Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/1067
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2010
inzake
[eiseres],
te [plaats],
eiseres,
gemachtigde M. Plante,
tegen
Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten B.V. (CAK-BZ),
te 's-Gravenhage,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2008 heeft verweerder eiseres een eigen bijdrage van € 249,18 per vier weken opgelegd voor huishoudelijke hulp die zij ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) ontvangt.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 25 februari 2009 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is de behandeld op de zitting van 23 december 2009 waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
1. In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder eiseres terecht een eigen bijdrage heeft opgelegd in verband met de aan haar toegekende WMO-voorziening.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet het bevoegde orgaan is om haar een eigen bijdrage op te leggen. De gemeenteraad van Grave heeft de bevoegdheid om te bepalen in welke gevallen een eigen bijdrage wordt opgelegd en wat de omvang van die eigen bijdrage is, overgedragen aan het college. Omdat in de WMO die bevoegdheid exclusief aan de gemeenteraad is voorbehouden, is delegatie volgens eiseres niet mogelijk en was verweerder niet bevoegd eiseres een eigen bijdrage op te leggen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet de gemeenteraad aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden kan overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. In het tweede lid van artikel 156 van de Gemeentewet zijn een aantal (hier niet van toepassing zijnde onderwerpen) uitgesloten van delegatie, zodat, nu uit de WMO niet blijkt dat delegatie niet is toegestaan, de gemeenteraad de bevoegdheid om de hoogte van de eigen bijdrage vast te stellen kon delegeren aan het college. Uit artikel 15 van de WMO volgt volgens verweerder w él dat de gemeenteraad moet besluiten of er een eigen bijdrage wordt opgelegd maar niet dat de gemeenteraad moet bepalen in welke gevallen en tot welk bedrag er een eigen bijdrage wordt opgelegd. Ook uit artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de toelichting daarop blijkt niet dat de wetgever voor ogen heeft gestaan delegatie van (de inrichting van) het eigen bijdragesysteem uit te sluiten.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de WMO (voor zover hier van belang ) stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
6. In artikel 15, eerste lid, van de WMO is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd.
In het tweede lid is bepaald dat de hoogte van de eigen bijdrage voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend kan worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld kan worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.
In het derde lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage.
Deze regels zijn gesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning (hierna: BMO) van 2 oktober 2006 (Stb. 2006, 450).
7. In artikel 16 van de WMO is bepaald dat een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door een door de minister aan te wijzen rechtspersoon.
8. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatschappelijke ondersteuning is als rechtspersoon als bedoeld in artikel 16 van de wet, aangewezen het CAK, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering .
9. Ingevolge artikel 7 van de Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Grave 2008 (hierna: de Verordening) is bij het verstrekken van individuele voorzieningen de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Grave de omvang hiervan vast.
10. In artikel 2 van het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Grave 2008 is nader geregeld wat de hoogte van de eigen bijdrage is.
11. De rechtbank stelt vast dat artikel 15 van de WMO aan de gemeenteraad van de gemeente Grave (hierna: de raad) de bevoegdheid toedeelt om bij verordening te bepalen in welke gevallen de eigen bijdrage wordt opgelegd. Gelet op artikel 7 van de Verordening heeft de raad deze bevoegdheid overgedragen aan het college.
12. De rechtbank ziet zich gelet op de grieven van eiseres voor de vraag gesteld of de in artikel 15 van de WMO aan de raad toebedeelde bevoegdheid kan worden overgedragen aan het college. Indien dat niet het geval is, dan mist artikel 7 van de Verordening, als ook de artikelen van het daarop gebaseerde Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Grave 2008, verbindende kracht, en komt de grondslag aan de opgelegde eigen bijdrage te vervallen.
13. De rechtbank overweegt, in navolging van de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 8 september 2009 (LJN:BF1505) en van de rechtbank Zutphen van 9 december 2009 (LJN: BK6494) hieromtrent als volgt.
14. Ingevolge artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet worden gemeentelijke verordeningen door de raad vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester is toegekend.
15. Op grond van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad de bevoegdheid om (onder meer) een verordening vast te stellen overdragen aan het college, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
16. De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van overdracht door de raad krachtens de wet als bedoeld in artikel 147 van de Gemeentewet , welke in het normale bevoegdhedenstelsel als rechtsgeldig moet worden beschouwd. Dit zou echter anders kunnen liggen als de WMO, zijnde de medebewindswet waarop de betreffende verordenende bevoegdheid berust, deze bevoegdheid aan de raad zou voorbehouden althans zich tegen delegatie daarvan zou verzetten.
17. Naar het oordeel van de rechtbank verzet de WMO zich tegen voormelde delegatie. De rechtbank acht in dit verband allereerst van belang dat in artikel 15, eerste lid, van de WMO uitdrukkelijk is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat een eigen bijdrage is verschuldigd. Gelet op deze bepaling moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de wetgever heeft beoogd deze bevoegdheid, als ook de in het tweede lid van dat artikel genoemde bevoegdheid om de criteria voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage vast te leggen, exclusief voor te behouden aan de raad.
18. Voorts zijn de door het college gestelde regels omtrent de eigen bijdrage naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als regels, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de WMO , nu daarbij voorwaarden worden gesteld waaronder recht bestaat op WMO-voorzieningen. Artikel 5, eerste lid, van de WMO wijst expliciet de gemeenteraad, en niet het college, aan als het orgaan dat dergelijke regels mag stellen.
19. De rechtbank wijst ten slotte op het Besluit maatschappelijke ondersteuning, dat door de wetgever op grond van artikel 15, derde lid, van de WMO is vastgesteld. In artikel 4.1 van dit besluit, als ook in de toelichting op dat artikel, wordt uitsluitend de gemeenteraad genoemd als orgaan dat uitvoering kan geven aan artikel 15, eerste lid, van de WMO .
20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bevoegdheid van de raad om te bepalen dat, en in welke gevallen, een eigen bijdrage wordt opgelegd, en in dat verband te regelen wat de omvang van deze eigen bijdrage is, niet kan worden overgedragen aan het college. Artikel 7 van de Verordening, als ook artikel 2 van het daarop gebaseerde Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Grave 2008, missen derhalve verbindende kracht.
21. Daar naar het oordeel van de rechtbank de eigen bijdrage zijn grondslag vindt in onverbindende bepalingen, kan het bestreden besluit waarbij de aan eiseres opgelegde eigen bijdrage is gehandhaafd, niet in rechte in stand blijven. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de wet. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Nu het primaire besluit van 19 september 2008 eveneens in strijd is met de wet ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen.
22. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1.288,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) bezwaarschrift;
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
23. De rechtbank ziet tevens aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 41,00 dient te vergoeden.
24. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 19 september 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.288,00;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 41,00.
Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als rechter in tegenwoordigheid van R.G. van der Korput als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2010.
<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>
Afschriften verzonden: