee geluidsopnames horen van een telefoongesprek. Ik hoor mr. [naam 3] opmerken dat de transcriptie ervan enkele weken geleden aan mijn gemachtigde is gezonden. Ik herken mijn stem niet in de geluidsopname. Het is mijn stem niet. Ik kan mij deze telefoongesprekken ook niet herinneren. Anders zou mijn man mij ook wel van de overeenkomsten hebben verteld. Ik neem de telefoon vrijwel altijd op met: “met [eiseres]”.”
Naar het oordeel van de kantonrechter was in de vrouwenstem op de geluidsopnames duidelijk en onmiskenbaar die van [eiseres] te herkennen, terwijl evenzeer duidelijk was te horen dat de vrouw telkens het gesprek opende met de woorden:
“Met [naam 1].”
Dit moet tot de slotsom voeren dat [eiseres] op dit punt in strijd met de waarheid heeft verklaard.
3.12. Verder is de kantonrechter van oordeel dat de verklaringen van [eiseres] en [naam 1] op een ander punt innerlijk tegenstrijdig zijn. Beiden hebben als getuige verklaard dat [eiseres], toen zij in juni of juli 2005 door [naam 1] op de hoogte zou zijn gebracht van het bestaan van de onderwerpelijke lease-overeenkomst, aan [naam 1] zou hebben gevraagd waarom hij zonder haar toestemming de lease-overeenkomst had afgesloten. Dit verdraagt zich niet met de verklaring van [eiseres] en [naam 1] dat zij geen zakelijke dingen met elkaar bespraken, nu [eiseres] als getuige hiervoor geen andere verklaring heeft kunnen geven, anders dan de opmerking:
“Ik weet niet waarom ik deze vraag gesteld heb.”
3.13. Ten slotte komt het de kantonrechter ongeloofwaardig voor dat [naam 1], zoals hijzelf en [eiseres] als getuigen hebben verklaard, nimmer verteld zou hebben van de uitkeringen uit de drie onder punt 1.6. genoemde lease-overeenkomsten, nu dat in twee gevallen om de relatief grote bedragen van € 26.698,94 en € 11.264,23 ging, temeer nu [eiseres] ook verklaard heeft dat [naam 1] haar ‘misschien wel verteld’ zou hebben als hij € 25.000,00 in de Lotto zou hebben gewonnen.
3.14. Het voorgaande voert de kantonrechter tot de slotsom dat aan de getuigenverklaringen van [eiseres] en [naam 1] geen bewijs kan worden ontleend, zodat [eiseres] niet erin is geslaagd het (bewijs)vermoeden te ontzenuwen. Dit betekent dat als vaststaand ervan kan worden uitgegaan dat [eiseres] vrijwel van meet af aan wist van het bestaan van de lease-overeenkomst, althans dat [eiseres] en elk geval – zoals zij als getuige ook zelf heeft gesuggereerd – naar aanleiding van de telefoongesprekken van 15 mei 2002, ook al gingen die over een andere lease-overeenkomst, op de hoogte is geraakt van de onderhavige lease-overeenkomst. Dit betekent dat de verjaringstermijn van 3 jaar reeds was verstreken toen [eiseres] de vernietigingsbrief van 17 augustus 2005 schreef. Het beroep van Dexia op verjaring slaagt derhalve, waarmee de vordering van [eiseres] voor afwijzing gereed ligt.
Proceskosten
3.15. Gelet op de uitslag van de procedure dient [eiseres] te worden veroordeeld in de kosten van het geding in de hoofdzaak. Nu de incidentele vordering is afgewezen, dienen de in het incident bij Dexia gevallen kosten evenwel voor haar rekening te blijven.
4. Beslissing
De kantonrechter:
In de hoofdzaak:
I. Wijst de vorderingen af.
In de hoofdzaak en in het incident:
II. Veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure aan de zijde van Dexia tot aan deze uitspraak begroot op € 625,00 aan salaris gemachtigde en op nihil aan verschotten.
III. Verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den Reek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter